De situatie...
In België leven 9 miljoen mensen (lees in reklame-taal: 9 miljoen konsumenten) waarvan er 62% Vlaming zijn. Al ligt de Vlaamse koopkracht per konsument om de gekende redenen iets lager dan de Waalse en de Brusselse, toch zou een verantwoorde reklamebudgettering voor 60% op Vlaanderen moeten gekoncentreerd zijn, terwijl 40% zich tot de franssprekende Belg zou moeten richten (temeer daar vooral de Vlaamse markt een markt in evolutie is).
Logischerwijze zou de reklame-wereld dus in die zin moeten georganiseerd zijn. In België is er op taalgebied echter heel weinig logisch en de reklame-wereld maakt hierop geen uitzondering (integendeel!).
Om kort te zijn: nagenoeg de hele Belgische reklame-aktiviteit is te Brussel samengetrokken en uiteraard (waarom uiteraard?) onder kontrole van eentalige (ja, waarom uiteraard?) franstaligen.
Van de 20 grootste Belgische reklame-bureaus die samen een budget van ruim 2 miljard beheren, zijn er 19 gevestigd in Brussel en een te Antwerpen. Dat ene agentschap te Antwerpen is echter 100% Amerikaans en vestigde zich enkel te Antwerpen omdat zijn toentertijds belangrijkste klant dit zo eiste. Het agentschap zal nog dit jaar in zijn geheel naar Brussel overgeplant worden.
De toestand zou in een overmatig gecentraliseerd land als België normaal kunnen genoemd worden, moest de interne organisatie van de Brusselse agentschappen enige rekening houden met de ruime meerderheid van hun publiek.
Niets is echter minder waar. Slechts één bureau (achteraan op de lijst van 20) heeft een Vlaamse direktie. Bijna alle media-mensen (zij die beslissen in welke bladen zal geadverteerd worden) in deze agentschappen zijn eentalig Frans. Meer dan 85% van hen die het kontakt tussen de adverteerder en het agentschap onderhouden zijn eentalig Frans (in een van de allergrootste Belgische agentschappen kunnen 2 op 22 van deze vertegenwoordigers zich in het Nederlands uitdrukken, een van hen is dan nog een Nederlander). Van de verantwoordelijke ontwerpers kennen minder dan 1 op 5 behoorlijk Nederlands. In nagenoeg al deze agentschappen wordt de reklame in het Frans ontworpen en daarna in het Vlaams ‘geadapteerd’ (d.w.z. door onbevoegden meestal slecht vertaald... hoewel hier sedert enige tijd een kentering ten goede waarneembaar is). Er is mij zelfs een geval bekend waar de Nederlandse teksten toevertrouwd worden aan de ‘goede’ zorgen van de huisbewaarder ‘die van Molenbeek is’. Er zijn zelfs agentschappen waar men in het Nederlands bij niemand terecht kan. Zelf hebben wij een beperkt onderzoek georganiseerd in zes van de grootste Brusselse agentschappen. Het kaderpersoneel omvat er 80 Franssprekenden tegen 11 Nederlandstaligen (er waren ook 5 Engelssprekenden en 4 Duitstaligen).
De uitzonderingen zijn gering. Bij J. Walter Thompson (rue aux Lits, Anvers) is er een relatief taalevenwicht (waarschijnlijk omdat het merendeel van de sleutelposities in handen is van Engelssprekenden). De mentaliteit is er echter niet steeds beter om. Toen een Vlaams organisme te Antwerpen een tentoonstelling hield en dit Amerikaanse bureau eraan deelnam, achtte het agentschap het nodig om zich bij een Nederlandse kliënt (gevestigd in Vlaanderen) te verontschuldigen omdat het inrichtend organisme de officiële uitnodiging in het Nederlands had gesteld. Ook bij Publicem te Brussel gebeurt de kreatie (soms) tegelijk in de twee talen, wellicht omdat de voornaamste