De Indiase en de Vlaamse cultuur
De evolutie van deze beide culturen - hoewel zeer apart in tijd en ruimte - bezit zekere voortreffelijke kenmerken. De Indiase cultuur, traditioneel ànder-werelds en zelfs kosmisch in haar uitzicht, behoort historisch tot een tijdperk, tijdens hetwelk welstand en vrije tijd in overvloed aanwezig waren. De vruchtbaarheid van de Gangesvallei stelde het volk, in een niet-geautomatiseerde periode, in staat meer tijd te besteden aan poëzie, literatuur en kunst in het algemeen.
Ongeveer op dezelfde wijze schonken de Vlaamse steden in de middeleeuwen aan het Vlaamse volk de vrijheid en gelegenheid tot creatieve activiteiten op gebied van kunst en poëzie, die een hoge graad van perfectie bereikten.
In India was het aartsmoeilijk een onderscheid te maken tussen filosofie en godsdienst. Niettegenstaande dit, convergeerde de religieuze intuïtie in een mysticisme, dat het geheel van het leven beschouwde als een deel van die mystische ervaring en gaf het meteen een spirituele diepte, die niet gemakkelijk kan weergevonden worden in andere culturen. Het raakpunt van de beide culturen in deze sfeer van mystiek denken is, volgens mij, een verbazingwekkend parallelle ontwikkeling, zonder veel wederzijds contact.
Het merendeel van de gelovige Hindoes nemen het bestaan aan van een Zuiver, Onstoffelijk Wezen, dat Bron en Instandhouding is van alle wezens. Brahma is zelf-existentieel, is een oneindige Macht. De geschapen natuur werd bedekt met een sluier. Deze sluier is Maya, het werk van de natuur (Prakiti). De natuurkrachten zelf regelen de krachten, die ons aanzetten het goede te doen, de passies bot te vieren of lui te zijn. Deze zielekrachten, tegenwoordig en actief in verschilllende proporties en gedaanten, bepalen de waarde van de menselijke activiteit. Maya verduistert de visie van de mens en zijn betrekkingen met Brahma en met anderen, en drijft de mens aldus tot het materialisme en tot de dingen van het vlees. Maar het Opperwezen is zuiver en Zijn kracht is de kracht van de Liefde, die op haar beurt de Bron is van de Schepping. Deze denkwijze van de Hindoeschool, twee eeuwen vóór Christus, kan wonderwel in overeenstemming gebracht worden met het mystiek denken van Ruusbroec in de middeleeuwen: God verbergt zich soms voor de ziel, opdat zij meer aan Hem zou gehecht worden. De ziel, die God diep liefheeft, heeft meer afkeer voor eigen tekortkomingen en staat afgewend van aardse dingen. Ruusbroec vergelijkt, op verscheidene wijzen, de relatie ziel-God met dingen, die hij waarneemt in de natuur: het werk van een bij; de zon, die een vallei verwarmt; een storm (van de krachten van de ziel); de getijden van de zee: God schijnt nu eens dichtbij, dan weer verweg van de ziel.
Hadewijch: spiritueel leven is de Liefde dienen met adel, is een dienst bewijzen in een geest van grootheid en volledige toewijding. De vuurproef van onze liefde is het lijden, de uitschakeling van zichzelf. Men moet, door de liefde, streven naar een gelijkvormig wording met de Godmens Christus. De deugd is de vrucht van de ware liefde. Beatrijs van Nazareth heeft de zeven trappen van liefde tot God beschreven. Slechts het waarachtige verlangen om met God te zijn, om de ziel met Hem te verenigen is van belang. De aarde is een gevangenis en pijnigt de ziel, die naar God toe wil. De ziel verwerpt de aardse dingen, omdat deze haar nooit kunnen bevredigen. Er heerst een sterk verlangen om het lichaam, dat de ziel belet bij God te zijn, ‘af te leggen’.
De diepte van het christelijke personalisme - kenmerkend voor de Vlaamse denkers - en het metafysische impersonalisme van de Hindoedenkers kunnen weliswaar in sterk contrast tot elkaar staan, maar als wij diep delven, dan vinden wij in de essentiële elementen een tendens tot overeenstemming. De reden waarom het de Vlaamse christelijke missionarissen in de jongste tijden niet moeilijk viel het Indiase volk te benaderen op het spirituele plan, is, me dunkt, deze spirituele traditie. De Bhakti-cultus in India, de devotie die zeer persoonlijk wordt uitgedrukt in de Bhagavat-Gita, het personalisme van Ramanuja en de mystieke methode van Vivekananda lopen alle parallel met de hierboven aangehaalde Vlaamse mystieke denkers. Het Hindoeïsme heeft bij de Hindoes een graad van zelfdiscipline ontwikkeld, die haar weerga niet vindt in het Westen. De Indiërs zijn in staat vrijwillig en graag alle comfort te missen en fysisch gevaar te doorstaan omwille van een ideaal dat hen wenkt. Zeer waarschijnlijk vindt men nergens een volk, dat door de traditie meer geindoctrineerd is dan de orthodoxe Hindoes, althans wat de idee van opoffering en onthechting betreft. Wat de opoffering aangaat, zie ik in het Vlaamse volk een parallel, verpersoonlijkt in Pater Damiaan, in Pater Lievens en tal van anderen. De invloed van de cultuur op het individuele leven en de wijze waarop een systeem van waarden wordt geapprecieerd in deze beide culturen, is iets waarover zelden wordt nagedacht of geschreven.
De moraal van India als natie en in het bijzonder dan de moraal van de massa, wortelt binnenin de godsdienst, waaraan het merendeel van het Indische volk nog steeds zo sterk vasthangt. Ik stond verstomd over het feit, dat het nieuwe Vlaamse nationalisme eveneens zo diep wortelt in de religie, krachtbron van toewijding en onthechting. De tegenstanders van het Vlaams nationalisme zien deze diepe, culturele binding met de godsdienst niet, noch de geestelijke en psychologische ontwikkeling, die zulks kan veroorzaken. De diepe krachtbronnen, die een cultuur in staat stellen te overleven, zijn ontegensprekelijk van spirituele aard. Gelukkig voor de christelijke beschaving, bestaan er nationale groeperingen, die, met hun eigen meer of minder doeltreffende middelen, hardnekkig hun zelfverdediging in handen nemen, opdat hun culturele identiteit zou gevrijwaard blijven. Ik kan zeer goed waarderen, dat de vaderlandslievende leiding in Vlaanderen vasthoudt aan deze culturele identiteit; wij, Indiërs, ervaren deze strijd in ons streven naar totale gelijkschakeling in deze eeuw van technocratische en wetenschappelijke overheersing.
Wij mogen vanzelfsprekend niet blind zijn voor het schreeuwende gebrek aan werkelijk spiritueel ideaal, noch voor de hardnekkigheid, waarmee louter materiële doeleinden worden nagejaagd; deze feiten wijzen duidelijk op een crisiselement in onze beide culturen. Nu de afstand tussen deze culturen kleiner wordt, moeten onze jongeren een bijzondere inspanning doen om een bevredigende levensfilosofie te vinden, een levensopvatting, waarin de grote waarden van het verleden op zodanige wijze met de nieuwe wetenschappelijke vooruitgang verweven zijn, dat hieruit een verrijking van het menselijk bestaan kan voortvloeien.
Dr A. Chulikal