de liefhebbersgroepen wordt de vertaling en de adaptatie aangemoedigd van de westerse klassieke stukken en avantgarde-werken. Onder deze groepen vermelden wij ‘Bohurupee’ en ‘Nandikar’ in Calcutta (Bengaals), in Bombay ‘Theatre Unit’ en ‘Theatre Group’ (Engels) en de groep van Vijay Khote (Marathi), in Delhi ‘Yatrik’ (Engels en Hindi).
De staat, die inzag dat hij moest bijdragen tot de ontelbare en enorme inspanningen op het toneelgebied, stichtte de National School of Drama te New Delhi. Deze instelling kan bogen op een cursus van drie jaar in toneelspelkunst, aangevuld door een zeer uitgebreide theoretische syllabus, die de gedetailleerde studie omvat van het Sanskriet-, Aziatisch en westers klassiek toneel en van het Indische en westerse drama, evenals van de theaterarchitectuur, toneelschikking, kostumering, grime en belichting. De School bezit haar eigen atelier en bouwt haar eigen decors en al wat erbij komt kijken. Studenten uit alle landsdelen oefenen hier en keren daarna terug naar hun werk in de verscheidene staten.
Een van de voornaamste punten in de doorbraak van het Indische toneel, is het verschijnen van jonge Indische toneelauteurs, die hun stukken opbouwen op een zeer hedendaagse wijze, hoewel zij occasioneel ook historische of mythologische thema's gebruiken. Tal van deze stukken werden opgevoerd door de National School of Drama, die aldus deze inspanningen aanmoedigt; wij vermelden hier o.a. werk van Dharamvir Bharati en Mohan Rakesh (Hindi), van Girish Karnad en Adya Rangachari (uit het Kannada in het Hindi vertaald) die hebben aangetoond, dat de hedendaagse Indische toneelschrijver op de hoogte is van zijn taak en tevens diep aangegrepen door de problemen van deze tijd.
Om een idee te geven van het opleidingspeil, dat de studenten genieten aan de School, geven wij hier een kort overzicht van de stukken, die zij in produktie hadden: ‘Oedipus Rex’, ‘De Trojaanse vrouw’, ‘Koning Lear’, ‘De Vrek’ en ‘Scapin’ van Molière, ‘Madhyam Vyayog’ (Sanskriet), ‘Andha Yug’ (door Bharati), ‘Asadh Ka Ek Din’ en ‘Lehron Ke Rajhans’ (beide van Mohan Rakesh), Strindbergs ‘De Vader’, Ibsens ‘Geesten’, ‘De drie zusters’ van Chekov, ‘Antigone’ van Anouilh, ‘Wachten op Godot’ van Beckett, ‘Hori’ naar een moderne Indische roman door Prem Chand, twee moderne spelen in het Kannada, ‘Suno Janme Jaye’ door Adya Rangachari en ‘Tughlaq’ door Girish Karnad - alle stukken werden opgevoerd in het Hindi.
Intussen is het klassieke Sanskriet-toneel, dat van het podium verdween na de herhaalde invasies, niet uitgestorven. Het leeft voort in afgelegen plaatsen, in de ontelbare klassieke en volkse dansdrama's, zo b.v. in de Kathakali (zie bijdrage over de danskunst).
Aan volkstoneel is India onmetelijk rijk. Het werd meer dan vijf eeuwen lang bewaard in de 700.000 dorpen, verspreid over dit uitgestrekte land. Een eigenaardig en wellicht wel énig verschijnsel is dit, dat het volkstheater talrijke voorschriften overnam van het klassieke Sanskriet-toneel. Het is tevens een vorm van ‘totaal-theater’, waarin muziek, zang (beide zuiver en expressief), dans en prozadialoog (vaak geïmproviseerd) opgenomen zijn. Kostumering, grime en maskers worden uiterst verzorgd en getuigen van een zeer hoge stijl, die dan weer verschilt van streek tot streek. Het volkstoneel wordt in de openlucht opgevoerd, in arenavorm of open op drie zijden. Er wordt vaak gebruik gemaakt van een helling of loopvlak, die door het publiek lopen. Men kiest tempelhoven als decor, dan weer eens het groen van de velden, of een open ruimte met overhangende boomkruinen, naast de markt; balkons en huizen in de buurt dienen als uitgang, ingang en zelfs als scene. Naast het hoofdthema werkt men tonelen uit met satirische inslag, waarbij dan hetzij actuele socio-politieke gebeurtenissen, het bijgeloof of zelfs plaatselijke figuren op de korrel worden genomen. De figuur van de clown wordt alle vrijheid gegund en de humor is vaak ruw en obsceen. Onder spelers en publiek worden zelden vrouwen opgemerkt.
De urbanistische en industriële groei heeft onvermijdelijk een negatieve invloed uitgeoefend op het volkstoneel en duwt het terug naar verafgelegen dorpen. Anderzijds was er ook nog een betreurenswaardige terugslag i.v.m. de toneelbenodigdheden: maskers, kostumes en juwelen, die vroeger zeer zorgvuldig vervaardigd werden, worden nu vervangen door goedkoop en kunstmatig materiaal, zoals plastiek. De muziek onderging de nefaste invloed van de filmwijsjes, de volksinstrumenten worden vervangen door het harmonium en de klarinet. De vrij-zingende volkszanger, die zijn stem kon doen klinken over een vijfduizendkoppig publiek, wordt nu een slaaf van de microfoon.
Hoewel zulke veranderingen onvermijdelijk zijn, toch bezitten de tradities een taai leven in dit land en nog steeds kan men genieten van de helden en de demonen van Yakshagana en van de klanken van de Bhavai-trompetten. Jongelui, die als bedienden in de stad werken, keren ééns per jaar terug naar hun klein dorp Melatur in Zuid-Indië en spelen er hun overgeërfde rol in de jaarlijkse Bhagavath Mela-spelen, tijdens het Narasimha Festival. Duizenden gaan nog steeds bedevaarten naar het geheiligde Benares om er deel te hebben aan de Ram Lila-spektakels of naar Mathura om er getuigenis af te leggen van de onsterfelijke liefde van Radha en Krishna. Vaak strijkt een troep Rajasthani-poppenspelers neer in een stadswijk, terwijl de Jatra van Bengalen vandaag de dag in Calcutta nog even populair is als ooit tevoren.
Besluitend kunnen wij zeggen, dat, hoewel het toneel zeer kleurrijk en afwisselend is, India nog geen aanspraak kan maken op een gevestigde hedendaagse toneelliteratuur.