| |
| |
| |
Plastische kunsten in het huidige India
eigen inbreng en westerse invloed
Jamini Roy: ‘Het toilet’.
JAMINI ROY, geboren in 1887 te Beliatore (Bengalen), een van de vernieuwers van de moderne Indische schilderkunst. Hij studeerde aan de Kunstschool te Calcutta en werd een bekend portrettist. Hij trok zich in 1921 terug om de volkskunst in Bengalen te bestuderen. - Talrijke werken in privé verzamelingen, in het Baroda Museum en veel andere musea.
| |
| |
| |
Het verleden
De glorieuze opmars van de Indische plastische kunsten ving aan in de 4de eeuw vóór Christus en bereikte zijn perfectie gedurende de Gupta-periode (325-600 na Chr.) Al het beste en het mooiste in de Indische plastiek werd gedurende deze tijdspanne van duizend jaar verwezenlijkt; onder de Gupta-regering kwamen trouwens de grotten van Ajanta en Ellora - universeel beschouwd als de meesterwerken van de Indische beeldhouw- en schilderkunst - tot stand.
Daar de Indische kunstenaars ‘idoolmensen’ zijn, kozen zij, als object, steeds supermenselijke afbeeldingen van goden en godinnen. Het hoofddoel, dat de plastische kunst in deze periode nastreefde, was niet de weergave van de schoonheid der menselijke vormen - zoals de Grieken dat deden - maar wel expressie te geven aan een spirituele boodschap, die dan meteen reeds besloten lag in de vormen van hun onderwerpen. Ik geef een voorbeeld: het Buddhabeeld. De kunstenaars streefden niet naar een natuurgetrouwe weergave van Buddha's fysiek, maar wél naar de weergave van de boodschap van vrede en meditatie, die in Buddha te vinden is. Toen hij de schoonheid van de mooiste schildering van Ajanta ‘De laatste ogenblikken van de prinses’ bewonderde, schreef Griffith: ‘The Florentine could have put better drawing and Venetian better colour, but neither could have thrown greater expression into it’. Kortom: onze kunstenaars streefden er uitsluitend naar hun onderwerp te idealiseren. En deze idealisatie werd bereikt met zulke toewijding, gratie en onovertroffen meesterschap over borstel en beitel, dat de kunstwerken nog altijd de menselijke verbeelding met verstomming slaan. Noch voorheen, noch nadien, gingen ideaal en kunst ooit nog in een dergelijke harmonie samen.
In de daaropvolgende acht of negen eeuwen ging het met de Indische plastische kunsten - en in het bijzonder dan in het noorden - bergaf. Dit was te wijten aan de onstabiele en verwarrende politieke situaties. In het zuiden bloeiden evenwel de beeldhouw- en bouwkunst onder de Hindukoningen. De majestueuze tempels van Mahabalipuram, Kanchiwaram en Amaravati getuigen nu nog voor de kunst uit die periode. En eveneens hier hielden de kunstenaars angstvallig vast aan dezelfde oude idealen.
In het Mughaltijdperk - voornamelijk in de eerste helft ervan - was de invloed van de Byzantijnse cultuur duidelijk merkbaar. In de tweede helft evenwel treft ons een volmaakte versmelting van de oude met de Moslimkunst. Op architecturaal plan was de voornaamste bijdrage van de Moslims de dubbele koepel, die mag beschouwd worden als een grote verwezenlijking op het gebied van de conceptie van ruimte en volume. In dit tijdperk eveneens werd de miniatuurschildering sterk beoefend en de individualiteit van de kunstenaars werd voor de eerste maal aanvaard. Deze vermengde stijl bezat de epische grootheid van de Ouden zowel als de lyrische delicatesse van de Moslims. De mannelijkheid van de Ouden werd behouden, maar een zweem van vrouwelijke tederheid kwam ze verzachten.
Het Britse tijdperk opende een venster op de Europese cultuur. De resultaten van dit contact werden voelbaar bij het begin van de huidige eeuw; nu is die binding zó diep, dat het negeren ervan dwarsdrijverij mag genoemd worden; trachten eraan te ontsnappen is eenvoudigweg lafheid.
Het begin van deze eeuw werd ook nog gekenmerkt door een heropleving van de plastische kunst in Bengalen, geleid door Avanindranath Tagore. Deze beweging zocht inspiratie in de werken van de Ouden, maar de kunstenaars waren geen stricte navolgers, in déze zin, dat zij de klassieke voorbeelden niet konden herhalen in hun zuiverheld. Zij legden vooral de nadruk op de persoonlijkheid van de artist. De stijl en techniek van de beweging werden bereikt door een synthese van andere stijlen, mét een nieuwe kijk en uitzicht. En hier wordt grotelijks afgeweken van de klassieke kunst. Avanindranath opende nieuwe wegen van zelfexpressie en zijn beweging legde de grondslag voor een nieuw esthetisch gevoel in het land.
Exponenten zoals Nandalal Bose, Binode Bihari Mukherjee, Gaganendranath-Tagore en Kshitindranath Mujumdar droegen de toorts voorwaarts. Nandalal Bose is voornamelijk gekend door zijn streng gevoel voor design en zijn bijzondere belangstelling voor de lijn, terwijl Bindebihari Mukherjee zijn kunst baseert op abstracte arrangementen. Maar de blinde navolgers van deze school slaagden er niet in haar visie te visualiseren en sloten deze op in de enge grenzen van het nationalisme.
W.W. Pendharkar, M.A.
| |
Hedendaagse schilderkunst
Toen India zijn onafhankelijkheid verwierf, kende het land twee soorten van kunst: deze, die onderwezen werd in de (Brits-Indische) Government Schools of Art - een soort academische verwatering van semi-fotografische voorstelling, beïnvloed door een vaag impressionistisch gevoel - en, anderzijds, een nationalistische reactie hierop: een sentimentele, zoeterige vorm van imitatie-miniatuur- | |
| |
schildering, die van héél ver te maken had met de Mughal-miniaturisten en van meer nabij met Edmond Dulac. In het rumoer dat deze zwakke kunst, in opstand tegen westerse invloeden, maakte, waren de heerlijke stemmen van twee begenadigde kunstenaars nauwelijks te horen. De eerste was Amrita Sher-Gil, een buitengewone kunstschilderes in post-Gauguin-stijl, half Hongaarse, half Punjabi, een eenzaam genie, dat op achtentwintigjarige leeftijd overleed in 1941 en een indrukwekkend oeuvre achterliet, dat bestemd zou zijn om de Indische schilderkunst op een belangrijk hoger peil te brengen. De tweede stem hoorde toe aan Jamini Roy, origineel en impressionistisch schilder, die in het verre Bengalen plotseling de volksschilderingen op papier en aardewerk had ontdekt en die, daardoor geïnspireerd, een krachtige volkskunst ontwikkelde, die in regelrechte tegenstelling staat tot de weke produkten van de Bengali, die het revival van de miniatuur aankleefden.
Na enkele jaren onafhankelijkheid werd de toestand volkomen gewijzigd. De waterverfschilders en miniaturisten ruimen de baan. In navolging van Amrita Sher-Gil trekken dozijnen schilders naar Parijs - sommigen naar Engeland - en keren terug om zich uit te drukken in een modern idioom, dat in essentie gebaseerd is op een postimpressionistische zoektocht naar nieuwe vormen. Observatie en de vastlegging ervan zijn geen doeleinden meer: de kunstenaar wenst iets mee te delen, iets dat oneindig meer individueel is, een persoonlijke houding tegenover vorm, lijn en kleur. De wereld moet dus herschapen worden. Nochtans is de breeddenkendheid, die de onafhankelijkheid met zich bracht, niet vrij van een nationalistische tint. En het is trouwens noodzakelijk, dat in de moderne Indische kunst iets typisch Indisch aanwezig is, iets dat de traditie karakteriseert en dat getuigt van het glorieuze artistieke verleden, dat zich over tweeduizend jaar uitspreidt. Men begeeft zich op wegen, die weglopen van de Mughal-miniaturen en het zwakke sentimentalisme van de Bengaalse school. Het resultaat hiervan is, dat een kleine, maar indrukwekkend begaafde groep schilders inspiratie vindt in de oude Gujarati-miniaturen: lineair werk, vaak afgezet met kleine stroken, bestemd voor decoratie. In dit verband werd succesvol geëxperimenteerd, bijzonder dan in West-Indië (Bombay), door Palsikar, Almelkar en Sultan Ali. De laatstgenoemde evolueerde het verst en is vandaag de dag een van onze voornaamste schilders, én wat de aquarel, én wat de olieverfschildering betreft. Wij vermelden hier ook in één adem Laxman Pai, briljante graficus en schilder, die in het Westen welbekend is en er veel erkenning vond. In feite werd M.F. Husain, onze meest beroemde schilder van vandaag de dag, aanvankelijk eveneens diep beïnvloed door een zuiver lineaire stijl, herkomstig van deze neo-Gujarati-schilders. Nadien is Husain, zijn eigen weg gegaan, maar hij wortelt in
elk geval in de voornoemde school. Ook Gautam Vaghela ving aan op hetzelfde punt, groeide daarna snel naar een moderne uitdrukkingsvorm toe, maar raakte toch nooit helemaal los. Bij de kunstenaars van de vijftigerjaren treffen wij een samengaan aan van forse zeggingskracht met een originele, decoratieve wijze van schilderen; praktisch al onze schilders gebruiken trouwens olieverf als essentieel medium, en zulks vaak in grote hoeveelheden.
Terzelfder tijd bereikt ons de invloed uit Parijs en Londen, de artistieke brandpunten van de wereld. Meer en meer schilders zijn van oordeel, dat de vorm van groter belang is dan de inhoud; wij bezitten een menigte abstracte en semi-abstracte schilders. Indien ik hen weglaat uit het hiernavolgende reproduktie-album, dan is dit enkel en alleen te wijten aan het feit, dat hun werk enorm veel verliest in zwartwit-weergave. Deze kunstenaars zijn evenwel zo goed en zo slecht als overal ter wereld, en, het mag gezegd: sommige Indische abstracte schilders zijn uitnemend.
In acht genomen dat de geschiedenis van de Indische kunst een zeer levendige en soms wilde verbeeldingskracht vertoont, toch moet de koerswisseling naar het abstracte toe niet beschouwd worden als ‘invoer uit den vreemde’. Niettegenstaande dit, mag het van belang genoemd worden, dat steeds meer schilders van naam ofwel de abstracte richting volledig verlieten, ofwel terugkeerden naar een of andere vorm van het figuratieve, ofwel zich tot het symbolisme wendden. Giacometti en Francis Bacon beinvloeden de Indische kunst vandaag de dag heel wat meer dan de gedeshumaniseerde Amerikanen. C.J. Anthony Lass hangt in elke expositie enkele welgelukte, maar zeer eigenaardig gevormde doeken op; B. Prabha verkoopt - hoewel zij zichzelf herhaalt - meer en meer verlengde en meer en meer naakte, maar terzelfder tijd bevallige Indische vrouwen. Ram Kumar, een zeer begaafd schilder, was vroeger meer geëngageerd en schilderde vooral arme mensen in de sloppen, doch nadien is hij minder humanistisch ingesteld. Arun Bose is een van de velen, die hun menselijke figuren in symbolische sferen plaatsen en die daarbij treffende kleuren gebruiken. Prof. N.S. Bendre laat zijn figuren vaag naar voren komen uit een achtergrond, die hij schept met diverse olieverftechnieken. Badri Narayan bevolkt zijn doeken en grafieken met vreemde koningen en heiligen, fel getekend, maar met een ontstellend ‘trompe-l'oeil’, zoals de meeste Indische schilders overigens. Satish Gujral, die een tiental jaren geleden zeer diep onder de invloed stond van de sociale gerichtheid van de Mexicaanse frescoschilders, heeft momenteel zijn stijl grondig gewijzigd en vond een nieuw medium in de ontginning van de vorm en werkt vaak met collages en keramieken; in deze laatste getuigt hij overigens van een buitengewoon technisch meesterschap.
Onder de meest succesrijke kunstenaars (Engeland en de
| |
| |
Sunil Mahadev Sen: ‘Masker’.
SUNIL MAHADEV SEN, geboren in 1910 te Duralia (Bengalen), behoorde tot de school van Calcutta, die de kleuren op de meest authentisch Indische wijze hanteert. Selfmade man. Promoveerde in de rechten, maar begon nadien te schilderen. Zijn voorliefde gaat uit naar de volkskunst en volksdans (vnl. van de Bhutanstammen, aan de noordergrens van India), en naar profiel en gelaat van de vrouwen.
U.S.A. inbegrepen) verwierven Akbar Padamsee en Tyeb Mehta zich een benijdenswaardige plaats; de eerstgenoemde met zijn vizioenen van mensen, verspreid doorheen vreemde landschappen, die een tragische teloorgang suggereren - de tweede met zijn verwrongen menselijke figuren, die met hun verlengde gezichten door de herinnering komen spoken.
Wij zijn één surrealist rijk: Jaswant Singh, maar dan een uitstekende. Zoals zoveel oude miniaturisten, ziet hij muziek in het leven en illustreert Indische ‘Ragas’ met grote vaardigheid en een sprankelende verbeeldingskracht. In Biren De bezitten wij een symbolist, die momenteel meer en meer naar het abstracte neigt en die ook vaak terugkeert naar de oude erotiek en de vruchtbaarheids-symbolen. K.C.S. Panikker, die ooit een voornaam schilder was van eigenaardige menselijke figuren, drukt zich nu uit in tekens en symbolen en werd minder indrukwekkend, dan hij geweest is; vreemd genoeg spreekt zijn werk een massa mensen aan.
De grafiek bloeit in India en het aantal goede etsers is groot. Som Nath Hore is a.h.w. hun eredeken, een man die beschikt over een zeer fijne smaak en een bijna onbegrensd technisch kunnen wat de Hayter-traditie betreft. Anderzijds is de beeldhouwkunst minder wijdlopend ontwikkeld, dan men zou verwachten van een land als India, dat dan toch kan bogen op een ultrarijk verleden wat deze kunsttak aangaat. Maar daarover wordt hierna uitvoeriger gehandeld. Sta mij toe nog te zeggen dat m.i. Dhanraj
| |
| |
Sudhur Ranjan Khastgir: ‘Indische vrouw
SUDHIR RANJAN KHASTGIR, o 24-9-1907, studeerde aan het Kalâ Bhavana (Instituut voor Schone Kunsten) te Shantiniketan. In 1937 studiereis naar Europa, met tentoonstelling te Londen. Werken in verscheidene musea. In zijn schilderijen maakt hij nooit gebruik van de rechte lijn.
| |
| |
Bhagat één van onze voornaamste beeldhouwers is. De jongere Prof. Shankho Chaudhuri muntte uit in effen, marmeren vormen, maar gebruikte nadien ook andere grondstoffen. In het zuiden (Madras) is het meest opmerkelijke jonge talent P.V. Janakiram; zijn werken in gedreven brons en koper zijn buitengewoon origineel en mooi.
Wat, tenslotte, onze galerijen aangaat: u treft ze aan in elke stad. En in de hoofdstad noteren wij, in het seizoen, drie tot zes nieuwe exposities per week.
Prof. Charles Louis Fabri
Ph.D., D. Lit. & C.
| |
Hedendaagse beeldhouwkunst
Wij hebben al kunnen vaststellen dat in de hedendaagse periode het Indische talent veeleer tot het schilderen dan tot de beeldhouwkunst wordt aangetrokken. De moderne richtingen hebben de Indische beeldhouwers evenwel belangrijk beïnvloed en beroerd. Beeldhouwers als Ramkinkar Beij, Chintamanikar, Probosh Das Gupta, Shanko Choudhary, Dhanraj Bhagat, aanvaarden de frisheid van de westerse ideeën. In het begin van deze eeuw werden ze gedomineerd door het Bengaalse Revival, maar rusteloos hebben ze getracht uit te breken door middel van zelfopgezette experimenten, en zij trokken de idealen in twijfel, die tot dan toe vooropgezet waren door de ‘revivalisten’.
De voornaamste van onze moderne beeldhouwers is Rai Choudhary. In zijn kunst bereikt het expressionisme soms zùlke graad van uitmuntendheid, dat zijn werk bijna symbolisch wordt. Hij wordt diep aangegrepen door de menselijke vreugden en smarten; de weerspiegeling hiervan is zowat in al zijn werken te vinden.
Chintamani Kar behandelt mythologische thema's en wil etherische, mythologische figuren gestalte geven, zonder daarbij de klassieke regels te volgen. De hoogste expressie daarvan is te vinden in zijn ‘Usha en Sabitar’.
Ramkinkar Baij - hoewel opgeleid in Shanti Niketan - wordt in hoge mate beïnvloed door westerse ideeën. Zijn reusachtige figuren in cement en beton, voortgesproten uit zijn abstract gerichte verbeelding, tonen in volle kracht de mogelijkheden van de abstracte kunst aan. Zijn kunst is een mijlpaal in de vooruitgang van de moderne Indische beeldhouwkunst.
Shankho Choudhary is, net zoals Ramkinkar Baij, een
P.V. Janakiram: ‘De Moeder Gods’, koper, 1965.
P.V. JANAKIRAM, schilder en beeldhouwer. Geboren 1930. Diploma Schone Kunsten, Government College of Fine Arts, Madras. Woont te Madras. Hij begon als schilder, exposeerde en won daarmee verscheidene prijzen, o.m. te Madras, Calcutta en Mysore. Studiereis naar Ceylon. De jongste zes-zeven jaar kwam hij in de belangstelling met zeer mooi werk in gedreven brons en koper, schitterend versierd met eraan gesoldeerde draden, die figuren vormen (vaak christelijke onderwerpen). Won een Academy-prijs en werd meermaals onderscheiden.
produkt van Shanti Niketan. Hij schiep zich een eigen stijl, waarin hij vreemde invloeden op ingenieuze wijze versmolt. Dominerend in zijn werk zijn de gratieuze ritmische bewegingen. Trouwens, de ritmische stijl van de Britse beeldhouwers als Barbara Hepworth en Henry Moore heeft zijn stempel op zijn oeuvre gedrukt.
Shreedhar Mahapatra neemt eveneens een bijzondere plaats in de moderne beeldhouwkunst in. Zijn kunst put uit de traditionele idealen, zoals zij verwerkelijkt werden in de tempels van Konark en Puri. Zijn delicate gevoeligheid brengt hem dichter tot de klassieke stijl, en door dit medium geeft hij uiting aan zijn godsdienstige gevoelens.
Dit artikel zou onvolledig zijn, indien wij hier niet Padmashree V.P. Karmarkar zouden vermelden. Een meester van de natuur en het realisme als hij is nu zeldzaam geworden. Hij schijnt te behoren tot een verdwijnend ras...
De hedendaagse Indische kunst is, zoals de gemeenschap die zij vertegenwoordigt, heterogeen. Zij is Indisch en modern, omdat zij ontspringt in het heden en deel uitmaakt van India's overgangsperiode tot een voller leven. En het is niet de gemeenschap, die door de kunst spreekt, maar wél de individuele artist, die zich richt tot de gemeenschap. Expressionistische strekkingen, abstracte kunst en andere semi-realistische stijlen hebben een hoog peil bereikt en vandaag de dag zijn er schilders, die, terwijl zij zich uitdrukken in moderne ‘kunsttaal’, toch verbonden blijven met hun Indische wortels.
W.W. Pendharkar, M.A.
| |
| |
AMRITA SHER-GIL mag, hoewel zij, nauwelijks 28, in 1941 op tragische wijze overleed, beslist opgenomen worden in een overzicht van de Indische schilderkunst sedert 1945, want de invloed, die zij op deze kunst uitoefende, was beslissend en de kracht daarvan deed zich pas na haar dood goed gelden. Tijdens haar leven erkende slechts een handvol vrienden haar grootheid.
Zij werd in 1913 te Budapest geboren als dochter van een Punjabiedelman, Sardar Umrao Singh Sher-Gil van Majithia en de Hongaarse operazangeres Baktay. Zij bracht de acht eerste jaren van haar leven in Hongarije door en keerde er later meermaals terug. Studeerde te Florentië aan de Santa Annunziataschool (1924) en in Parijs (van 1929 af) aan de Grande Chaumière en met prof. Lucien Simon aan de Ecole Nationale des Beaux-Arts. Keerde in 1934 naar India terug. Zij verkocht nauwelijks een schilderij en stelde praktisch niet tentoon. Momenteel meer dan honderd van haar werken in de National Gallery for Modern Art, New Delhi.
Amrita Sher-Gil: ‘Drie jonge meisjes’.
| |
| |
M.F. Husain: ‘Fotografeer je regenscherm’.
N.S. Bendre: ‘Vrouwen uit Kathiawar
NARAYAN SRIDHAR BENDRE, hoofd van de faculteit van schone kunsten, M.S. University van Baroda. Geboren 1910. Schildersdiploma Bombay. Exposeerde meermaals te New Delhi, Baroda, Bombay en de U.S.A., die hij bereisde in 1943-46. Toen de relaties met China nog vriendschappelijk waren, begaf hij zich in 1952 met een culturele delegatie naar dat grote rijk. Schildert vooral olieverfwerken, maar maakte eveneens enkele fresco's. Zijn omgevormde en vereenvoudigde menselijke figuren schijnen uitstekend geconcipieerd voor schilderijen met grote afmetingen.
MAQBOOL FIDA HUSAIN, geboren 1915. Gedurende een poos student aan de Indore School of Art. Nam deel aan praktisch alle belangrijke exposities in India en aan alle Indische kunsttentoonstellingen in het buitenland: Biennales Venetië en São Paulo, Londen, Essen, Berlijn, New York, Montreal, Parijs, Rome. Won enorm veel prijzen, inbegrepen de eerste prijs van de Nationale Academie, New Delhi, en de Berlijnse Gouden Beer voor een korte kunstfilm: ‘Through the Eyes of an Artist’, 1967. Hoofdzakelijk olieverfwerk, maar eveneens enkele grafische werken en keramieken.
| |
| |
Akbar Padamsee: ‘Juhu Beach’, 1962, olie.
AKBAR PADAMSEE, geboren 1928. Verblijft meestal te Parijs, Kunstdiploma, Bombay Government College of Art. Nam deel aan talrijke belangrijke nationale, internationale en vreemde tentoonstellingen, o.m. Biennales Venetië 1956 en 1958, Gallery Graham te New York, 1959, en talrijke exposities te Parijs en Londen. Verscheidene prijzen, waaronder een van de Nationale Academie. Bijna exclusief olieverfwerk.
B. PRABHA. Geboren 1932. Huwde een beeldhouwer. Staatsdiploma Schone Kunsten, Bombay. Talrijke exposities, zowel alleen als in groep. Verscheidene onderscheidingen waaronder een eerste prijs in 1958. Zij bezit een streng individuele stijl en de jongste jaren worden haar vrouwelijke figuren steeds langer en slanker. Zij zijn schaars gekleed, soms naakt en vaak aantrekkelijk donkerbruin gekleurd. Zij beeldt bij voorkeur vissersvrouwen van de Bombay-kust uit, maar zij schildert nooit naar de natuur. Haar werk is momenteel veel meer gestileerd dan enkele jaren terug.
B. Prabha: ‘Kashmiri-vrouwen’, 1960, olie.
| |
| |
links - Ram Kumar: ‘Gekke Stad’, 1957, olie.
RAM KUMAR. Geboren 1924. Geen vorming aan een of andere kunstschool, maar werkte met André Lhote en Fernand Léger te Parijs. Stelde tentoon in talrijke belangrijke exposities in India, Parijs (1950), Praag (1955), Londen (meermaals) en de U.S.A. (1959). Maakte een studiereis in Amerika, Oost-Europa en Rusland. Maakt meestal olieverfwerken, maar waagt zich soms ook aan de lithografie. Schilderde aanvankelijk treffende doeken met menselijke figuren tegen stadsgezichten, maar stelde later voornamelijk belang in steden en in de bouw van zijn schilderijen.
rechts - Arun Bose: ‘Aman en muurschildering’, 1962, olie.
ARUN BOSE, geboren 1934. Woonde enige tijd in Calcutta. Diploma Schone Kunsten. Was lange tijd leraar. Zijn vroegste werk sloot nauw aan bij de Bengaalse revivalisten, maar hij werkte zich weldra op tot onafhankelijk schilder, die aanvankelijk nog meer in de richting van het decoratieve ging, maar die zich trapsgewijs vrijmaakte van de schakels der traditie, ten einde een eigen, stoutmoedige uitdrukkingswijze te verwerven. Hield verscheidene exposities en nam deel aan veel groepstentoonstellingen, w.o. de National Exhibition of Art, Academy, New Delhi, tijdens dewelke hij een prijs won. Werkte voorheen in aquarel en tempera, momenteel bijna exclusief olieverf.
| |
| |
Satisch Gujral: ‘Ontgoocheling’.
SATISH GUJRAL, geboren 1925. Werd doof op de leeftijd van twaalf jaar, maar spreekt vloeiend vijf of zes talen. Kunstdiploma van de Staat, Lahore (nu Pakistan); studeerde ook aan de J.J. School of Art, Bombay; verbleef twee jaar in Mexico, waar hij samen met Siqueiros fresco's schilderde en persoonlijk bevriend geraakte met de grootste Mexicaanse kunstenaars. Talrijke prijzen en onderscheidingen, w.o. twee bekroningen door de Nationale Academie van New Delhi. Stelde vaak tentoon in Londen, New York, Mexico City, enz. Aanvankelijk schilderde hij gedurende enkele jaren de menselijke figuur en herschiep deze krachtig; hij verliet dit terrein ongeveer tien jaar geleden, maar keert er af en toe nog naar terug. Hij is een meester in verschillende media - grafiek inbegrepen - en hij schonk ons onlangs nog collages en keramiek, die hij eigenhandig aanwendde bij het maken van enkele muurpanelen. Hij bezit een eigen oven in een voorstad van Delhi.
| |
| |
Somnath Hore: ‘Het Kind’, 1964, ets, verzameling Dr. Charles Fabri.
SOMNATH HORE, aanvankelijk vooral schilder, later meer en meer grafieker. Geboren in 1921. Diploma Schone Kunsten, Government College of Arts and Crafts, Calcutta. Nam deel aan nationale kunsttentoonstellingen. Prijs van de Academie in 1960. Professor aan het College of Art, New Delhi. Dank zij hem werd de techniek (Hayterstijl) van de diepe ets in New Delhi ingevoerd. Ook merkwaardige arbeid op het gebied van de lithografie.
BIREN DE, schilder, voorheen professor aan de Delhi Polytechnic. Geboren in 1926, studeerde aan het Government College of Arts and Crafts, Calcutta. Verscheidene tentoonstellingen in New Delhi, Calcutta en Bombay. Salon de mai, Parijs 1951. Verbleef een jaar in de U.S.A., expositie te New York, 1959. Werk in talrijke tentoonstellingen van Indische schilderkunst, o.m. West-Duitsland, Groot-Brittannië, enz. Schilderde een fresco in de Delhi University. Was oorspronkelijk meer portrettist, maar keerde zich meer en meer tot het symbolisme. Talrijke schilderijen in de National Galery, New Delhi, U.S.A., Frankrijk, Britannië en andere landen.
Biren De: ‘Stervende menseneter’, 1964, olie.
| |
| |
Badri Narayan: ‘De heilige aan het eetkraam’, 1965, olie.
BADRI NARAYAN. Autodidact. Geboren ca. 1927. Schilder en keramist. Woont momenteel te Bombay. Nam deel aan menigvuldige belangrijke nationale tentoonstellingen, evenals aan enkele buitenlandse. Hij werkt met olieverf, maar is tevens bewonderd grafieker. Hij werkte een poos in een studio te Bombay en maakte er artistieke glazuurtegels. Hij schreef ook kinderverhalen. Zijn stijl verwierf pas laat vastheid. Het werk, dat hierbij wordt gereproduceerd, is kenmerkend voor deze stijl.
DHANRAJ BHAGAT, de deken van de beeldhouwers in India. Geboren 1917. Diploma beeldhouwkunst Mayo School of Art, Lahore, waar hij trouwens zelf onderwijs gaf vóór de verdeling. Vestigde zich na de verdeling in New Delhi en was er professor aan het College of Art. Stelde veel tentoon. Zijn werken, die veel naar het buitenland gingen, werden aangekocht door de Indische staat. Bezocht de U.S.A. en Europa in 1943-1947. Was vertegenwoordigd in praktisch elke belangrijke tentoonstelling van Indische kunst, o.m. Londen 1947-48. Gouden medaljes 1945, 1947, 1949, 1950 en 1953. Hij startte met houtsneden, maar experimenteerde daarna geleidelijkaan met alle beeldhouwersmaterialen.
Dr. Charles Fabri schreef een boek over hem, dat gepubliceerd werd door de National Academy of Art, New Delhi.
D. Baghat: ‘Lente’.
| |
| |
Laxman Pai: ‘Lente’, uit de reeks ‘Ritusamhara’, 1964, olieverf.
LAXMAN PAI, schilder. Geboren in Goa, westkust India, 1926. Student en nadien professor aan de J.J. School of Art, Bombay. Exposities in Parijs 1951, 1952, 1954, 1956, 1959, 1961, Londen, Munchen, Stuttgart, New York, New Delhi, biennale Sao Paulo, biennale Tokio, biennale Parijs. Verder Manila en Afrika. Aanvankelijk en essentieel grafieker; zijn vroege pen-en-wastekeningen waren verbazingwekkend moderne versies van het oude Indische gevoel voor tweedimensionale compositie. Hij houdt dit stilerend tekenen door in zijn olieverfwerk en etsen. Hij probeerde de abstracte weergave van Indische muziek, maar keerde tot zijn oude liefde terug: zeer gestileerde menselijke figuren. Zwartwit-reprodukties geven, jammer genoeg, niets weer van zijn uitzonderlijk mooie kleuren.
| |
| |
C.J. ANTHONY DASS, geboren 1933. Schildersdiploma Government School of Arts and Crafts, Madras. Schilder, momenteel professor aan de Madras School. Nam deel aan praktisch alle belangrijke tentoonstellingen in Madras en New Delhi; ook werk in Indische expo's in het buitenland. Gouden eremetaal van de All India Exhibition of Art, Madras. Begon met treffende schilderijen met christelijke, religieuze onderwerpen. Heeft sindsdien zijn kijk zeer verbreed en beschikt nu over spontane, creatieve tekenkracht en een bevallig palet met harmonieuze tinten.
TYEB MEHTA, schilder. Geboren 1925. Kunstdiploma, Bombay. Woonde van 1959 tot 1964 in Londen. Talrijke exposities in galerijen. Art Alive, Londen 1960. London Group, 1960-1962. Indian Painting Now, 1965. Een van de meest succesvolle en erkende Indische schilders in het buitenland, bijzonder in Londen en Parijs.
C.J. Anthony Dass: ‘Het leven aan zee’, 1961, olieverf.
Tyeb Mehta: ‘Vertrouwelijk’, 1964, olieverf.
| |
| |
SHANKO CHAUDHURI, beeldhouwer. Geboren 1916. Diploma Schone Kunsten, Santiniketan. Hoofd van het Departement van Beeldhouwkunst, Baroda Universiteit. Talrijke exposities en prijzen (Bombay 1942, Academy, New Delhi 1956). Indische tentoonstelling in Oost-Europa, 1953 en 1956. Verscheidene staatsopdrachten. Boekte vroeger succes met zijn zoetvloeiende lijnen, maar kwam later tot krachtiger expressies.
K.C.S. PANIKKER, geboren 1912. Principaal van de Government School of Arts, Madras. Schildersdiploma, Madras. Won tweemaal de gouden medalje van de Academy of Fine Arts, Calcutta. Stelde praktisch elk jaar tentoon in de National Exhibition of the Academy, New Delhi en eveneens Madras, Mysore, Calcuta, Bombay; verder Londen, Galerie R. Duncan te Parijs, 1954, en Rijsel; tentoonstellingen Indische kunst in Japan, Turkije, Groot-Britannië, Duitsland; bezocht o.m. Zwitserland, Frankrijk, Groot-Britannië, Italië. Voorzitter van de ‘Progressive Painters’ Association', Madras. Reisde in 1959 in regeringsopdracht naar de U.S.S.R. Schilderde vroeger olieverfwerken in een stijl, die meer de menselijke figuur als onderwerp had; ontwikkelde nadien een mystisch symbolisme.
Prof. K.C.S. Panikker: ‘Woorden en Symbolen’, 1965, olieverf.
Shanko Chaudhuri: ‘Zittende figuur’, zwart marmer, 1958.
| |
| |
Gautam D. Vaghela: ‘Gele Rivier’, 1960, olieverf.
GAUTAM DAHYABHAI VAGHELA, schilder en grafieker. Geboren 1936. Staatsdiploma Schone Kunsten J.J. School of Art, Bombay. Studeerde eveneens te Ahmedabad. Eerste prijs in 1959, andermaal in 1960; bekroning National Exhibition aan de Academy, New Delhi, 1961. Stelde veel tentoon. Trachtte aanvankelijk in zijn werken iets te vangen van de oude Indische miniatuurkunst, maar ontgroeide dit vlug en ging steeds stouter stileren. Schildert momenteel belangrijke tweedimensionale werken, waarin hij de menselijke figuur behoudt en steeds plaatsvindt voor zijn voorliefde tot het decoratieve element, maar dan op een originele wijze.
JASWANT SINGH, surrealistisch schilder, geboren 1918 in Rawalpindi. Begon te schilderen in Lahore (nu Pakistan), vestigde zich na de scheiding in Delhi. Hield zeven tentoonstellingen. Is expert inzake klassieke Hindustanse muziek; veel van zijn schilderijen zijn symbolische voorstellingen van de Indische ‘ragas’. Schilderde ook enkele fresco's. Werken in tal van verzamelingen in India, de U.S.A., Duitsland, Groot-Britannië, Australië en Canada.
Saswant Singh: ‘Raga Sri’, 1965, olieverf.
|
|