Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 16
(1967)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |||||||||||
ontmoetingenLevende literatuur te LierElders in dit nummer of in vorige nummers wordt gehandeld over enkele andere levende letterkundigen uit Lier en het Lierse, zoals Lia en Clara Timmermans, René Verbeeck, Cor Ria Leeman, H. Van Fraechem; over Dr. Oskar Van der Hallen zal binnen afzienbare tijd een ontmoeting verschijnen naar aanleiding van zijn 65ste verjaardag, zodat ook hij in dit artikel niet besproken werd. En op pag. 228 wensen wij Renaat De Vos geluk met zijn zestig jaar. (n.v.d.r.)
Felix Timmermans laat de rijmelaar Gommer Nollekens, de blavetuurdichter (omdat hij 's nachts op de vensterluiken zijn verzen schrijft, wanneer hij over geen papier beschikt!), de volgende verzen uit de pen vloeien als aanhef tot zijn berijmde geschiedenis van de stad Lier:
O Lier
Op U ben ik fier,
Want gij ligt onder 't gesternte: ‘De Lier’,
Die zit tusschen ‘Hercuul’ en de ‘Zwaan’.
Van die ‘Lier’ komt invloed vandaan;
En daarom is het te verstaan,
Dat er zooveel aan 't dichten zijn gegaan.
Lier inderdaad, ‘fris en kleurig in de zon als een mandeken met schoon Brabants fruit, waarvan de kerk, de meloen is’, is de vruchtbare bodem geweest voor meer dan één ontluikend talent. Geboren Lierenaars ondergingen die magische invloed vanaf de wieg en dronken met de moedermelk de geest van dit Netestadje; niet-Lierenaars werden als door een magneet aangetrokken, gingen er wonen en werken, of bleven er hangen, wanneer ze er eenmaal waren terechtgekomen; wie er ooit geleefd en gewerkt heeft, komt er terug en kleeft er met zijn hart aan vast zoals de mist aan Londen Enigen van hen kunt U met ons ontmoeten, allen lid van de Lierse kunstkring ‘Konvent’ en van het C.V. Kunstenaarsverbond. Bij die geboren Lierenaars behoort de zesenveertigjarige JOSE DE CEULAER, die fier zijn Malpertuus te Kessel Huize Tiendelier' heeft gedoopt. De lap grond, waarop hij onlangs zijn huis bouwde, bevindt zich voor een tiende deel op Liers grondgebied. Sedert 1951 is hij ateneumleraar Nederlands te Lier, na eerst aan de Atenea te Brussel (1948) en Kapellen (1949) te hebben les gegeven. Ieder weet nu stilaan wel dat hij de algemeen erkende Timmermansspecialist is, de man die vele jaren trouw zaterdagnamiddag-bezoeker was bij de Fé en diens vriend was geworden, de man die met filologenvlijt, vanaf zijn achttiende jaar, ‘gewetensvol alle gesprekken met vader heeft genoteerd’, zoals Lia Timmermans schrijft in haar inleiding tot De mens in het werk van Felix Timmermans, uitgegeven bij Van Kampen, Amsterdam in 1957 en dat met de letterkundige prijs voor het eerste werk bekroond werd door de provincie Antwerpen. Hij had voordien, in 1944, zijn licenciaat in de Wijsbegeerte en Letteren (Germaanse Filologie) beeindigd op de dissertatie De motieven in het Prozawerk van Felix Timmermans. Toen zijn eerste boek in 1957 verscheen, had hij vanaf 1942 in talrijke periodieken en dagbladen een dertigtal opgemerkte artikelen en besprekingen aan Timmermans gewijd. Daar kwam sindsdien nog heel wat bij: buiten een twintigtal publikaties in tijdschriften en kranten, vooral zijn uitgaven in boekvorm. In 1957 verscheen bij ‘De Bladen voor de Poëzie’ te Lier het piëteitsvolle ‘Wij gedenken de dichter Felix Timmermans’, waarin merkwaardige bladzijden van José De Ceulaer over De dichter Felix Timmermans en voor het eerst een zo volledig mogelijk bibliografisch overzicht van de gedichhten van de auteur. Bij Desclée de Brouwer, Brugge, verscheen in 1958 Gedachten van Felix Timmermans en een jaar later bij dezelfde uitgever, in de reeks ‘Ontmoetingen’ het boekje Felix Timmer- | |||||||||||
op korte golfKunstschilder Marcel Ameel uit Zottegem (atelier: Vestenstraat, 5) stelt van 30 april tot 31 augustus zijn werken tentoon in De Haan, Stationsstraat, 20.
Peter Andersen regisseerde op 9 april het blijspel: ‘Gelukkige Dagen’ van C.A. Puget voor de Kath. Middenstandsjeugd te Deerlijk. Met zijn One-Man-Show trad hij op te Zwevegem, Vichte, Deerlijk en Moorsele.
‘De lustige Heivinken’ o.l.v. Broeder Arnold voerden op 6 mei volkse liedjes uit voor zender Limburg.
Van 4 tot 18 juni heeft in de Mr. Roelantszaal van het kasteel van Gaasbeek een tentoonstelling plaats van de werken van Martin Baeyens.
In het raam van de XIX-de Provinciale Cultuurdagen, die door het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen werden ingericht, werd op 6 mei in de Raadszaal van het Provinciehuis te Gent hulde gebracht aan Prof. em. Dr. Frank Baur. Pierre Brachin, prof. aan de Sorbonne en lid van de Kon. Vlaamse Academie voor Letterkunde, behandelde in een academische rede het oeuvre van de gevierde.
Kunstschilder Achiel Beckers nam deel aan de groepstentoonstelling van ‘WIJ’, welke van 30 april tot 22 mei plaats vond in de galerij Edepe te St.-Gillis-Dendermonde.
T.V.-programmator en kunstcriticus Ludo Bekkers fungeert ook als secretaris van de stichting ‘Middelheim Promotors’ (Lange Van Ruusbroecstraat, 13, Antwerpen).
Kunstschilder Alfons Blomme stelde van 9 tot 23 april tentoon in de bovenzaal van het stadhuis te Roeselare; van 26 mei tot 6 juni is hij te gast in ‘Le Régent’, Regentlaan, 3, Brussel, en van 1 juli tot 31 oogst exposeert hij in eigen studio ‘Blomme’, Zeedijk, 45, De Haan/a Zee.
Van 16 tot en met 27 april exposeerde kunstschilder Antoon Bogaert (atelier: Wegvoeringstraat, 89, Wetteren) in de Jan-van-Eyckstudio te Gent.
Kunstschilder Bernard Bosschaert stelde van 18 tot en met 31 maart tentoon in de ‘Generale Galerij’ te Oostende.
Aan de show ‘Oostende 1900’ werkten o.a. Willy Bosschem, Jan Felix en Rose d'Ivry mede.
Door de Vlaamse Televisie werd op 9 mei in ‘Medium’ bijzondere aandacht gewijd aan de studie ‘Geschiedenis van een romanfiguur’ (de ‘Chamoine Docre’ uit ‘Là-Bas’ van Joris-Karl Huysmans) van Herman Bossier (tweede aanzienlijk vermeerderde druk verschenen bij Heideland, Hasselt, in de reeks ‘Vlaamse Wetenschappelijke Pockets.’) | |||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||
op korte golfTevens dient vermeld dat Herman Bossier verkozen werd tot beheerder van ‘'t Manneke uit de Mane’, de bekende volksalmanak, in opvolging van Alain de Caluwe.
Op 10 maart werd te Poperinge de nieuwe kunstgalerij ‘Jules Boudry’ ingewijd.
Van Paul Brondeel uit St.-Andries, verscheen in het januarinummer van het tijdschrift ‘Nieuwe Stemmen’ de bekroonde novelle: ‘De nacht is een spiegel’.
Bij ‘Colibrant’ te Deurle verscheen een nieuwe dichtbundel van Pieter G. Buckinx: ‘Blijdschap is een boom’ (95 fr., bibliofiele uitgave, genaaid).
In de ‘Generale Galerij’ te Oostende, stelde André Bulthé van 1 tot 14 april zijn jongste werken tentoon, waaronder een groot aantal geselecteerde gouaches (landschappen uit Vlaanderen, Ardennen, Provence, Denemarken, Oostenrijk en Spanje).
Op uitnodiging van HNITA exposeerde de Piet-Stautkring in het Torengebouw te Heist-op-de-berg van 29 april tot en met 15 mei. Er werd werk geëxposeerd van o.m. Jan Buytaert, Renaat Ivens, Chris Metdepenningen, André Roelant en Walter van Riet. Van 20 tot 29 mei stelden Jan Buytaert en Paul De Vylder schilderijen en grafiek tentoon in de galerij ‘Venetia’, Mercatorstraat, 2, St.-Niklaas.
Van Peter Cabus werden op 9 april, 18 en 19 mei, zowel op het eerste als op het derde programma van de B.R.T., werken uitgevoerd.
Van 1 tot 21 april exposeerden Raymond Casier en Werner Sarlet schilderijen en grafiek in de kunstgalerij Forum, Vlaanderenstraat, 7, te Oostende. Van 3 tot 16 juni kwam Raymond Casier aan de beurt in Studio Jacobs te Knokke-Het Zoute, terwijl Werner Sarlet van 3 tot 30 juni tentoonstelt in Interior Design, én te Knokke-Het Zoute (St. James Gallery) én te Brugge (Hoefijzerlaan, 66-68).
Tijdens ‘Componistenprofiel’ van 4 maart (BRT, 3de programma) werden de volgende werken uitgevoerd van Vincent Christoff: 3 liederen op tekst van Apollinaire voor sopraan en kamerorkest (Raymonde Serverius, sopraan, met het kamerorkest van de BRT o.l.v. Fernand Terby); zes kwatrijnen voor klavier (solist was Robert Wasmuth) en een kamercantate voor tenor en strijkkwartet (Louis De Vos, met het ‘Quatuor de Belgique’).
Te Brugge hadden op 25 en 27 april twee ontmoetingsavonden plaats tussen een groep Nederlandse onderwijzers - eindejaarsstudenten van de Hervormde Kweekschool te Zwolle - en de auteurs André | |||||||||||
ontmoetingenmans, dat zo pas (1967) een vierde druk kreeg. Tans komt bij Van In te Lier zijn jongste boek van de pers, En toch! Spiegelbeeld van Felix Timmermans. Het is weerom een verdere bijdrage tot de biografie van de Fé, waarin Timmermans wordt voorgesteld ‘zoals hij zichzelf gezien heeft’, als in een spiegel. Hoofdbron voor dit boek zijn de gesprekken die De Ceulaer met Timmermans heeft gevoerd tijdens diens laatste levensjaren, van 1940 tot 1947. De zeer uitgebreide bibliografische gegevens (23 bladzijden) zijn een model van het genre en een bewijs te meer van wetenschappelijke ernst en nauwgezetheid. Alle hem bekende interviews met Felix Timmermans werden er telkens bondig in saamgevat. Maar José De Ceulaer is niet de man van één onderwerp. Sedert verscheidene jaren is hij ook bekend voor zijn interviews met Vlaamse auteurs en de laatste tijd eveneens met Nederlandse, waarvoor hij, als speurder, Vlaanderen en Nederland doorkruist. Reeds vier boekjes Te Gast bij Vlaamse Auteurs zagen het licht, het eerste in 1962, en in 1966 Te Gast bij Nederlande Auteurs. Het begon met reportages voor de kunstbladzijde van ‘Het Nieuwsblad’. Het is prettige en toch leerzame lektuur: een niet gemakkelijke kombinatie! We gaan met hem achter de schermen van de literatuur en vernemen, uit de mond van de auteurs zelf, allerlei dat kan bijdragen om schrijver en zijn werk beter te benaderen. De Ceulaer interviewt op een gemoedelijke wijze, waarbij humor niet ontbreekt. Dit moet ons niet verbazen, want hij is als de gemoedelijke ‘bohémien’, met iets van de levensvreugde van Pallieter, en van diens blije kijk op het leven, dat waard is om geleefd te worden. Dit vinden we ook in zijn spreken terug: wie hem heeft gehoord op de laatste bijeenkomst van de Kempische Schrijvers te Antwerpen, toen hij hulde bracht aan drie Lierse bekroonde letterkundigen, heeft dit met eigen gulle lach kunnen beamen. Al is hij nu ook voorzitter geworden van een zeer aktieve afdeling van het Davidsfonds te Kessel, toch blijft hij volop in het Lierse leven aanwezig. Hij is lid van de letterkundige afdeling van de kunstkring ‘Konvent’ (te huis op het begijnhof), lid ook van de Katolieke Vlaamse Klub, waarvan hij zelfs voorzitter is geweest. Hij was medestichter van ‘'t Land van Ryen’ en was er een tijdlang redaktiesekretaris van; sedert een twaalftal jaren is hij een trouw en ijverig lid van het leeskomitee van ‘De Bladen voor de Poëzie’. En toch! En toch wachten zijn vrienden en allen, die weten hoe hij Timmermans en zijn werk kent als geen andere, op het rijpe werk over deze grote Lierse en toch internationale figuur. Enkel de bekommernis van een nauwgezet en gewetensvol biograaf houdt hem tegen. Hopen we dat hij de vrucht weldra rijp genoeg moge vinden, de vrucht van zijn jarenlange omgang met Timmermans en zijn grondige bestudering van auteur en werken. Met ongeduld zien we uit naar deze ‘definitieve’ biografie. Een ander geboren Lierenaar is FRANS VERSTREKEN, die nabij het Begijnhof woont in 't Paradijske, met Paula en hun beide dochtertjes Elske en Minneke. Zijn eega is wel werkelijk ‘van de poes’, want hij heeft ze weggevrijd uit ‘De Kat’, het bekende tekstielwarenhuis te Lier. Lier en Frans Verstreken zijn met elkaar vergroeid. De stad is zijn muze en Frans haar trouwe Romeo, de stad met het begijnhof en zijn bijenkorf van artisten, de stad met haar oude luister, met haar schapekoppen-verleden, met Timmermans, zijn boeken, schilderijen, tekeningen... De lezers van ‘Vlaanderen’ hebben met Verstreken, de kineast, onlangs kunnen kennis maken. Dit is echter niet het enige facet van zijn artistieke bedrijvigheid. Veelzijdig begaafd hield hij zich ook bezig met literatuur, schreef verzen, hield praatjes vol humor zowel voor radio als voor het gretig luisterende Lierse publiek bij allerlei gelegenheden, sneed lino's, tekende exlibris, bezorgde literaire fonoplaten, enz. In zijn familie zijn de kunstenaars geen zeldzaamheid: zijn vader Theofiel, zijn oom Jules, bekende kunstschilders, zijn neef Joe Meulepas, alias Pil, cartoonist. Een tijd lang heeft Frans zijn kost verdiend(?) als tekstielhandelaar, maar dat ging hem niet en hij heeft zichzelf dan | |||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||
ontmoetingenmaar uit de doeken gedaan. IJverig is hij altijd geweest, nijverig nooit. Van zulke ijver getuigt zijn jaren-lang-sekretaris-zijn van het Zimmertorenkomitee, waaraan hij ontelbare uren en zijn beste krachten besteedde, iets wat men al spoedig schijnt vergeten te zijn. Toen schreef hij Lier, Gids voor de toerist (1950), waarvan twee jaar later een Franse versie het licht zag. Wie met hem bevriend of bekend is, kan niet aan hem denken, zonder ook te denken aan humor en Lierse uitbundigheid, een humor die hij gemeenzaam heeft met zijn neef Pil, maar die hij op zijn eigen wijze, in woord en geschrift, aan de man brengt en aan de vrouw. Hij wil immer de blijde kant van het leven zien, een echte Pallieter dus! Zo organiseerde hij in 1952, op initiatief van de V.T.B., het eerste Salon van de Vlaamse Humor. Zo schreef hij de inleiding, met eigen visie op de humor, tot de verzameling karikaturen van Pil, Met pijl en pen (1950). In Liersche tafereelen van heden en verleden (1947), uit het schetsboek van Theofiel Verstreken, maakte hij een ‘Karakteristiek’ van zijn vader. Saam met W. Doevenspeck gaf hij een boek uit over Fred Bogaerts in 1952 en schreef over Fred Bogaerts en de Lierse Sfeer. Karel De Winters posthuum uitgegeven ‘Pan III’ (1954) leidde hij in met de bijdrage Een late tachtiger. In 1958 schreef hij Maar zomeren zal 't! in het Opsomer-album, uitgegeven bij de 80e verjaardag van die kunstschilder, en toen ‘'t Land van Ryen’ in ditzelfde jaar een kunstmap over Opsomer publiceerde, presenteerde hij ook deze uitgave. De laatste uitgave van Timmermans' ‘Schoon Lier’ introduceerde hij eveneens bij de lezer in 1965. Onder pseudoniem Paul de Jager, waagde hij het ook verzen te schrijven en nog menig gedicht, vooral humoristisch, ligt in zijn schuif op mogelijke uitgave te wachten. Sedert 1945 is hij een regelmatig medewerker geweest aan radio en sedert 1953 aan televisie. Met 'n prettige verwachting beluisterde men zijn maandelijks Praatje uit Lier dat van 1948 tot 1954 in de eter ging. Naar verhalen van Felix Timmermans bezorgde hij ons luisterspelen: Kerstmis in Bethlehem, De nood van Sinterklaas, Het Einde van een Roman, Het Verksken. Hij was de eerste die in 1959 Vlaams literair werk in luisterspelvorm op de fonoplaat bracht. Kan men aan zijn ijver nog twijfelen! En toch is er wat aan toe te voegen, b.v. dat hij in 1952 het eerste Timmermansnummer samenstelde voor het tijdschrift van de V.T.B., dat hij medewerker is aan de Winkler Prins Encyclopedie (aardrijkskunde en grafische kunsten), dat hij mede ‘'t Land van Ryen’ boven de doopvont heeft gehouden en er redaktiesekretaris van is gewest. Dit was ten ander niet het enige tijdschrift dat hij hielp stichten: in zijn jeugd waren daar nog ‘De Lier’ en ‘Nieuw Gewas’ en later ‘Boek en Grafiek’. Talrijke tijdschriftartikelen liet hij verschijnen en schreef ook onder de pseudoniemen Plagiator en Hermes. Sinds jaren is hij opgenomen in het leeskomitee van ‘De Bladen voor de Poëzie’, waarvan hij ijverig medewerker is. De straat waarin hij woont is herdoopt geworden in Kanunnik Davidlaan, waarbij mensen herhaaldelijk zich vergissen en spreken en schrijven over Koning David! Misschien is dit een voorteken voor Frans Verstreken: die herderlijke David was maar een klein man, die het ver heeft gebracht en veel over zich heeft doen spreken. JOZEF L. DE BELDER (geboren te Lier in 1912) is voor de jongere generatie meestal bekend als de man van de Colibrant-Uitgaven, die sinds meer dan vijftien jaar vooral Vlaamse dichters bij de lezer brengen. Maar hij is op de eerste plaats zelf een dichter in eigen recht. En welk een recht! In februari van dit jaar was hij vanuit zijn woonplaats, Deurle aan de Leie, weerom naar Lier gekomen ter gelegenheid van de eerste boekenbeurs van Lierse auteurs en uitgevers, ingericht door de kunstkring ‘Konvent’. Daar verraste hij ons met een gedicht, ‘Herinnering’, het weemoedig weer oproepen van ‘de vreemde jongen die Novalis las’ langs de eenzame weg en de Netekant. Het deed ons deugd zijn eigen dichterlijke stem nog eens te horen. | |||||||||||
op korte golfClaeys, Lucien Dendooven, Lieve Van Damme en Paul Vanderschaeghe. De actrice Rita Lommée droeg voor uit hun werk.
In het Cultureel Centrum ‘Caryatide’ (Vrijheidsplein, 4, Brussel 1) stelde Raf Cleeremans van 3 tot en met 16 mei aluchromieën tentoon.
Glazenier Jef Colruyt verleende zijn medewerking aan het ontwerpen en de uitvoering van een glasraam voor de barokkapel van het Kasteel te Gaasbeek. Het werd een brandglas van ca. 2 m. diameter, dat de H. Gertrudis voorstelt, rechtstaande met in de linkerhand de abdijkerk en in de rechterhand de staf.
Bij het ‘Davidsfonds’ te Leuven verscheen van Jan Colson: ‘50 Griekse schapen’, een knap oorlogsverhaal in een Grieks decor.
Kunstschilder Fernand Cornet stelde van 1 tot en met 10 april zijn werken tentoon te Antwerpen, Grote-Hondstraat, 39.
Op initiatief van de Wazo-kultuurkring ging te Waregem in het Textielhuis van 6 tot en met 21 mei een retrospectieve tentoonstelling Roger De Backer door, dit naar aanleiding van de 70ste verjaardag van de kunstschilder.
Van 29 april tot 14 mei stelde Paul De Bruyne zijn keramiekwerken tentoon in de Jan-van-Eyckstudio te Gent.
Op 7 mei werd voor de Vlaamse TV., in het programma: ‘Diapason’, de uitvoering gebracht van een door Jan De Cadt in opdracht van de Vlaamse TV. gecomponeerd werk. De componist is directeur van de Muziekacademie te Harelbeke en tevens leraar contrapunt en fuga aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Antwerpen. Het uitgevoerde werk brengt een muzikaal beeld van de wereld.
Van 20 mei tot 2 juni stelde Frans De Cauter zijn werken tentoon in de galerij ‘Forum’. Vlaanderenstraat, te Oostende.
Bij ‘De Garve’ te Antwerpen verscheen van José De Ceulaer: ‘Te gast bij Nederlandse auteurs’ (121 blz., 60 fr.). Na vier delen ‘Te gast bij Vlaamse auteurs’ heeft de essayist 13 Nederlandse auteurs op de pen genomen: Bertus Aafjes, A. den Doolaerd, Pierre H. Dubois, Jan Engelman, Johan Fabricius, Hella Haasse, Heere Heersema, Clare Lennart, Harry Mulisch, Koos Schuur, Anton van Duinkerken, Simon Vestdijk, Simon Vinkenoog.
In samenwerking met Roland Jooris en Raoul De Keyser stelde Antoon De Clerck tijdens de maand april tentoon in de galerij ‘Kaleidoscoop’ (Nederkouter, 25) te Gent. | |||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||
op korte golfVan 9 tot 22 april stelden Chris De Clercq en Chris Ferket hun werken tentoon in de St.-Baafsgalerij te Gent.
Op 18 april concerteerde het Brugs Koperensemble o.l.v. Emiel Decloedt voor de BRT, eerste programma.
Het verhaal: ‘Het oponthoud’ van Lionel Detlo (letterkundige, redactiesecretaris van het kritisch-culturele tijdschrift ‘Kreatief’), dat een vermelding kreeg in de gemeenschappelijke wedstrijd voor radioverhalen, uitgeschreven door de N.R.U. en de B.R.T. (1966), werd op 20 april en 7 mei jl. respectievelijk door de AVRO en de B.R.T. uitgezonden.
Van 14 tot en met 28 mei exposeerde Luc De Gheus in het Huidevettershuis (Kleine Vismarkt) te Brugge. Het inleidend woord werd door ons redactieraadslid Gaby Gyselen uitgesproken.
Georgette De Groote-Tanghe nam deel aan de tentoonstelling ‘Hedendaagse Vlaamse Fantastiek’ van 13 mei tot 6 juni in de galerij ‘Atelier’ te Oostende.
Dirk Degrijze stelde zijn schilderwerken tentoon in de galerij Vyncke-Van Eyck, te Gent, van 16 tot en met 28 april.
Karel M. De Lille verzorgde de redactie van de speciale uitgave van ‘De Schakel’ orgaan van het Vrij Technisch Instituut te leper, die handelde over het technisch instituut in al zijn facetten. Tevens had hij de redactie van het lijvige West-Vlaanderen-nummer van ‘Storm’, een uitgave van het Vlaams Nationaal Jeugdverbond.
Van 15 april tot 4 mei stelde Gust De Lintdecker zijn werken tentoon op het kunstschip ‘Pieter Gorus’ te Zele.
Kunstschilder Arthur Deltour stelde van 13 tot 16 mei zijn werken tentoon in het gemeentehuis te Wevelgem. Letterkundige Jozef Deleu verzorgde de inleiding.
Op 26 april sprak Jos De Maegd in het auditorium van het Museum voor Oude Kunst te Brussel (Regentschapsstraat, 3) over ‘De Volkstelling te Bethlehem’ van Pieter Bruegel de Oude.
Van Jo De Meester verscheen, bij Colibrant te Deurle, de dichtbundel ‘Zerken en Zuilen’ (95 fr., bibliofiele uitgave, genaaid, genummerd).
Kunstschilder Frans Dens stelde van 22 april tot 1 mei zijn werken tentoon in Studio Cogels, Cogelsplein, te Deurne.
Van 20 mei tot 2 juni stelde André Deroo zijn schilderijen tentoon in Studio Jacobs, Zeedijk, 148, te Knokke-Het Zoute. | |||||||||||
ontmoetingenHerinnering
Een eenzame weg langs het struikgewas.
Hier was het dat ik Novalis las.
Een beek, zwart van slijk, en een oude boom:
voor mijn verlaten jeugd het loon.
De smalle rivier door de weiden, alleen,
waarover teder het maanlicht scheen.
Bij hoge bomen: een groot, wit huis.
Een snelle vogel. De weg die een kruispunt
mijdt - daar er mensen staan -
om droevig verder door de weiden te gaan
naar 't kleine dorp dat met zijn brug en toren
me nader lokt om het gezang te horen
der nachtegalen bij het baanwachtershuis,
langswaar de treinen hun eenzaam geruis
mee naar de schemerende verten voeren
en bloemen tussen de spoorstaven bloeien.
Een late boer die zijn koeien ment.
De grote avond en een hond die rent
achter de vleermuis die voedsel zoekt.
Een meisje dat angstig in de avond roept.
En onder de wilgen, in 't struikgewas,
de vreemde jongen die Novalis las.
Hij behoort tot diegenen die Demedts destijds noemde ‘de dichters der innerlijkheid’. Geen wonder dat hij Rilke vertaalde en Trakl en Novalis en later ook onder hun direkte invloed kwam toen hij zijn eerste bundels publiceerde. Volgens hij zelf zegt heeft hij reeds Rilke-gedichten geschreven en gepubliceerd vooraleer met het werk van deze weemoedige dichter kennis te maken. Ook Hölderlin heeft hij vertaald, Rabindranath Tagore en Sully Prudhomme, Oscar Wilde, Walter Vollmer en Otto Flake. Na ‘Wij bouwen aan U’, een Rilke-vertaling in 1936, verschenen zijn eerste bundels bij René Verbeecks ‘De Bladen voor de Poëzie’ te Mechelen: ‘Stilte’ (1938), ‘De gesloten kamer’ (1939), ‘Einde augustus’ (1941), ‘Uit een herfst’ (1944). Intussen was bij Manteau te Brussel in 1943 ‘Epimenides' Ontwaken en andere gedichten’ uitgegeven. Daarop volgden nog ‘Ballade der onzekerheden’ (1949) en ‘Recitatief’ (Colibrant-Uitgave in 1952). Toen zweeg de stem van de dichter, benomen door zijn drukke bezigheden, al hield hij kontakt met de wereld der dichters door zijn Colibrant-Uitgaven en door 'n paar bewerkte vertalingen die werden opgemerkt: ‘De ballade van Reading’ naar Oscar Wilde nog in 1952 en vooral ‘Ki Fong’, een Chinese suite, in 1956, gedichten die meer waren dan een loutere vertaling, gave gedichten, met die specifiek oosterse tint errond voorzeker, maar gedichten van De Belder zelf, die dikwijls ontroerend mooi zijn. Het is een van de beste vertalingen of bewerkingen in de Nederlandse literatuur. Na meer dan tien jaar zwijgen, hoorden we, in 1964 weerom zijn eigen vertrouwde stem, in een nieuwe bundel ‘Van zuilen, sneeuw en rozen’, gedichten net als speelse liedjes maar met epische allures. In datzelfde jaar verscheen, als nummer 27 van ‘Poëtisch Erfdeel der Nederlanden’ bij Heideland te Hasselt, zijn verzamelbundel ‘Verglaasde spiegel’. J.L. De Belder studeerde te Marburg a/d Lahn en werd licentiaat in de kunstgeschiedenis op een dissertatie over ‘Pieter Bruegel en zijn verzet tegen Spanje’. Hij was een tijd lang aktief journalist en is tans redakteur bij de Winkler Prins Encyclopedie te Brussel. Hij schreef kritische bijdragen onder pseudoniem Luc Uytendaele, was redaktiesekretaris van ‘De Periscoop’ en werd om zijn belangstelling voor Hölderlin, die hij vertaalde, lid van het Friedrich Hölderlin-Gesellschaft. In 1939 werd hij bekroond met de prijs van de provincie Brabant, en, voor de periode 1947-1951, ontving hij de Guido-Gezelleprijs voor de poëzie, van de Koninklijke Vlaamse Akademie voor Taal- en Letterkunde. Hij schreef ook luisterspelen voor K.V.R.O. en N.I.R., en op hem werd herhaaldelijk, als jurylid, beroep gedaan, wat wel bewijst hoe men zijn poëtische kwaliteiten en smaak waardeert. Aan José De Ceulaer verklaarde hij: ‘De dichter heeft m.i. een sacrale taak | |||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||
ontmoetingente vervullen. Hij kan ze slechts op zich nemen als hij het dichterschap beschouwt en beleeft als een soort priesterschap... Ofwel beleeft hij de heilige ernst van zijn dichterschap, ofwel rekent hij zich maar schijnheilig onder het aantal van hen die zich ook dichters noemen, van hen die alleen maar de hoop vergroten van de poseurs en de schijnheiligen’. Niettegenstaande zijn drukke bezigheden blijft zijn hart aan de poëzie verpand. Hij zegde zelf: ‘Op verscheidene manieren tracht ik het kontakt met de poëzie te behouden. Door vertalingen en door het uitgeven van wat ik denk goede poëzie te zijn. Vervolgens denk ik te mogen verwijzen naar de bijdragen voor T.V. en radio die vooral in verband met de poëzie dienen te worden gezien (o.a. de lezingen over Duitse dichtkunst) en op mijn essays over sommige dichters’. (Interview van De Ceulaer). GASTON DURNEZ heeft niet veel jaren nodig gehad om een bekende en zelfs populaire figuur te worden in Vlaanderen en daarbuiten. ‘Natuurlijk, met zo ne naam moet ge schrijver worden’, had hem een op-zijn-opstellen-jaloerse klasgenootje eens gezegd! Maar neen, met welke andere naam ook gezegend of geplaagd (Agtien, Abuys, Aangevaren, Alvis of Augurkie, om bij de a's te blijven) zou hij bekendheid hebben verworven, want hij is voor de mensen van bij ons als de inkarnatie van hun innerste ik, degene die kon verwoorden wat ook zij denken en voelen, degene waar ze iets van zichzelf in terugvinden, maar dan niet in 't klad. Deze journalist-dichter is West-Vlaming van geboorte (Wervik 1928) en misschien, als we het mogen geloven, Frans-Vlaming van afkomst, maar, nu hij te Lier geburgerd is, telt voor hem vooral dit Netestadje, waar hij zich heerlijk thuis voelt in die schapekoppen- en pallietersfeer, omdat hij er onbewust reeds iets van in zich had, lang voor hij zijn tenten opsloeg in de schaduw van het Lierse belfort. Gaston was de zevende zoon uit een gezin van elf kinderen en kwam ter wereld op een zondag, terwijl het donderde (wat er natuurlijk geen verband mee houdt). Al schreef hij reeds gedichtjes vanaf zijn zevende jaar, debuteerde hij toen hij dertien jaar oud was met herhaaldelijk bekroonde verhaaltjes in een West-Brabants weekblad, waar ook zijn immer bekroonde tekeningen verschenen. Zeer jong nog moest hij helpen de kost te verdienen voor het grote gezin. Hij begon als typist. Nadien zou hij bewijzen het in die richting ook ver te hebben kunnen brengen: hij was kampioen van België daktylografie (snelheid) in 1958, 1959 en 1960 en winnaar van de wisselbeker De Baerdemaecker. Na een jaar vond hij echter zijn ware bestemming, de wereld van de krant, die hem niet meer zou loslaten. Achtereenvolgens was hij redakteur van De Nieuwe Gids - 't Vrije Volksblad (1945-1948), Het nieuws van den Dag - 't Vrije Volksblad (1948-1953), kwam bij de Standaard-groep, eerst als reporter, dan als redaktiechef van Het Nieuwsblad, ten slotte als hoofd van de nieuwsdienst van die groep (1953-1966). Sinds 1 februari 1966 is hij redakteur voor België en Luksemburg van ‘Brabant-Pers’ (‘Brabants Dagblad’, 's Hertogenbosch, ‘Eindhovens Dagblad’, ‘Helmonds Dagblad’, die deel uitmaken van de grootste uitgeverstrust van Nederland). Van toen af werd hij ook literair adviseur bij de uitgeverij Van In, waarvoor hij o.a. een voorname best-seller ‘Axel Nort’ op de boekenmarkt bracht. Intussen was hij verliefd geraakt, tweemaal zelfs, enerzijds op Jeanne, waarmee hij in het huwelijk trad, zodat er nu zeven Durnez-tjes bij zijn, anderzijds op de muze van het lichte vers. Waar Gaston Durnez is, is de humor aanwezig, de ware, die getuigt van zijn kritische kijk op wereld en mensen, die gepaard kan gaan met, ja zijn veroorzaakt door de weemoed, de humor die de ernst van de dingen niet uitsluit. Helemaal Liers is hij ook daarin, omdat hij in de grond een optimist is en omdat hij zulk aangeboren verwantschapsgevoel heeft met wat hij hoort en ziet, gelijk Timmermans er een bezat. Aangezien hij daarbij beschikt over een uitzonderlijk verwoordingstalent, om mede te delen aan anderen, wat hij in die dingen ziet en voelt, komt het tot onverwachte zegging, beelden en taferelen en keert hij van de dingen een kant naar ons toe, die we anders niet zouden hebben bemerkt. (Een televisietoestel boven op een bar-likeurkastje, een uitge- | |||||||||||
op korte golfBij ‘Colibrant-Uitgaven’ te Deurle verscheen de derde dichtbundel van Adriaan de Roover: ‘VVREDE GEDICHTEN’ (85 fr.).
Van de Zeeuwsvlaamse dichteres Marja de Smet Vercauteren verscheen onlangs een nieuwe dichtbundel, getiteld ‘De dans der tuinen’. Te bestellen bij de auteur: Bakkersdam, 67, Oostburg.
Op 1 april werd door Radio West-Vlaanderen het luisterspel ‘De Tijger’ door Marc van Halsendale uitgezonden, verzorgd door het teater ‘Antigone’, geleid door Bert De Wildeman. In mei had in ‘Antigone’ de creatie plaats van ‘Een seconde eeuwigheid’ van de Kortrijknaar Jaak Stervelinck, in regie van Antoon Vander Plaetse. Het toneelseizoen wordt thans besloten met ‘Het begon in het Paradijs’ van J.B. Priestley, in regie van Remi Van Duyn.
Orgelist Kamiel D'Hooghe gaf de jongste maanden de volgende concerten: Beveren-Waas (9 maart), Parijs - Unesco en -ORTF (21 maart), Parijs-St. Medard (22 maart), Hannover (23 april), Lemgo (9 mei), en Verrebroek (21 mei). Hij trad ook op in volgende t.v.-uitzendingen: 26 maart (met een huisconcert) en 30 mei (Concert in de gothische zaal van het Brugse stadhuis).
Chris Dubois verleende zijn medewerking als orgelist en clavecinist aan het historisch concert te Kortrijk op 2 mei jl. in het kader van het Festival van Vlaanderen; is uitgenodigd om als Belgische afgevaardigde de interpretatiedag voor hedendaagse beiaardmuziek te Rotterdam bij te wonen en deel te nemen aan het forum in het stadhuis aldaar. Zij bekroonde suite nr. 1 wordt die dag op de Rotterdamse beiaard uitgevoerd. Chris Dubois zal ook het nieuwe orgel van de St.-Walburgakerk te Veurne, op zondag 9 juli, inspelen. Dit concert wordt integraal overgenomen door de BRT, 1ste programma. Tenslotte dient vermeld dat Chris Dubois benoemd werd tot leraar aan het Lemmens-instituut te Mechelen, met ingang van oktober '67.
Van 5 tot 18 april stelde Leo Dutoy tentoon te Breda, in ‘De Trapkes’, Oude Vest, 45.
Kunstschilder Etienne Elias verleende artistieke medewerking aan de verfraaiingswerken in de keldergangen van het Kasteel te Beervelde (Oost-Vlaanderen) en dit op uitnodiging van Graaf de Kerckhove de Denterghem. In het TV.-programma ‘Medium’ van 16 mei werd een reportage over deze muurschilderijen uitgezonden en Etienne Elias sprak erover voor de BRT. Binnenkort verschijnt een kataloog met kleurenreprodukties en het ‘Dagboek’ van deze onderneming te Beervelde. De vier kunstschilders, die eraan | |||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||
op korte golfmeewerkten: De Keyzer, Raveel, Lucassen en Elias, en zich ‘Nieuwe Vlaamse visionisten’ noemen, exposeren onder deze naam te Amsterdam (vanaf 16 mei), te Gent van 19 mei af in ‘Kaleidoscoop’ (Nederkouter) en in het museum van Basel (van 23 juni af).
Van 2 tot 25 juni stelt Kallist Fimmers tentoon in huize ‘Ernest Claes’ te Zichem.
Ter gelegenheid van zijn 50ste verjaardag werd in de zaal ‘Altra’ van zijn geboortedorp Aalter, een tentoonstelling van het werk van Jan Flameng ingericht, welke doorging van 20 mei tot 4 juni. Van 10 tot 30 mei nam Jan Flameng deel aan de internationale ‘Biennale delle regioni 1967’, te Ancona in Italië, terwijl van 13 juni tot einde juli te Boza in de galerij ‘Interport’ een tentoonstelling doorgaat van zijn schilderijen en gravuren.
Van ‘De andere planeet’, een dichtbundel van Fernand Florizoone, verscheen, na een kringloop van 13 maanden, een tweede druk. (Te bestellen bij de auteur, Guldenvlieslaan, 40, te Koksijde, à 60 fr., P.R. 5184.46).
Aan de muziekdagen te Brugge, verleent het koor Gavergalm uit Waregem, o.l.v. Albert François, eveneens zijn medewerking. Op 23 juli zal het, in de Brugse kathedraal, de ‘Missa Anchor che col partire’ van Ph. de Monte uitvoeren.
Begin mei verscheen ‘Ne Pereant 1966’, een levensschets van de vijftien priesters uit het Bisdom Brugge, die in 1966 gestorven zijn, aangevuld met bijdragen over enkele priesterfiguren die reeds geruime tijd gestorven zijn maar in veler herinnering nog voortleven. Jozef Geldhof fungeerde als samensteller. Het werk telt ruim 100 blz. en 8 blz. foto's en kan bekomen worden mits storting of overschrijving van 90 fr. op P.R. 29.63.75 t.n.v. de auteur, Dorpsweg, 22A, Meetkerke.
Tot 7 mei stelde Elizabeth Geurden een keuze uit surrealistische werken tentoon in het Belgische Huis te Keulen.
Op 24 en 25 juni zullen in het Provinciaal Centrum, Bossuytlaan, te Assebroek de volgende kunstenaars exposeren: kunstschilderes Georgette Goris-Arnoudt, beeldhouwer Paul van der Heyden en kunstschilderes Lieve van Loo.
Op 11 en 13 juni werd door de B.R.T. het hoorspel ‘De Spiegel’ van Rose Gronon uitgezonden.
Ons redactielid Gaby Gyselen besprak in mei voor radio en TV., in de reeks ‘Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen’, het schilderij ‘Verovering van Troje’ van Edgard Tytgat. | |||||||||||
ontmoetingenzonden programma dat niet al te best schijnt; zegt Durnez: ‘ik heb liever het onderste programma dan het bovenste’.) Voor Durnez is humor 'een manier van leven, ‘heimwee, zegt hij, zit min of meer in alles wat ik schrijf’. Een vijftal verzenbundels verschenen tot nog toe, de eerste twee in eigen beheer. De titels zelf, zoals trouwens voor andere van zijn boeken, zijn reeds leuke vondsten. ‘Muzenissen’ (1954), een kombinatie van ‘muze’ en ‘muizenissen’, waarin materiaal dat hij voor radio had gebruikt. ‘Rijmenam’ (1956), waarvan de naam allerlei happige dingen oproept en dat bekroond werd met de prijs van de provincie Antwerpen voor een verzenbundel uit de periode 1955-57. In 1959 volgde ‘Wiltzang’ en in 1961 de verzamelbundel ‘Hooikoorts’, die gedichten opnam uit de drie vorige bundels, bij de ‘Vlaamse Pockets’ zijn derde druk beleefde in 1965 en een oplage bereikte van 15.000 eksemplaren, de 2.500 van de losse bundels niet meegerekend. Voor wie weet op welke aantallen de verzenbundels bij ons verspreid worden is dit een kolos-oplage. In 1966 kon Durnez een van zijn wensdromen tot begin van werkelijkheid brengen: verzen schrijven voor kinderen. Bij Van In publiceerde hij ‘Sire, verzen voor kleine prinsen’, een schat van een boekje voor de schatjes van kinderen, die toch allen wel kleine prinsen zijn. Hij verzorgde de rubriek ‘Met muziek door 't leven’ in ‘De Bond’, van 1954 tot 1962. Onder dezelfde titel gaf hij in 1959 een bloemlezing uit, met bloemen geplukt in deze weekbladkronieken. Als journalist trad hij van eerst af zeer op de voorgrond. Reeds in 1958 ontving hij de Eerste Vlaamse Journalistenprijs, met een reportage n.a.v. de ramp te Marcinelle, ‘Mannen met zwarte gezichten’. Het jaar daarop kreeg hij de Prijs van de Stad Veurne voor zijn reportage ‘Hart van de Westhoek’. In de reeks ‘Vlaamse Pockets’ bij Heideland verschenen: een reportage over Israël ‘Lente in de woestijn’ (1961) en een boek over de eerste wereldoorlog ‘Een bloem in het geweer’ (1965). Intussen was ook ‘Spoedbericht’ (1964) door het Davidsfonds opgenomen, een reportage over de pers, waarvoor hij tien jaar lang de stof bijeenbracht en dat hem de Prijs Frans Theelen bezorgde van de Federatie van Belgische Dagbladen. In 1967 viel hem vanwege het Davidsfonds nog een andere journalistieke prijs ten deel, die voor ‘de beste serie artikelen en reportages’, voor de informatie over de aktuele Vlaamse problematiek in de Nederlandse pers, gepubliceerd in de kranten van ‘Brabant-Pers’. Onlangs in 1966 verraste hij ons met het boekje ‘Duizend kussen voor iedereen’, met prachtige bladzijden, een aantal ‘reiskursiefjes’, bloemlezing van journalistieke schetsen in de kranten van De Standaard-groep verschenen of gelezen voor de radio in de ‘Kroniek van de Dag’. Hij beschouwt zich ook terecht als de ‘gebreveteerde uitvinder’ van de rubriek ‘Beknopt Verslag’ en van de kleinste kursiefjes ter wereld: Bavo en Lieveke, die hij aan het woord liet tot in februari 1966. Het was als vanzelfsprekend dat de journalist Durnez zijn intrede zou doen in de wereld van het scheppend proza. Een jeugdverhaal ‘Onze eerste krant’ was wel verschenen in 1962, maar zijn werkelijk debuut kwam met een reeks korte, humoristische en satirische verhalen ‘Slalom’. Het was voor hem een vruchtbaar jaar, want ook de novelle ‘Kermis’ kwam toen van de pers, waarin hij de psychologisch tragische overgang schildert van het kind naar de wereld van de volwassenen, van het kermisplein naar de realiteit van het dagelijkse, soms tragische leven. En nog in datzelfde jaar: zijn biografie over ‘Maria Rosseels’. Of hij het ooit tot het schrijven, en uitgeven, van een roman zal brengen weten wij niet, maar de weg er naartoe is reeds getrokken. Vermelden we nog in 1965 de uitgave van een bloemlezing moderne cartoons van 25 Vlaamse tekenaars, de eerste van dit genre in boekvorm, ‘De lachende tekenpen’, met een inleiding tot die grafische humor uit Vlaanderen en waarbij hij opmerkt: ‘Brullende Vlaamse Leeuwen bijten niet. Maar pas op als ze beginnen te lachen’. Zijn literaire bedrijvigheid bracht hem nog op andere terreinen: als redakteur van ‘Ons Erfdeel’, waarin hij ‘Mijn leven onder de Belgen’ publiceert, een kroniek van het ongewone leven in een katoliek koninkrijk aan de Noordzee; als samensteller van het nummer ‘Kunst en Pers’ van ‘West-Vlaanderen’. Hij schreef het voorwoord voor ‘Rayquiem’ van Ray Gilles en ‘De kleine kaarten op tafel’ van Jaak Dreesen. Nu werkt hij aan een studie (?) ‘De pijpvis in Vlaanderen door de eeuwen heen’, zegt hij en zou hij willen een boekje samenstellen met b-forismen, de kategorie die volgt op die van de a-forismen, waartoe de rubriek ‘Zogezegd’ in de radio aanleiding gaf en waarvan een proevertje verscheen in ‘De Nieuwe’. Dat hij herhaaldelijk meewerkte aan radio en televisie weet nu stilaan wel | |||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||
ontmoetingeniedereen in Vlaanderen: van 1951 tot 1954 radiokabaret ‘Een, twee, drie’, diverse kabaretteksten voor T.V. en kleinkunstenaars, vier jaar in het paneel ‘'t Is maar een woord’, in het winterseizoen 1965-1966 tekst en presentatie van ‘Zogezegd’, een uitzending van B.R.T.-2, kommentaar voor T.V.-films ‘Prentkaart uit Brugge’, ‘Sic transit’ (Zoutleeuw), ‘Pallieter’. Een regen van prijzen en onderscheidingen daalde op hem neer: buiten de reeds vermelde, de prijs voor scenario op het 5e Filmfestival te Antwerpen in 1960, de prijs voor chansontekst op de Poëziedagen te Wemmel in 1962, een onderscheiding met premie voor zijn kommentaar bij de T.V.-film ‘Prentkaart uit Brugge’ op het 7e Filmfestival te Antwerpen in 1966. Er is zoveel te zeggen over Gaston Durnez en zijn werk, dat deze ontmoeting zelf als een ‘spoedbericht’ toekomt, bijna in telegramstijl, aangezien de noodzakelijke ruimte-beperking voor tijdschriftartikelen als deze. Het was in het jaar dat ‘Pallieter’ verscheen, in 1916, dat BERT VERBIST te Lier ook het levenslicht zag. Al woonde hij een tijdje in Duffel, na zijn huwelijk in 1942, toch verblijft hij weerom al jaren nu in zijn geboortestadje aan de Nete, met zijn gezin, waarbij vijf dochters en twee zonen. (Jan, de oudste, een der steunpilaren van Arlecchino, de springlevende en populaire jeugd-toneelgroep, die zo pas op een pallieterse wijze haar eerste lustrum vierde, is akteur bij het Jeugdteater te Antwerpen.) Dat Bert Verbist zich van jongsaf aangetrokken heeft gevoeld tot al wat kunst is moet niet verwonderen, als men weet dat hij 24 jaar op het Lierse Begijnhof heeft gewoond, toen Ernest Van der Hallen, Felix Timmermans, Fred Bogaerts, om er maar enigen te noemen, er hun dagen sleten en wandelden in wat Jozef Arras het ‘salon’ had gedoopt, het landschap achter de Begijnenvest. Grieks-Latijnse humaniora volgde hij aan het Sint-Gummaruskollege en later werd hij baccalaureus in de kunstgeschiedenis, na lessen te hebben gevolgd (1948-1951) aan het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis. Hij is een zeer aktief lid van de kunstkring ‘Konvent’, waar hij zowel als schilder dan als letterkundige zijn plaats eervol bezet. Bij de firma Van In is hij nu sekretaris van de direktie en houdt er zich o.a. bezig met uitgaven voor het Technisch Onderwijs. In 1937 debuteerde hij met een novelle ‘Kapitein’ en in 1938 volgde een levensschets van Pieter Libermann, ‘Van de synagoge naar Rome’. Toen kwamen de harde jaren van de tweede wereldoorlog en dacht men er te Lier aan poppenspelopvoeringen te geven in ‘Renova’. Eerst speelde men ‘De Ster’ van Timmermans, die zelf de decors schilderde. Op vraag van Ernest Van der Hallen schreef Verbist, in 1942, twee spelen, ‘Jan Breydel’ en ‘De Boeren van Olen’. Saam met Gommer Torfs, L. Verhoeven en anderen hebben ze de hardheid van die oorlogsjaren wat verzacht. Tot de jeugd voelde Verbist zich dan blijvend aangetrokken en begon jeugdverhalen te schrijven; ‘Felix de kater’ (1943), ‘Klaveren Vier’ (1949), ‘Karboenkel’ en ‘Vertelsels van Pietje en Kadotske’, beide verschenen in 1950. Er volgden nog ‘Dako en Jako’ en in 1965 ‘Juffrouw Hikkepik’. Vermelden we nog een boekje over ‘Rubens’ in Van Ins Klasseboekerij en in 1961 een tweede levensschets, ‘De Heilige Lidwina van Schiedam’. Maar zijn beste werk zal wel het uitgebreide boek zijn dat hij over Timmermans heeft geschreven, toen hij over de nota's kon beschikken en de dokumentatie van Mil Lambrechts, die vele jaren privé-sekretaris van Timmermans was. Met dit Timmermans-archief als basis schreef hij ‘Felix Timmermans, schilder met het woord, verteller met het penseel’, waarbij hij noteerde ‘zo heb ik u begrepen’. Moeten we eraan toevoegen dat hij medestichter was van een drietal tijdschriften? Als kollegestudent van het tijdschrift ‘Vlam’, later met Dries Van den Broeck van het tijdschrift ‘Kontrast’ en een twaalftal jaren geleden van ‘Benjamin’, het jeugdblad voor gebrekkige kinderen van de K.V.G.V., waaraan hij is blijven meewerken saam met mensen als Cor Ria Leeman en Gerda van Cleemput. Ook ‘'t Land van Ryen’ telt hem onder zijn medewerkers. | |||||||||||
op korte golfDe sopraan Monique Hanoulle trad op als soliste op 14 april in de foyer van de stadsschouwburg te Brugge, tijdens een concert door het Barokensemble ‘Ter Duinen’ dat kantates en instrumentale muziek van Georg Ph. Telemann ten gehore bracht.
Na succesrijk te hebben deelgenomen aan een groepstentoonstelling te Gaasbeek en na een selectie in de Prijs van Knokke 1967, zal Karl Heeremans uit Liedekerke, van 9 tot 23 juni, zijn akwarellen tentoonstellen in de ‘Bank van Brussel’ te Tienen.
Jan Hoogsteyns nam tijdens de maand maart deel aan een groepstentoonstelling in de galerij ‘Racines’ en tijdens de maand april exposeerde hij in de galerij Tamara Pfeiffer, te Brussel.
Van Daan Inghelram werd op 2 april het verhaal: ‘Zo op een late avond’ via zender Oost-Vlaanderen uitgezonden.
In de radio- en TV-reeks: ‘Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen’ werd op 19 april het schilderij: ‘Portret van Jan Fernaguut en portret van zijn echtgenote’, van Pieter Pourbus, door Dr. Alain Janssens de Bisthoven besproken.
Op 30 april verzorgde de letterkundige Bernard Kemp in het TV-programma ‘Poëzie in 625 lijnen’ inleiding en commentaar bij het thema: ‘De dieren. Anthologie 1965-66’. Tijdens de meimaand gaf Bernard Kemp via zender West-Vlaanderen poëtische avondmijmeringen ten beste in het Programma: ‘Afscheid van de dag’.
Kunstschilder Juul Keppens exposeerde van 27 mei tot 8 juni in het Cultureel Centrum van Brussel, St.-Nikolaasplein, 5, te Neder-over-Heembeek (Brussel 12).
Tijdens de kunstavond van 29 april te Scherpenheuvel droeg de dichter-schilder Ludo Laagland voor uit eigen werk en vertelde hij hoe hij ertoe gekomen is schilder te worden.
Van 14 tot en met 30 april nam Mark Labarque deel aan een groepstentoonstelling te Aalter, in de kunstgalerij Altra. Tijdens de vernissage hield Peter Labarque diaprojectie.
G. Landuyt-Mertens, J. Legrand, Mevrouw Vandenbussche-Roos en R. Vandenbussche namen deel aan de groepstentoonstelling van de Kamer voor plastische Kunsten der Voorkempen, in het kasteel van Schoten van 27 mei tot 5 juni.
Kunstschilder Etienne Le Compte neemt deel aan de tentoonstelling ‘Hedendaagse Figuratieve Kunst’ ingericht te Tienen, ontvangsthall van de Bank van Brussel, van 9 tot en met 23 juni. Ter gelegenheid van de opening van het | |||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||
op korte golfcultureel centrum van de abdij van Affligem te Hekelgem, stelde hij er op 4 juni tentoon.
Guido Legrand nam van 1 tot 4 april deel aan een groepstentoonstelling in de zaal ‘Werkerskring’ te Geluwe.
Tot 20 juni stelt beeldhouwer Pol Lemaire uit Bonheiden zijn werken tentoon in de galerij Nova te Mechelen.
Kunstschilder Robert Lizen stelde van 25 maart tot 30 april zijn werk tentoon te Koksijde in het ‘Reigersnest’.
Van 17 tot en met 31 mei stelde Chris Metdepenningen etsen, houtsneden en tekeningen tentoon in het cultureel centrum ‘Caryatide’ te Brussel. De letterkundige Anne Dellart verzorgde de inleiding.
Kunstschilder Roger Meurisse uit Kortrijk nam deel aan de tentoonstelling ‘Grote Prijs van Knokke voor schilderkunst’.
Van Jef Notermans (Maastricht) verschenen zopas: ‘Veldeke in vogelvlucht sinds 1745’ en ‘De historische en legendarische figuur van Sint-Servaes’.
Van 29 april tot 7 mei stelde André Penninck zijn werken tentoon te Middelkerke, Zeedijk, 212.
Van 28 mei tot 11 juni stelde Frans Perckmans schilderijen, tekeningen, volksprenten en boeken van de Mechelse folklore tentoon in de Oude Hoeve ‘Witte Vlag’ te Bonheiden. Letterkundige Jack Verstappen verzorgde de inleiding.
Kunstschilder Chris Pots stelt van 17 juni tot 31 juli tentoon in zijn eigen atelier, Guido Gezellestraat, 10, St.-Martens-Latem.
Van 12 tot en met 22 mei exposeerde Victor Renty in de galerij ‘Het landhuis’, oud gemeentehuis te Bornem. Kunstcriticus Guido Van Hoof verzorgde de inleiding.
In de galerij ‘Altaïr’ te Brussel 5 stelde André Roelant van 12 tot 30 mei schilderijen en etsen tentoon.
Werk van Werner Sarlet werd van 26 mei tot 8 juni tentoongesteld in het Blankenbergs literair archief ‘Trefpunt’, Kerkstraat, 41.
Van 17 tot en met 31 mei stelde Gust Smet zijn werk tentoon in de galerij ‘Caryatide’, Vrijheidsplein, 4, Brussel 1. Letterkundige Anton Vlaskop verzorgde de inleiding.
In de kunstgalerij ‘'s Gravensteen’ te Gent stelde Gustaaf Sorel van 21 april tot 3 mei zijn werken tentoon.
Van 27 mei tot en met 11 juni stelde kunstschilderes Jen Stragier, pentekeningen en schilderijen tentoon in de Stadsschouwburg te Kortrijk. | |||||||||||
ontmoetingenToen we hem onlangs vroegen naar zijn verdere plannen, sprak hij over enkele novellen en korte verhalen en zelfs over een roman die al voor driekwart is voltooid. Wait and see. JAN LAMBIN, geboren in 1924 en nu wonende te Mortsel, heeft heel wat banden met Lier. Voor de oorlog immers was zijn vader direkteur van de R.M.S. in het Netestadje en hij heeft nog een stuk van zijn hart in Lier verloren. Hijzelf heeft, in het kader van zijn toeristische aktiviteiten, herhaaldelijk reportages aan de stad van de Lierse vlaaikens gewijd; hij is lid van de kunstkring ‘Konvent’, leeft, als het kan, wel eens het Lierse gezelschaps- en kultuurleven mee in de Katolieke Vlaamse Klub, waarvoor hij ten andere reeds als spreker optrad. Maar meest nog, menen we, zijn het de Lierse vrienden, letterkundigen en andere artisten, die soms met hem saamwerken (ook naar binnen werken op de gastronomische speurtochten die ze houden), die hem aan Lierke-Plezierke binden. Van jongsaf heeft het toerisme hem geboeid, het toerisme in de breedste zin, met al zijn facetten, waarbij geschiedenis, folklore en gastronomie. Hij zelf vermoedt dat het een geval van erfelijkheid zou zijn. Misschien is zijn schrijf-vaardigheid ook zulk geval: zijn moeder immers is toch de bekende letterkundige Mevrouw Lambin-Pasquasy. Al ettelijke jaartjes zit hij als radiojournalist achter de B.R.T.-mikrofoon. Het begon met de nieuwsdienst en de reportagesektie, wat hij noemt ‘de harde leerschool’. Zijn reportagetaak liet hem zwerven en speuren door Vlaanderen en Wallonië, waarbij hij van nabij leerde kennen wat zoal de heerlijkheden en de moeilijkheden zijn van het toerisme in eigen land. Sindsdien heeft hij voor de toeristische propaganda, ook voor onze gewestelijke gastronomie, heel veel gedaan met de kansen die hem bij de radio werden geboden, b.v. met zijn Toeristische Informatie van de donderdagavond. Een Volkskundige Rubriek, verwant toch met het toerisme, volgde. Maar nu heeft hij de verantwoordelijkheid gekregen van een dagelijks magazine De Postiljon, waardoor de stem van Jan Lambin in onze huiskamer een vertrouwd en welkom geluid is geworden. De neerslag van zijn ontdekkingstochten in eigen land publiceerde hij bij Heideland in de ‘Vlaamse Pockets’ in 1961, Zwerven door Vlaanderen. Intussen kreeg hij de kans ook het buitenland te gaan verkennen. Het eerste resultaat hiervan: de grote prijs voor toeristische reportages over Duitsland in 1967, voor een reeks over het winterse Keulen onder de titel Coellen eyn Croyn boven allen Steden Schoyn. Een nieuwe pocket is in wording, gewijd aan de reisbelevenissen in het buitenland. HERMAN VOS, minder dan tien jaar geleden nog totaal onbekend, heeft in korte tijd zijn plaats eervol ingenomen in onze literaire wereld in Vlaanderen. Deze neef van Valère Depauw was door na-oorlogse omstandigheden in Argentinië aangeland. Zijn vader, verbitterd door wat hem als Vlaams oudstrijder was overkomen na de tweede wereldoorlog, was naar Zuid-Amerika uitgeweken. Een jaar later, na voleinding van zijn studies was de zoon hem gevolgd. Vijf jaar zou hij in Zuid-Amerika blijven, allerlei beroepen uitoefenen, er een meisje uit Oostende huwen en met haar op huwelijksreis naar België komen.. Hij is er gebleven. Hij was de jongste uit een gezin van negen kinderen, geboren te Meise in 1928. Door toedoen van zijn neef werd hij journalist. Nu is hij aangesteld tot inspekteur van | |||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||
ontmoetingende openbare biblioteken en woont met zijn gezin te Rijmenam. Ook hij behoort tot de letterkundige afdeling van de Lierse kunstkring ‘Konvent’. Er was niet zoveel dat hem tot de literatuur dreef, tenzij zijn journalistenwerk, voor zover dat met literatuur verwantschap heeft. Wel had hij, nog in Zuid-Amerika, enkele niet-literaire bijdragen geleverd voor het jongerenblad ‘Tyl’ en voor het tijdschrift ‘Schakel’. Later schreef hij ook nog een verhaal voor het tijdschrift ‘Band en Zuiderkruis’. Het was Dries Janssen, een ander journalistletterkundige, die hem tot schrijven aanzette, nadat hij het verhaal had gehoord van de zonen van Pepe Gimenez, dat op een ware gebeurtenis berust. Zo ontstond de novelle, die in 1960 verscheen De zonen van Pepe Gimenez, in 1961 bekroond met de Prijs van de provincie Antwerpen. Dit debuut was een knap uigewerkt verhaal, naar inhoud en naar vorm, dat ons doet denken aan het werk van Jos Vandeloo. De novelle-vorm zelf wijst erop hoe de auteur weet zichzelf te beperken en het verhaal meesterlijk eenvoudig te houden. Een veelschrijver is hij nog niet geworden. Toch verschenen sindsdien nog twee andere boeken: de roman Een man kwam van de Cerro in 1961, waarvan Paul Hardy getuigt dat het bezit ‘zin voor evenwicht en gevoel van dimensies’ en verder verklaart dat ‘het gevoel voor het essentiële alsmede dat voor het suggestieve detail deze jonge auteur zelden in de steek laat’; in 1964 Het ultieme salvo, waarvoor zijn verbeelding hem nogmaals naar het buitenland voert, ditmaal naar Duitsland, een verhaal met groot-epische inslag, maar, in tegenstelling met zijn eerste novelle, louter fantasie. Volgens Herman Vos ‘is een roman een stuk leven’. Dat heeft hij dan zelf door zijn eigen boeken gestaafd. Herman J.L. Van Fraechem | |||||||||||
Herman van Fraechem en de bladen voor de poëzieIn 1932 kwam op zekere dag de jonge dichter Bert Decorte aan zijn oudleraar van het college te Mol, E.H. Van Fraechem, vertellen hoe moeilijk jonge dichters het hadden om uitgegeven te worden. Zo werd Herman Van Fraechem zelf uitgever; onder de naam ‘Uilenspiegel’ sticht hij een uitgeverij, die ‘Germinal’ van Decorte publiceert en een groot dichter bekendmaakt. Als literair adviseur van een Antwerps huis (Van Maerlant) zet hij opnieuw een poëziereeks in, ‘Een nieuwe lente’, waarin Paul de Vree en Adriaan de Roover debuteerden, en neemt de uitgave over van ‘Golfslag’. De ‘Bladen voor de Poëzie’ ontstonden op 1 januari 1953, dus weldra vijftien jaar geleden. Eigenlijk had de dichter René Verbeeck van 1937 tot 1944 onder dezelfde naam reeds een eerste reeks dichtbundels laten verschijnen, die echter niet in de eerste plaats jongerenpoëzie op het oog had. Dit is integendeel wel het opzet en het doel van de nieuwe reeks, hoewel er soms een essay of een bundel van meer gevestigde dichters in verschijnen, ter bevrediging van de abonnees. Jaarlijks ontvangt Herman Van Fraechem een honderdtal bundels. Hij zelf en zijn leescomité kiezen daaruit de tien naar hun mening beste bundels voor publicatie; dit leescomité bestaat thans uit Lic. J. De Ceulaer, Ast Fonteyne, René Verbeeck, de stichter van de eerste reeks, G. Durnez, R. Geerts en F. Verstreken. Bijna al wie in de laatste jaren naam kreeg in onze dichterswereld werd aldus door H. Van Fraechem aan zijn eerste of een zijner eerste uitgaven geholpen; wij zullen geen namen noemen omdat de lijst veel te lang is. De verdiensten van deze reeks voor de ontwikkeling van de Letteren in Vlaanderen is niet te meten. Herman Van Fraechem verdient hiervoor een gemeend eresaluut! Herman Van Fraechem is Mechelaar van geboorte (30.10.1904). Na studies te Mechelen (St.-Rombouts en Gr. Seminarie) en te Leuven (klassieke en Germaanse filologie en Thomist. Wijsbeg.) was hij eerst leraar te Aarschot, Mol en Hoogstraten, evenals aan de Regentenschool te Antwerpen. Na de oorlog wordt hij te Lier benoemd, waar hij sedert 1952 directeur is van het St.-Ursula-Instituut (Kapucijnenvest). In zijn jeugd publiceerde hij reeds verzen (ps. Herman), maar was later | |||||||||||
op korte golfKunstschilder Leo Taeymans uit Antwerpen zal in juni deelnemen aan een groepssalon te Antwerpen, zulks ter gelegenheid van de opening der nieuwe kunstgalerij ‘G.B. Art Gallery’, aan de Groenplaats. Hij werd bovendien aangeduid door het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur voor een verblijf in september op het eiland Comacina, waar de Italiaanse staat drie paviljoenen ter beschikking stelt voor buitenlandse kunstenaars.
In de stedelijke tentoonstellingszaal, Savoyestraat, 6, te Leuven, stelde Gaston Theunynck van 26 april tot 9 mei zijn werken tentoon. Letterkundige Jaak Stervelinck en voordrachtkunstenaar Antoon Vander Plaetse verzorgden de inleiding.
Op 26 mei sprak Lia Timmermans in de conferentiezaal van het stadhuis te Oostende over ‘De geschiedenis van Oostende’.
In de zaal Intercom te Kortrijk stelde Lieve Van Calbergh van 28 april tot 19 mei haar werken tentoon. De inleiding werd door Godfried Oost verzorgd.
Het Kortrijks echtpaar Jan Van de Kerckhove en Marie-Roze Lannoy stelde keramiek, schilderijen, wandtapijten en juwelen tentoon van 15 tot 28 april in de galerij ‘Contrast’ te Gent.
Van 14 april tot 15 mei nam Lucien Van den Driessche deel aan de tentoonstelling ‘Facetten van de jonge Vlaamse kunst’ in het centrum voor kunstambachten, St.-Pietersplein, 10, te Gent. Van 23 april tot 7 mei exposeerde Lucien Van den Driessche in de galerij Vansteenkiste te Poperinge. Kunstcriticus R. Decnodder sprak de openingsrede uit.
Van letterkundige Paul Vanderschaeghe verschijnen dit jaar de volgende novellen: ‘De twee honden’ bij De Clauwaert, ‘Door de dood gebeten’ en ‘De tuin der kleinigheden’ in ‘Dietsche Warande en Belfort’, tenslotte: ‘Kellner, herken je mij’ in de nieuwe reeks Mini-boeken van Verbeke-Loys te Brugge.
Kunstschilder Frans Van Giel (Wechelderzande) viert op 16 juli a.s. zijn 75ste verjaardag. In ons volgend nummer zal een ‘Ontmoeting’ aan hem gewijd worden. Hartelijke gelukwensen!
Bert Vanhaecke stelde van 22 april tot 4 mei schilderijen en tekeningen tentoon in St.-Ann galery te Knokke.
Van 6 tot en met 19 mei stelde Mary Van Houtryve haar jongste werken tentoon in Studio Jacobs, Zeedijk, 148, Knokke-Het Zoute.
Marcel Veldeman en Johan Janssens namen deel aan de tentoonstelling van de Polderse Kultuurkring, welke doorging van 29 april tot 15 mei in de Martinushoeve te Zandvliet. | |||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||
op korte golfWilly Verbrugge stelde van 22 april tot 5 mei zijn werken tentoon in Studio Jacobs te Knokke.
De Oostendse dichter-schilder Fernand Vercnocke liet onlangs een nieuwe bundel verschijnen, getiteld ‘Moederzee’, die zoals trouwens het grootste deel van zijn werk, geïnspireerd werd door Oostende en de kust. Deze bundel, die wij ten zeerste aanbevelen, is verkrijgbaar bij de uitgeverij De Kogge, Vogelzang, 21, Weerde (Brabant). In Burgerwelzijn-Westvlaamse Post (Brugge) verscheen een zeer geslaagd interview met de dichter, over de betekenis en ontwikkeling van zijn werk.
Beeldhouwer Willem Vermandere stelt van 10 mei tot 25 juni zijn werk tentoon op de ‘Blankaart’ te Woumen.
Gerard Vermeersch had de leiding van het nieuw kleinkunstprogramma ‘De Zevensprong’, waarvan de première op 19 mei te leper ging. Aan dit programma, dat door radio West-Vlaanderen opgenomen werd, werkten o.a. ook Rita Lommée, Oswald Maes, Roza Jonckheere en Luc Van Hoesselt mee.
In het kader van de eerste lustrumviering van het toneellabo ‘Arlecchino’ hield cineast Frans Verstreken op 16 april een feestrede in de stadsschouwburg te Lier. Hij ontleedde vooral de invloed van de televisie op het amateurstoneel en stuurde aan op samenwerking tussen plaatselijke kringen.
Van de Antwerpse auteur Théo Vonck verscheen zopas een lijvige verhalenbundel (176 blz., 80 fr.): ‘Reporters op jacht, en 16 andere zonderlinge verhalen’. Hiermede wordt vooral vlotte ontspanningslectuur beoogd. Benevens enkele dramatische verhalen bevat het boek vooral originele burlesken, humor en satire. Bestellen bij de auteur, Aubertinlaan, 19, Berchem-Antwerpen. P.R. 40.37.18. | |||||||||||
Provincie West-Vlaanderen
| |||||||||||
ontmoetingenzozeer bezet met de uitgave van werk van anderen, dat er voor eigen publicaties geen tijd meer was. Toch verschenen de essays: ‘Het gedicht’ (1944), ‘Vondel's Adam in ballingschap’ (1943), ‘Shakespeare en de Renaissance’ (1960), ‘In den Spiegel. Dichters over dichters’ (1953) en ‘De poëzie van de Christusfiguur’ (1951). Verder ook toneel, reisverhalen, dagblad- en tijdschriftartikels en een paar honderd boekbesprekingen. Kunstbladen, waarin hij een actieve rol speelde als hoofdredacteur of redactielid, zijn ‘Golfslag’, ‘Komaan’, ‘Kontrast’, en ‘Land van Rijen’. Het beste blijk van waardering, dat we Herman Van Fraechem kunnen bieden, is hem te helpen in zijn levenswerk ‘De Bladen voor de Poëzie’. (Een abonnement op de ingenaaide uitgave kost 135 fr., gekartonneerd 190 fr., p.r. 1410.70, ‘Bladen voor de Poëzie’, Lier: 10 nummers, die 40 fr. kosten in de boekhandel). Het is een uitgave die geen winsten kan of wil maken en uitsluitend tot stand kwam uit liefde voor de poëzie. Elk nummer bevat een bijblad met bio-bibliografische gegevens, besprekingen en een kroniek ‘Uit de wereld van dichters en dichtkunst’. Het C.V. Kunstenaarsverbond onderhoudt reeds lang betrekkingen met de ‘Bladen’, zodat herhaaldelijk op deze manier aan onze leden-letterkundigen dienst kon bewezen worden. Ook daarvoor zijn wij Herman Van Fraechem ten zeerste dankbaar. A.S. | |||||||||||
Provinciale prijzen Limburg
| |||||||||||
Pater Jan de Brabandere bekroondWij vernemen dat Pater Jan de Brabandere, o.p., componist en doctor in de musicologie, de Prijs 1967 van de Belgische Uitgevers behaalde, met een orkestcompositie, getiteld: ‘Adagio in Memoriam Paus Johannes XXIII’. Deze belangrijke Vlaamse componist, die helaas in Vlaanderen nog té weinig bekend is, studeerde te Leuven, Rome en New York, en munt uit door een persoonlijke, moderne stijl. Hij toondichtte de ‘Kongolomis’ en de ‘Passio Christi’ (in samenwerking met Hugo Claus). Deze beide werken werden meermaals uitgevoerd en trouwens op plaat genomen. Wij wensen Pater de Brabandere van harte geluk en hopen dat deze bekroning mag bijdragen tot een grotere bekendheid van zijn werk. | |||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||
ontmoetingen‘Uilenspiegel’ wint KardinaalsbekerLeo Loomans
Onlangs had op het Antwerpse stadhuis de proclamatie plaats van de uitslag van de nationale wedstrijd voor de Beker van de Kardinaal, tornooi, dat om de twee jaar betwist wordt tussen vijf Vlaamse amateurstoneelgezelschappen (één uit elke Vlaamse provincie). Aan de bestuurstafel hadden plaatsgenomen: mgr. Van Brabant, Sercu, algemene voorzitter NVKT, Jos Posson, voorzitter AKVT, Carlos van Lanckere, en de jury. Uitslag:
De prijs voor zuiverheid van taal en voor het beste toneelbeeld ging naar de Rederijkerskamer Mariën Theeren en de prijs voor de beste regie naar Leo Looman (Uilenspiegel). De plechtige overhandiging van de beker zal plaatshebben op 24 september, op de landdag te Sint-Niklaas.
Voor het eerst werd ‘Uilenspiegel’ als representatieve groep voor Brabant afgevaardigd om deel te nemen aan deze tweejaarlijkse nationale wedstrijd, uitgeschreven door het N.V.K.T. Een beetje onverwacht. ‘Twaalf Vergramde Mannen’ wàs reeds geprogrammeerd. Dit aartsmoeilijke stuk moest dus klaargestoomd worden, niet alleen om een sympatiek publiek te bevredigen, maar om te onderwerpen aan een strenge jury. Die jury, bestaande uit Cas Baas, Maurits Balfoort, Berten De Poorter en Paul Van Morckhoven, schonk de overwinning aan ‘Uilenspiegel’, mét ‘Kardinaalsbeker’ en mét regieprijs voor regisseur Leo Loomans. De regisseur had gezorgd voor een groeiende drukkende atmosfeer, die opgeroepen werd door een scherp realistisch decor, een suggestieve belichting en geluidsdecor, en geslaagde vondsten van techniek en spel (wij denken onder meer aan de knappe gutsende-regensuggestie). De jury schatte de verdiensten van regisseur Loomans zo hoog, dat ze hem dan ook de prijs voor de beste regie toekende. In muzikale milieus is de zanger Leo Loomans zeer goed gekend: talrijke recitals voor de radio en in de concertzaal, medewerking aan het omroepkoor, aan de schoolradio, aan het inmiddels verdwenen ‘Terkamerenkoor’ o.l.v. Vic Nees, aan het ‘Vlaams Vokaal Trio’ o.l.v. Achiel Van Beveren, aan menig groot concert in binnen- en buitenland. Aan het conservatorium ging zijn interesse echter reeds naar het toneel. Twintig jaar geleden zette Leo Loomans zijn toneelcarrière in bij de Koninklijke Leuvense Toneelwacht, eerst als acteur, later als regisseur. Op die wijze werd hij in 1964 benaderd door ‘Uilenspiegel’. Voor de Diestse groep betekende dit de inzet van een kwaliteitsperiode. Er werd deelgenomen aan het Provinciaal Tornooi (1965) met ‘Het Wonder’ van Manzari, resultaat: uitmuntendheid (een uitslag die in 1967 met ‘Antigone’ van Jean Anouilh herhaald werd). Zelfs de landsgrenzen werden overschreden voor uitwisseling met een toneelgroep uit Breda. | |||||||||||
kunstecho'sAalst
| |||||||||||
Aarschot
| |||||||||||
Antwerpen
| |||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||
kunstecho'sen Jef Burm verdient alle lof. Een heel bijzondere gelukwens verdienen evenwel het Brugs Koperensemble, o.l.v. Emiel Decloedt, dat de samenzang begeleidde, de regisseur Remi Van Duyn, Julien Van Capellen, die voor de decors instond, en Piet Van den Bossche, die de algemene leiding in handen had. | |||||||||||
9de Biënnale in MiddelheimVan 11 juni tot 1 oktober wordt in het Middelheimpark te Antwerpen de negende biënnale voor beeldhouwkunst gehouden. Er worden ongeveer tweehonderd buitenlandse werken tentoongesteld. Wat ons land betreft, is er een overzichtsexpo van één kunstenaar, nl. van Constantin Meunier. Rondleidingen gebeuren door het personeel van het openluchtmuseum, door leden van de Antwerpse gidsenbeurs en door licentiaten in de kunstgeschiedenis. | |||||||||||
Archief en Museum voor het Vlaamse CultuurlevenOp 29 april j.l. werd in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen overgegaan tot de oprichting van een vereniging zonder winstoogmerk ‘centrum voor de studie van het Vlaamse cultuurleven vanaf het begin van de achttiende eeuw’. De vereniging wil inventarissen samenstellen en bronnenstudies publiceren van de archivalia, die betrekking hebben op de letterkunde, het muziekleven en de plastische kunsten in Vlaanderen sinds de achttiende eeuw, alsmede op de Vlaamse beweging. De Raad van Beheer is samengesteld uit Prof. Dr. J. Aerts (voorzitter), Prof. Dr. A. van Elslander en Dr. P. Nuten (ondervoorzitters), G. Schmook (afgevaardigde beheerder), Dr. E. Willekens (secretaris), L. Simons (penningmeester), Dr. M. Boereboom, Prof. Dr. R.F. Lissens, Prof. Dr. M. De Vroede, Prof. Dr. M. Rutten en Prof. Dr. J. Weisgerber (leden). | |||||||||||
Gewijzigde SpellingDe Vereeniging ter Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen stelde onlangs vast, dat de voorlichting i.v.m. de voorgestelde wijzigingen van de spelling via de kranten niet voldoende uitvoerig is kunnen geschieden. Om die reden gaf de Vereeniging een nota uit, waarin enkele zaken op punt werden gesteld. Wij hebben het nuttig geacht dit schrijven hieronder te publiceren.
- Niet de volledige spelling wordt herzien. Wanneer de regels van kracht mochten worden, is het dus niét zo dat alle bestaande uitgaven van de dag op morgen waardeloos worden, en zij zijn nu zeker even waardevol als voorheen en blijven dat ook. - Niets is momenteel beslist, noch ergens van toepassing. Dit kan eenvoudig niet: - de aangelegenheid komt nu - op basis van het Commissierapport - eerst voor het Nederlands parlement; wanneer de zaak daar mocht aanvaard worden, pas | |||||||||||
ontmoetingenToneel uit ‘Twaalf vergramde mannen’, opgevoerd door ‘Uilenspiegel’, Diest.
‘Uilenspiegel’ heeft met ‘Twaalf Vergramde Mannen’ zijn elfde speeljaar afgesloten. Er is op korte tijd een hele weg afgelegd. Het begon allemaal met een groepje jongens van gemiddeld 14 jaar, die een uitweg zochten voor hun vrije tijd. Het initiatief ging uit van Jan Bax, die ook in de volgende jaren met veel energie de groep in stand hield en uitbreidde. Hij legde de grondslagen van een bloeiperiode, die hijzelf mee inzette. Sinds enkele jaren werd het voorzitterschap overgenomen door Rik Vanattenhoven. Hier komt hijzelf aan het woord: Met het toneelgezelschap ‘Uilenspiegel’ werd de wedstrijd voor de ‘Kardinaalsbeker’ gewonnen door een groep die aan een dergelijke bekroning misschien wel heel in het bijzonder een behoefte had. Het is namelijk zo dat de verdienstelijke strevingen van deze overigens bescheiden vereniging in haar onmiddellijke omgeving al eens sceptisch worden onthaald en dat haar vrij hoog gestelde aspiraties als utopisch worden bestempeld. Het is inderdaad vrij moeilijk in een stadje als Diest een publiek te vormen voor wat men degelijk toneel pleegt te noemen. Het geldt hier een provincieplaatsje van zowat 10.000 inwoners, een bourgeoisburchtje met een zeer klein percentage van intellektuelen die naar buiten treden. Hinterland is het ‘ontwikkelingsgebied Hageland’. Uiteraard worden in een dergelijk midden verzorgde cultuurmanifestaties bedenkelijk geïnterpreteerd. Daarom is het zo belangrijk dat met het oordeel van een bevoegde jury, een inzet én talenten naar waarde worden geschat die anders grotendeels onbesproken bleven. Op deze wijze is de groep zo stilaan op weg het traditionele publiek te trotseren en een nieuw publiek te winnen en te vormen. Dit laatste trachten we voornamelijk te bereiken langs een programmatie die schoolvertoningen mogelijk maakt. Met het oog daarop werden de laatste jaren werken opgevoerd van o.a. Stefan Andres, Priestley, Hochwälder, Anouilh, thans ‘Twelve angry men’. Het spreekt vanzelf dat zulk genre gevormde krachten vergt, waarover we inderdaad beschikken. Verscheidene leraressen en leraars - specialiteit Nederlands - een classicus, een conservatoriumleraar dictie en declamatie, een doctor in de rechten, behoren tot het potentieel. Meerdere leden bekwamen zich verder door studies aan het conservatorium. Met ‘12 vergramde mannen’ werden nieuwe elementen ingeschakeld, men vond deze in de rangen van het vroegere amateurstoneel. Zo komt het dat thans een grotere diversiteit bij de keuze van de stukken mogelijk wordt en men stilaan mag gewagen van een groep die volwassen wordt. Ik dank al mijn medewerkers voor het grote interesse dat ze betonen voor dit streven van de groep. Ik dank ook ‘Vlaanderen’ voor deze bijdrage en steun. | |||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||
ontmoetingenGilbert Decock
| |||||||||||
kunstecho'sdan zijn de voorwaarden geschapen om de regels definitief vast te leggen; - en pas dan is er mogelijkheid om een nieuwe definitieve (of aanvullende) woordenlijst samen te stellen en daarna in het licht te geven; - is deze nieuwe woordenlijst er, dan kan er gedacht worden aan het verzorgen van uitgaven in de aangepaste nieuwe spelling. - Bij de bevoegde departementen, zowel in België als in Nederland, is door het boekbedrijf aangedrongen opdat wij niet van de dag op morgen zouden ondergedompeld worden in toestanden die bvb. in 1947 geschapen werden. - Schade voor het bedrijf is - hoe dan ook - onvermijdelijk, maar wij wensen die schade beperkt te zien. In dit verband is - zowel hier als in Nederland - bevestigd dat de werkwijze de volgende zal zijn: a) indien de hoger opgesomde voorwaarden vervuld zijn: uitvaardiging van de nieuwe regels (hiervoor is dus geen termijn voorzien); b) na de uitvaardiging, een periode (er werd minstens 2 jaar vooropgesteld) van overgang alvorens de nieuwe spelling van kracht wordt; c) vervolgens een nieuwe periode (ook hier werd van 2 jaar gesproken) waarna de spelling verplicht zou worden gesteld.
Er verandert namelijk intussen, en voor geruime tijd nog wel, niets. | |||||||||||
Reizend VolkstheaterHet R.V.T., o.l.v. Rik Jacobs, is en blijft steeds even actief. Het is ons niet mogelijk de hele kalender telkens op te nemen, maar wij willen toch even onderlijnen, dat het R.V.T. in juni aan zijn 37ste Welfare Tournee in Duitsland toe is. Ditmaal worden gespeeld: ‘De man uit het cirkus’ door Roger Thoelen en ‘Terreur’ door Jan Ceuleers. Vermelden wij tevens nog, dat ‘Boerenpsalm’ van Timmermans ook vaak op de affiche vermeld wordt. | |||||||||||
V.T.B.-NieuwsDe Vlaamse Toeristenbond en de Vlaamse Automobilistenbond hebben zopas buitengewoon vlotte en vruchtbare statutaire jaarvergaderingen gehouden, deels in het heemkundig museum van Heist-op-de-Berg, deels in huize Ter Speelbergen, te Beerzel. In die vergaderingen is weer eens de zeer gezonde toestand gebleken van twee verenigingen, die voortdurend en sterk groeien. Pas waren deze bijeenkomsten achter de rug of de V.T.B. kondigde weer een hele reeks verwezenlijkingen aan:
| |||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||
kunstecho'sVerder worden nog aangekondigd de onthulling van een prachtig gebeeldhouwde Vlaamse Leeuw boven de slotpoort van Male, van een Tineke-van-Heulegedenkteken ter ere van Emiel Hullebroeck, te Gentbrugge, van een gedenksteen voor Lodewijk Dosfel te Dendermonde enz. Voegt men daarbij de hulde aan Lodewijk Van Winkel (Lod Lavki) met gedenkplaat te Heks en de opening van een machtige uitkijktoren te Halle, plechtigheden die reeds plaats hadden, dan blijkt dat de Vlaamse Toeristenbond weer een biezonder druk bezet jaar heeft geopend. Het zal eindigen met niet minder dan drie traditionele wedstrijden: voor films, voor cartoons en voor beroepstoneelkunst. De filmwedstrijd, waarvoor 75.000 fr. prijzen voorzien zijn, staat open voor alle amateursfilms in de 8 en 16 mm-formaten. Er zijn vier genres: films over toerisme of folklore, animatiefilms, documentaires, fictiefilms. Inschrijvingsfiches vóór 5 september aan V.T.B., Antwerpen. Wat de cartoons betreft, zijn er 3 prijzen voorzien: Roze Humor (‘Tieners’), Zwarte Humor (‘Beroepsmisvorming’) en Grauwe Humor (‘De vreugden van het toerisme’). In elk van deze reeksen wordt telkens een eerste prijs van 3.000 en een tweede prijs van 2.000 fr. voorzien. Inzenden vóór 16 december a.s. De V.T.B. stichtte, voor toneelkunst, een Hippoliet van Peene-Virginie Miryprijs, die minimum 10.000 fr. bedraagt en die kan toegekend worden aan de persoon, vereniging, instelling, bedrijf, onderneming of toneelgroep, die zich in de loop van een speeljaar uitzonderlijk verdienstelijk heeft gemaakt voor het propageren van nederlandstalig toneelwerk van nog levende auteurs. Over al deze prijzen kunnen uitgebreide inlichtingen worden verkregen bij V.T.B., St.-Jacobsmarkt, 45-47, te Antwerpen, telefoon 03/31.09.95. Vermelden wij nog, dat tijdens het Pinksterweekeinde een reprospectieve Joe English doorging in het Antwerpse V.T.B.-gebouw. Deze expo omvatte een veertigtal schilderijen, meestal totaal onbekend. De V.T.B. heeft hier dus andermaal baanbrekend werk verricht, en dient erom gelukgewenst. | |||||||||||
Dierenschilders-tentoonstellingVan 23 juni tot en met 30 juli heeft in de Marmeren Zaal een tentoonstelling plaats. gewijd aan de werken, die door jonge dierenschilders werden ingezonden voor de ‘Prijs Karel Verlat’, uitgeschreven door de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde. | |||||||||||
Beveren-waas
| |||||||||||
ontmoetingenGilbert Decock: ‘Nergal’, één van de werken, bekroond met de Prijs van Knokke 1967. Cliché ‘Ons Erfdeel’.
heldere meetkundige structuren. Natuurlijk denkt de bezoeker, die afweet van Mondriaan, aan koele Abstractie. Maar als hij niet denkt aan de kunstgeschiedenisformule, ervaart hij dat het werk van Gilbert Decock de uitkomst is van een zeer gevoelig temperament. Elk schilderij trilt van beheerste spanningen. De schijnbare eenvormigheid is bij nader toekijken een hooglied van veelheid in eenheid. Naast banen, die als MAATSTAVEN in gelijke breedte evenwijdig hun verloop hebben, is er telkens de verrassende diversiteit van breedte van en van afstand tussen de begeleidende onderdelen. Daardoor ontstaat een ongemeen boeiend schouwspel van evenwichtsspanningen. Een andere ervaring is dat Gilbert Decock het bewijs levert, dat het zo menigmaal geannonceerde dode eindpunt van de geometrisch abstracte kunst nog niet is bereikt. Op de sceptische vraag of hij ook anders d.w.z. figuratief kan tekenen en schilderen antwoordt hij: ‘Ja, maar ik doe het niet omdat dit niet mijn uitdrukkingswijze is.’ Op de door kunstenaars met ongenoegen aanhoorde vraag - omdat het kwade vermoeden dan opkomt dat zij verdacht worden over het muurtje te hebben gekeken - wat of hij denkt van Luc Peire, volgt onmiddellijk zijn blijk van hoge waardering voor dezes werk. Er is ten andere geen buurtjeleen. Decock, speelt bijv. niet met het gordijnmotief. Zijn werk schijnt gefilterd uit nog spaarzamer middelen en getuigt van een nog rigoureuzer respect voor het effen vlak, dat moet stand houden onder de vele spanningen der unisono uitgestrekte kleuren binnen scherp afgebakende grenzen. Zo elk kunstwerk een verdichting, een samenballing is van het zintuigelijk beleven, dan is zijn werk de tot het ultieme gedreven verdichting van zijn sensibiliteit. Ten overstaan van de expressionistisch abstracten die, om Malevitch na te zeggen, de overbodige ballast van het voorwerp afwierpen en met een op gebonden vrijheid, a.h.w. zich instinctmatig uitschilderen, heeft hij verkozen deze vrijheid te benutten om, onder regie van de ordenende geest, gesterkt door zelftucht, met spaarzame middelen, POETISCHE taferelen te scheppen, die ook de uitkomst zijn van zijn schouwen en doorschouwen van de werkelijkheid. Kunst die, zoals men zegt, op zich zelf een realiteit is en geen afbeelding van de realiteit. Midden de velen, die koortsachtig als schilder de exponenten willen zijn van de tijdsgeest, behoort hij tot de minderheidsgroep van zichzelfbeheersende ARISTOI.
Drs. Hilaire Gellynck.
Wij herinneren er de belangstellenden aan, dat de clichés, afgedrukt in ons tijdschrift, te koop gesteld worden aan 0,75 fr./cm2 (uitgenomen de kunstenaarsportretten), met dien verstande evenwel, dat steeds minstens 100 cm2 worden aangerekend. Zich wenden tot het Redactiesecretaritaat, Pontonstraat, 12, Oostende. | |||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||
ontmoetingenProvinciale-Prijswinnaars van AntwerpenRenee Verbeeck: ‘De zomer staat hoog en rijp’Nadat dichter René Verbeeck voor zijn bundel ‘De zomer staat hoog en rijp’ werd bekroond met de Prijs van de Scriptores catholici 1965, heeft de Provincie Antwerpen hem voor hetzelfde werk haar Premie 1966 voor een ‘verdienstelijke verzenbundel’ toegekend. We wensen René Verbeeck geluk om deze nieuwe onderscheiding die eens te meer het uitzonderlijk gehalte van ‘De zomer staat hoog en rijp’ onderstreept. Karel Vertommen heeft in nr. 86 van ons tijdschrift (‘Vlaanderen’, maart-april 1966, blz. 153-154) de betekenis van de bundel nader omschreven. We hebben aan zijn woorden niets toe te voegen, maar we herhalen graag zijn wens: laat René Verbeeck op zijn post blijven, laat hij verder zingen. Zijn poëzie is inderdaad een boodschap. René Verbeeck
Armand Boni opname Anton Hardy - foto AMVC
| |||||||||||
Armand Boni: ‘De paap van Stabroek’Nog eens werd Armand Boni bekroond! In 1963 oordeelde de jury van de Tweejaarlijkse Reinaertprijzen eenparig dat ‘De paap van Stabroek’ onder de vele anoniem ingezonden handschriften veruit het beste was. Twee jaar later consacreerde de Koninklijke Vlaamse Academie deze beslissing door aan hetzelfde werk de Barbierprijs voor de historische roman toe te kennen. En het daaropvolgende jaar werd ‘De paap van Stabroek’ geprimeerd door de Provincie Antwerpen, als zijnde het verdienstelijkste prozaverhaal tijdens de jongste drie jaren gepubliceerd door een in de provincie geboren of wonende auteur. Tijdens een voordracht, gehouden op de jongste Antwerpse Boekenbeurs, bestempelde Hubert Lampo de in het bisdom Aken als pastoor werkzame, thans 58-jarige Antwerpenaar, als een ‘episch fenomeen’. Jaren geleden verwierf Armand Boni een verdiende faam als verteller voor de rijpere jeugd. Bovendien publiceerde hij gedichten van minder opvallende kwaliteit, een paar op de volkse lezer afgestemde romans, Davidsfondsboeken over Ernest van der Hallen en Ernest Claes, enkele werken over missiegeschiedenis, benevens een historische monografie over Scherpenheuvel en een nog lijviger historisch werk over de Antwerpse St.-Jacobskerk. Vrij schielijk verdween hij uit de circulatie. Hij zegde de congregatie van de Redemptoristen, waar hij toe behoorde, vaarwel, werd aalmoezenier van de Belgische troepen in Duitsland en liet zich, na tal van perikelen, waaronder een zware ziekte, incardineren als seculier geestelijke in het bisdom Aken. Daar is hij nu pastoor te Pannesheide, een mijnarbeidersdorpje nabij de Nederlandse grens. | |||||||||||
kunstecho'skring een kunstmap uitgegeven, bestaande uit 5 bladen originele grafiek (etsen, lito, aquatint en zeefdruk), speciaal voor deze uitgave vervaardigd, door Paul De Vylder, Jos Hendrickx, Renaat Ivens, André Roelant en Wim Van Remortel. Het drukken van de bladen geschiedde door de grafici zelf, op het befaamde papier Van Gelder, met een afmeting van ca. 30 op 40 cm. Deze oplage werd streng beperkt tot 50 exemplaren, genummerd van 1 tot 50 en getekend door de kunstenaars. Prijs: 1250 fr., te storten op pr. nr. 4669.99 van Piet-Stautkring, Beveren-Waas. | |||||||||||
Brugge
| |||||||||||
14de Provinciaal Tornooi voor Zangkoren 1967Teneinde het koorleven in West-Vlaanderen in stand te houden en aan te moedigen, richt het Provinciebestuur ook in 1967 een tornooi in voor zangkoren. Dit jaar komen de koren van de 2e en de 3e afdeling aan de beurt, alsmede de koren, die voor de eerste maal of opnieuw wensen deel te nemen. Het reglement werd in niet geringe mate gewijzigd: hoewel de uitvoering van één werk a capella behouden werd is de begeleiding van het overige werk vrij. Ook werd afgezien van een verplicht uit te voeren stuk. Zoals bij de vorige tornooien genieten de koren een vaste premie als deelnemer; naar gelang van de prestaties zullen prijzen en premies worden toegekend. Bovendien vormt de uitslag van het tornoci de basis voor een subsidiëring in 1968. Alle inlichtingen bij de Provinciale Culturele Dienst (zie adres hierboven). | |||||||||||
Noach op de WaterenOp 19 april had te Brugge de Belgische creatie plaats van het bekende mirakelspel van Benjamin Britten ‘Noye's Fludde’. ‘Jeugd en Muziek’-Brugge, één van de meest bloeiende afdelingen van het land, sloot hiermee haar seizoen 66-67 af. Er waren meer dan honderdtwintig spelers en figuranten betrokken bij de uitvoering. Liliane Vanneste voerde de algemene regie en Dirk Varendonck stond in voor de muzikale leiding. De strijkersgroep en de slagwerkers van het Westvlaams Orkest werden aangevuld met | |||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||
kunstecho'sleerlingen van het Stedelijk Muziekconservatorium en de keurblokfluitengroep van het Sint-Andreasinstituut, voorbereid door Roger Deruwe. Fernand Boudens ontwierp decor, kostumes en dierenmaskers. | |||||||||||
Internationale Muziekdagen, 14-29 juliZopas kwam de gedetailleerde folder klaar met de manifestaties, die te Brugge plaatshebben in het kader van het Festival van Vlaanderen. Zoals wij reeds vroeger berichtten, zullen de Internationale Muziekdagen 1967 twee thema's illustreren: het Orgel en de figuur van F. Haendel. Het festival vangt aan op 14 juli met de uitvoering van Haendels ‘Messiah’. Het Brugse koor Cantores en het Nationaal Orkest van België, die hun medewerking verlenen, staan onder de leiding van Aimé De Haene. De Orgelweek loopt van 15 tot 21 juli, de Haendelweek van 22 tot 29 juli. Alle concerten gaan door in historische zalen en kerkgebouwen. Gedetailleerd programma, abonnementen en toegangskaarten: Dienst Toerisme, Markt, 1, Brugge, tel. (050) 333.87 en 381.06. | |||||||||||
‘Grafisch werk in het leven’Het werk voor volksopvoeding ‘Scheppende Handen’ uit Gent, richtte voor de eerste maal zijn tentoonstelling ‘Grafisch werk in het leven’ in te Brugge, en zulks van 20 tot 28 mei, in het Concertgebouw. De expo bestond uit drie delen: grafisch werk in het persoonlijk, in het bedrijfs- en in het verenigingsleven. De inrichters hebben getracht niet alleen maar een gewone kijktentoonstelling te geven, maar hebben niets onverlet gelaten om de bezoekers zo actief mogelijk bij de expo te betrekken. | |||||||||||
Provinciaal ToneeltornooiDe Provincie West-Vlaanderen maakte onlangs de uitslag bekend van het Provinciaal Toneeltornooi 1966-67, voorbehouden aan groepen uit de eerste afdeling. 16 Kringen namen eraan deel. Het gemiddelde van de toegekende punten bedraagt 74%, zodat hieruit kan afgeleid worden, dat het peil van de vertoningen beslist behoorlijk en soms zelfs uitstekend was. Als eerste eindigde ‘lever en Eendracht’ uit Menen (93%), gevolgd door ‘Eigen Kunst’ uit Lauwe (90%) en de ‘Sint-Katharinakring’ uit Stene (90%). Deze drie gezelschappen worden opgenomen in de ere-afdeling. Aan ‘Kink-Kank-Hoorn’ uit De Panne, die 4e eindigde, werd het erediploma verleend voor de meest beschaafde uitspraak. Een tweede erediploma werd behaald door Maria Deleye, voor haar prestatie als liefhebber-regisseur bij de vertoning van ‘Regen’ door ‘lever en Eendracht’. Verder werd nog een tiental bijzon- | |||||||||||
ontmoetingenGelouterd door veel leed, greep Armand Boni - die ook een begaafd kunstschilder is met een wonderlijke verbeelding - uiteindelijk terug naar de pen: een ontgoocheld, maar geenszins verbitterd mens, een gewezen boetepredikant die alle triomfalisme met een glimlach had afgezworen, die zeer wijs was geworden, die de Boodschap van het evangelie en de daarin verkondigde theologale deugden tot in de kern doorproefd en er de ware zin van begrepen had. En hij schreef ‘De paap van Stabroek’, de geschiedenis van Peter Collier: een ‘mens’, levende te midden van de verwarring der 16de eeuw, waarin religieuze, politieke en nationale belangen nog nauwelijks van elkaar te onderscheiden waren. Voeg daar nog aan toe dat uit geestelijke geborneerdheid, uit fanatisme of uit vulgaire berekening de waarden door elkaar werden gehaald, dat wezens voor wie de Liefde het voornaamste gebod had dienen te zijn elkaar naar het leven stonden met Gods eigen woord als argument en als wapen. Collier dacht en handelde naar het voorbeeld van Christus. Hij sloot met niemand compromissen en ging zijns weegs als een toonbeeld van morele moed en waarachtige caritas. Uiteindelijk koos hij - ontgoocheld - de weg naar de ballingschap. Hij had gezocht naar menselijke verstandhouding, naar een eerlijke gesprekskans, maar die werden hem niet gegund. Boni's boek is gedragen door een brede oecumenische gedachte en resonneert tot ver voorbij de periode, waarin de ‘paap’ van Stabroek heeft geleefd, kortom, tot in de tijd van de ‘paap’ van Pannesheide... Aan het herhaaldelijk bekroonde werk voegde Armand Boni sedertdien nog twee delen toe: ‘De duivelse brug’ en ‘Het torment van Meester Servaas’, die het 16de-eeuwse tijdsbeeld op merkwaardige wijze voltooien. Die trilogie werd gevolgd door ‘Felicia’, een roman geïnspireerd door het leven en de werken van Jeroen Bosch. Momenteel werkt Armand Boni aan een tweede drieluik, gewijd aan het Vlaanderen van de middeleeuwen. Het eerste deel ervan, ‘Willem van Saeftinge’, is reeds voltooid. Terecht verklaart Hubert Lampo in zijn brochure ‘Armand Boni. Van literair grissaille tot episch fenomeen’ deze schrijvende geestelijke te beschouwen als ‘een van onze belangrijkste hedendaagse romanciers’. Paul Hardy | |||||||||||
Gerard Gaudaen: Eugène Baie-beursGeboren te Sint-Niklaas op 9 januari 1927. Liep aldaar school in het Koninklijk Atheneum, waar Mark Macken tekenleraar was, en volgde lessen in tekenen en schilderen aan de Stedelijke Akademie. Daarna trok hij naar de Akademie te Gent (1946-1947) waar hij studeerde bij Marie de Keyzer voor schilderen en bij Victor Stuyvaert voor tekenen, graveren en sierkunst. Nog verder wilde hij zich bekwamen en bezocht daarom het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen waar hij werkte bij de professoren Jan Vaerten voor schilderkunst en Marc Severin voor graveerkunst. Intussen behaalde hij het diploma van tekenleraar voor het secundair onderwijs en werd aangesteld aan het Koninklijk Atheneum te Sint-Niklaas. In 1963 volgde hij Victor Stuyvaert op als leraar houtgraveren aan de Akademie te Gent. Gaudaen is wel de merkwaardigste Vlaamse houtsnijder van zijn generatie, die met niet te stuiten fantasie en een verbluffende beheersing van de techniek zowel tere poëtische bladen als beeldrijke fors aansprekende illustraties en aantrekkelijke gebruiksgrafiek geschapen heeft. Hij is de voortzetter van de grote vernieuwing in de Vlaamse houtsnijkunst, tot stand gebracht door meesters zoals Cantré, Van Straten, Minne en Masereel. Maar hij is minder een opstandige en een vlijmscherp aanklager. In zijn werk overheerst de stilte van de droom, de weemoed om het vergankelijke en het menselijke leed, de innerlijke vreugde om de schoonheid van mens en natuur. Omwille van zijn zeer verdienstelijk werk heeft het Eugène Baie-comité, door deze fransschrijvende cultuurhistoricus ingesteld bij het provinciebestuur van Antwerpen ter aanmoediging van de Vlaamse kunst en cultuur, geoordeeld dat een beurs van 25.000 fr bestemd voor toegepaste kunst aan Gerard Gaudaen kon verleend worden. Hij behaalde tevoren reeds een reeks indrukwekkende onderscheidingen w.o. de prijs Baron de Brouwer voor houtgravure in 1955 en 1958, de prijs van de Nationale Bank van België in 1956 en 1957, de prijs van de Koninklijke Akademie van België voor houtgravure in 1961, een ereprijs op de internationale gra- | |||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||
ontmoetingenGerard Gaudaen: ‘Vissen’, houtsnede.
fiektentoonstelling ‘Euro Exlibris’ te Olomouc in Tsjecho-Slowakije in 1966. De kunstenaar wordt ook zeer gewaardeerd in het buitenland waar hij zijn werk reeds tentoonstelde in vele Europese steden. Hij is lid van ‘De Bloedschuit’, de ‘Wase Kunstkring’, ‘'t Getij’ en de medeoprichter van de exlibriskring ‘Graphia’. Wij feliciteren hem met zijn jongste onderscheiding en wensen hem een vruchtbare kunstenaarsloopbaan toe. P. Baudouin. | |||||||||||
Cor ria leeman: driemaal bekroondHet najaar van 1966 bracht de bekende auteur Cor Ria Leeman drie bekroningen. Zijn jeugdboek De gouden dolk werd bekroond door de provincie Antwerpen. Chris en Lex, de schoenpoetsers van Athene kreeg de vermelding in het referendum van de Vlaamse letterkundigen naar aanleiding van de boekenbeurs en Het graf van Lazarus (inmiddels reeds in boekvorm verschenen) verwierf de Amaat-Joosprijs van het Davidsfonds.
Uit deze drievoudige bekroning blijkt dat Cor Ria Leeman een van onze beste schrijvers voor de jeugd is. Wat trouwens niet meer moest worden bewezen. Deze drie verhalen hebben, wat de intrige betreft, niets met elkaar gemeen en toch staan ze niet geheel los van elkaar. Cor Ria Leeman maakte in de loop van de laatste jaren een paar reizen, o.m. naar het Midden-Oosten en Griekenland. Hij had gedurende die reizen niet alleen oog voor wat er nog overblijft van de antieke kulturen, maar ook voor de mensen, | |||||||||||
kunstecho'sdere vermeldingen verleend aan acteurs en actrices. Aan alle bekroonden en gelauwerden onze hartelijkste gelukwensen. | |||||||||||
Provinciale WedstrijdenDe deelnemers aan de prijskampen Fotografie en Volkskunde worden eraan herinnerd dat hun inzendingen het Provinciebestuur moeten bereiken vóór 1 juli a.s. Adres: zie hierboven. | |||||||||||
Brussel
| |||||||||||
Koninklijke Musea voor Schone Kunsten- Op 11 mei werd, in de voorlopige lokalen van het Museum voor Moderne Kunst, Konigsplein, 1, te Brussel, de tentoonstelling geopend, gewijd aan ‘Aanwinsten van 1961 tot 1966 - Eerste tentoonstelling’. Deze expo blijft geopend tot 8 oogst, elke dag, uitgezonderd 's maandags, van 10 tot 12.30 en van 13.30 tot 17 uur. - In het auditorium van het Museum voor Oude Kunst, Regentschapsstraat, 3, Brussel 1, werden tijdens de maanden april en mei verscheidene belangrijke voordrachten gehouden, o.m. ‘De volkstelling te Bethlehem van Pieter Bruegel de Oude’ (door Jos De Maegd), ‘Vieruurtje van Isidore Verheyden, of het “Para-Impressionisme” van een realist’ (door Drs. André A. Moerman), ‘De Wederinstelling van de Eredienst in de O.-L.-Vrouwekerk te Antwerpen, van Henri Leys’ (door S. Van der Brempt), ‘De voorzichtigheid, tekening van Pieter Bruegel de Oude’ (door Dra. Eliane De Wilde) en ‘Het Kind Jezus en Sint-Jan, van Joos van Cleve’ (door Dr. Henri Pauwels, Conservator van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van Brussel). | |||||||||||
9 Nederlandse GraficiVan 31 mei tot 13 juni had te Brussel, in het cultureel centrum Caryatide, een belangwekkende expo ‘9 Nederlandse Grafici’ plaats. | |||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||
kunstecho'sDe inleiding werd uitgesproken door Theo Humblet, directeur van de Leuvense Academie voor Schone Kunsten. In het kader van deze tentoonstelling hield Gerard Gaudaen op 7 juni een boeiende voordracht, geïllustreerd met lichtbeelden, over het onderwerp ‘Grafiek en Grafische Technieken’. | |||||||||||
Deurne
| |||||||||||
Dworp
| |||||||||||
Gent
| |||||||||||
ontmoetingenvooral voor de kinderen die hij ontmoette. Hij ging met ze praten en liet ze over hun leven vertellen. Dat inspireerde hem de verhalen, die enkele maanden geleden werden bekroond. Telkens gaat het om arme kinderen, die zowat aan de zelfkant van de maatschappij leven. In elk van de drie verhalen worden ze vrijwel buiten hun wil om in een boeiend avontuur betrokken. Bijzonder verdienstelijk is, dat de auteur erin geslaagd is de handeling te situeren in een voor onze jeugd vreemd maar boeiend milieu. Dat geeft zijn verhalen een eigen klank en een specifieke atmosfeer. Dat is wel niet de geringste verdienste van de schrijver. Ieder verhaal heeft daardoor tevens ‘documentaire’ waarde. Via het boeiende gebeuren krijgt de jonge lezer een beeld van het land of de streek waar het verhaal zich afspeelt. Elk van de drie boeken geeft de lezer meer dan alleen maar boeiende lectuur. Achter het verhaal zit de hele levensopvatting van de auteur, die hij in de intrige verweeft. Bijzonder typisch is dat in Het Graf van Lazarus. Uitgangspunt voor dat verhaal is een bezoek aan het graf van Lazarus, dat op de auteur een diepe indruk maakte. In de opstanding van Lazarus ging hij het beeld zien van de mens die uit zijn eigen onvolmaaktheid wil opstijgen naar het betere, het schonere. Deze idee werd later geassocieerd met andere indrukken, die o.m. werden opgedaan gedurende bezoeken aan vluchtelingenkampen in Jordanië. In het verhaal keert de auteur 's nachts terug naar het graf van Lazarus omdat het in zijn bedoeling ligt daar een korte tijd alleen door te brengen. Tot zijn verbazing bemerkt hij dat een groep meisjes en jongens daar beschutting tegen de nachtelijke kou zijn komen zoeken. Deze kinderen gaat hij nu volgen en dat wordt het verhaal waarin terloops de oecumenische gedachte gestalte krijgt waarin de lezer in contact wordt gebracht met de mooie figuur van de sjeik, die alle kinderen in zijn tent opneemt en zo de idee God-Vader gaat belichamen. Ik heb op dit aspect van Leemans werk even met nadruk willen wijzen omdat de grote waarde van geslaagde jeugdlectuur juist ligt in het feit dat in het eenvoudige, boeiende verhaal een rijkdom aan ideeën aanwezig kan zijn. Dat de jeugd niet heel deze geestelijke achtergrond zal zien, kan men de schrijver niet als een tekortkoming aanrekenen. Godfried Bomans heeft eens geschreven dat het niet erg is wanneer jonge lezers hun lectuur niet geheel begrijpen, als hun begrijpen door de lectuur maar tot aan de rand wordt gevuld. En dat is voor deze drie boeken van Cor Ria Leeman zeker het geval. Het is misschien zijn grootste verdienste. Cyriel Verleyen | |||||||||||
In memoriam kunstschilder Gerard BakkerVoor enkele weken overleed deze verdienstelijke Nederlandse kunstenaar in een kliniek te Knokke. Hij was reeds vele jaren in ons land gevestigd en bereikte de leeftijd van zevenentachtig jaar, vermits hij in Den Haag werd geboren in 1879; hij was dus een tijdgenoot van Jan Sluyters, Jacob Smits en Kees van Dongen. Op het einde van vorige eeuw bood Nederland weinig mogelijkheden voor een jonge schilder. Zoals vele jonge kunstenaars trok hij algauw naar het buitenland en verbleef in Frankrijk, België en vooral Duitsland; het was in Duitsland, voorname- | |||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||
ontmoetingenlijk te Kassel, Dresden en Berlijn, dat hij zich gaat bekwamen in de restauratie van oude meesters, zonder daarom de eigen produktie helemaal te verwaarlozen. In het begin van deze eeuw vestigde hij zich definitief te Brussel en huwde er een Vlaamse. Weldra kende zijn restauratieatelier een grote faam: ontelbaar zijn de oude schilderwerken, aan dewelke hij een nieuwe jeugd heeft geschonken. Ook op het gebied van de heraldiek had hij een grote competentie, zodat hij zelfs als tekenaar verbonden is geweest aan het kabinet van de Nederlandse minister Van Vollenhove. Hoewel van huize uit protestant, had hij door zijn restauratieactiviteiten grondig weten door te dringen niet alleen in techniek, maar ook in de geest van de religieuze kunst in de katholieke wereld. Zo kwam hij er zelf toe heel wat religieus werk te scheppen; sommige schilderijen van hem behoren tot de verzamelingen van het Vatikaan. Een ander gevolg van zijn dagelijkse omgang met de oude meesters was zijn onverschilligheid en zelfs afzijdigheid tegenover de eigentijdse schilderbewegingen. Hij verweet soms aan onze hedendaagse schilders een te grote gemakkelijkheid, een te kleine stielkennis, een te goedkope nieuwlichterij. Dit belette hem niet zich in te zetten voor andere kunstenaars; hij was stichter en jarenlang voorzitter van de kunstkring ‘Kerkebeek’ te Evere, die tal van tentoonstellingen heeft ingericht. Het is deze kring, die in 1959 in het Gemeentehuis van Evere een hulde-retrospectieve-Gerard Bakker organiseerde ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van de schilder. In 1961 had hij het ongeluk zijn echtgenote te verliezen. Zijn laatste levensjaren heeft hij doorgebracht te De-Haan-Klemskerke, bij zijn zoon, ons medelid Frans Bakker, die, evenals zijn vader, kunstschilder en kunstrestaurateur is en de verdienstelijke directeur van de galerij van de Generale Bank te Oostende. Een zijner tentoonstellingen hield Gerard Bakker overigens in deze galerij, waar zijn landschappen, marines, stillevens en bloemstukken heel wat sukses kenden. Het C.V.K.V. en het tijdschrift ‘Vlaanderen’ sluiten zich aan bij de rouw van kinderen en kleinkinderen en bieden hun hun christelijke deelneming aan. A.S. | |||||||||||
Van en over dichtersStefan Artevelde biedt zijn eerste bundel aan onder de poëtische titel sprekende stilte (Oudenaarde, Vita, Postbus 43, 1966, 42 blz., gekart. 40 fr.). Het klinkt bijna als een bescheiden dichterlijk programma. Hij die erin slaagt de stilte te doen spreken is normaal een groot dichter. Zover is Stefan Artevelde nog niet, zelfs niet in het titelgedicht dat vooraan in zijn bundel staat: sprekende stilte
het licht
vloeit haastig uit
onvatbaar
doorheen de sprekende stilte
Ann
uw beeld
staat er heel donker
op een verre zon
met aan je voeten
het kind
dat wij
nooit zullen hebben
Zo zijn er een dertigtal gedichten, die in geen enkel opzicht biezonder opvallen, maar toch voldoende bewijzen dat er in deze debutant poëtische mogelijkheden schuilgaan. Stefan Artevelde wil ons iets meedelen, maar doorgaans slaagt hij er nog niet genoegzaam in ons rechtstreeks deelachtig te maken aan zijn belevenissen en dichterlijke inzichten. In talrijke gedichten is er sprake van de geliefde en dat gebeurt met een innemende schuchterheid, die vooralsnog onvoldoende indruk maakt op de lezer. In sprekende stilte zijn er eigenlijk geen echte hoogtepunten te vinden. Soms is er een treffende flits zoals in ‘winterdag’: | |||||||||||
kunstecho'skunstenaars en dus ook van onze leerlingen’. De jonge artisten kwamen ronduit uit voor hun mening, zodat het een buitengewoon vruchtbaar gesprek is geworden, dat in andere kunstscholen beslist navolging verdient. | |||||||||||
Festival van VlaanderenHet Festival van Vlaanderen beheerst andermaal heel het kunstleven van deze zomer. Zoals wij vroeger reeds meldden, werden de manifestaties gespreid over verscheidene belangrijke Vlaamse steden: Antwerpen, met een internationaal theaterfestival; Tongeren, met de overbekende Basilicaconcerten; Brugge: Orgel- en Haendelweek; Gent, met talrijke internationale concerten en schitterende tentoonstellingen (Vlaanderens rijke steden): Brussel-Leuven, met een reeks voorname concerten; nogmaals Antwerpen, met een festival van opera-, theater- en filmmuziek; Kortrijk, met een internationaal koorfestival. Alle inlichtingen, gedetailleerde folder en kaartverkoop: Secretariaat Festival van Vlaanderen, St.-Margrietstraat, 26, Gent. | |||||||||||
Leievaart V.K.O.S.Op 18 juni heeft, ditmaal in het teken van de derde lustrumviering, de jaarlijkse Leievaart plaats, ingericht door de Vereniging van Katholieke Oostvlaamse Schrijvers. De tocht gaat naar Deurle, waar men te gast zal zijn bij burgemeester De Pesseroey; daar wordt een literaire namiddag gehouden, met voorlezing uit eigen werk, door Vlaamse dichters. De uitgekozen gedichten worden gebundeld en aan de deelnemers van de Leievaart ter hand gesteld. Aan diegenen, die zonder onderbreking gedurende minimum vijf jaar de Leievaart hebben meegemaakt, zal een geschenk overhandigd worden. | |||||||||||
Hasselt
| |||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||
kunstecho'sCutureel CentrumEveneens op 18 mei legde minister Van Elslande de eerste steen van het Hasselts Cultureel Centrum. Daar de hoofdstad van Limburg over geen enkele degelijke zaal beschikt, was de bouw van een Centrum méér dan nodig. Wij hopen dat de werkzaamheden naar wens zullen verlopen en kijken nu reeds belangstellend uit naar de opening van het Centrum. | |||||||||||
Vereniging van Limburgse SchrijversIn mei had te Hasselt de jaarlijkse statutaire vergadering van de Vereniging van Limburgse Schrijvers plaats. Jozef Droogmans, voorzitter, sprak het inleidend woord uit. Het kasverslag werd voorgelezen door Trudo Hoewaer, secretaris-penningmeester, waarna Dr. Mathieu Bussels, Hendrik Prijs en Dries Janssen voorlazen uit eigen werk. | |||||||||||
ServaestentoonstellingDe Albert Servaestentoonstelling, die wij in ons vorig nummer aankondigden, werd op 19 april - sterfdag van de kunstenaar - geopend in het Provinciaal Begijnhofmuseum te Hasselt, zulks in de aanwezigheid van mw. Servaes, gouverneur Roppe, mgr. Heuschen, dr. Fleerackers, kabinetschef van de minister van Cultuur, en Pieter van der Meer de Walcheren, o.s.b. Deze uitzonderlijke expositie kende een massale belangstelling. Het Limburgs provinciebestuur verdient alle lof wegens dit initiatief. | |||||||||||
Izegem
| |||||||||||
Kalmthout
| |||||||||||
ontmoetingenwat mij
het meest ontroert
het duisteren
van een winterdag
zijn late stilte
traag drukkend
boven
een geknelde stad
vol zwijgen
Wat van het gedicht zelf zou moeten uitgaan, ligt hier nog te duidelijk uitgesproken. Lezen we maar de zogenaamde kreetgedichten uit de wereldliteratuur. Daar spreekt de ontroering uit het ritme, uit de klank en de beelden. We gaan nochtans niet akkoord met de dichter die zichzelf de ‘kleine achterblijver’ heet: ‘de kleine achterblijver / die zichzelf een dichter noemt / scharrelend / in de 22 nagelaten herfsten / waar niets te vinden is’ - of elders meewarig zegt: ‘ik ben / de jongeling met grijze haren / die zoekt en zoekt / vergeefs / het is al duisternis die mij omringt’. Er is in die 22 nagelaten herfsten toch reeds een en ander te vinden. Blijkens de gedichten is het ook niet alles duisternis wat de dichter omringt. Wat ligt er immers al niet besloten in ‘onbereikbaar’! door nooit-geademde
gebieden
klapwieken als een meeuw
die haar steunpunt
zoekt
gebeeldhouwd zijn
in water
raakvlak
tussen vrees en verte
dag na dag
slijp ik
mijn geweten glanzend
aan de onmacht
van het mens-zijn
Wanneer we dan later lezen: dagen gingen voorbij
alsof er nooit geweest waren
bij de kille vijver
slapen vogels zonder kop
in hun harnas van pluimen
vastgevroren aan de stilte
plots luide vogels
vliegen naar
hun lege nesten op
wij hebben het niet geweten
wat het zeggen wilde
komen we vlug tot de konstatatie dat het niet altijd gemakkelijk is om de verzen van Stefan Artevelde te onderscheiden van die van een andere debutant, Michel Lucas. Men moet al zeer aandachtig luisteren en biezonder gevoelig zijn voor alles wat in een versregel zit verscholen, om gewaar te worden dat de tonaliteit en het geestelijk klimaat van dagen gingen voorbij anders zijn (Oudenaarde, Vita, Postbus 43, 1966, 42 blz., gekart. 40 fr). Van de verzen van Michel Lucas gaat een zachte bekoring uit en alles wordt eenvoudig uitgedrukt. Nemen we bijvoorbeeld ‘ochtend’: stralend komen
de veerboten van het morgenlicht
uit de zwarte sluimernacht gevaren
hun oevers zijn mijn oevers
als ik hoopvol ontwaak
hijsen ze hun zonnige vlaggen
| |||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||
ontmoetingenen laten witte vredesduiven los
als antwoord op hun groet
blaas ik de gouden trompet
De poëzie van deze dichter lijkt ons best genietbaar in een gedicht als ‘herfst’, dat zijn eigentijds aksent heeft en een eigen allure: muziek van het water
muziek van de stilte
het wordt meer winter in het licht
het wordt meer muziek in het licht
doorlopen
door de straten lopen
onder het licht door
het regent niet
ik zoek een oase van een vijver met zwanen
en de praal van een vrouw in steen op de grond
stil
er dwaalt een kermis kinderen
ander koeplet: bloemen in het bos
jazz-anemonen
er wordt gespeeld bij stemmen en flessen
er loopt drank uit de flessen
de wind steekt op
er komt een onderaardse sigarettendamp
en meer mensen komen uit de gordijnen
alles is opgelost in een dauwdruppel
op het ritme van de vallende blaren
is alles sierlijk uitgedeind.
Stefan Artevelde en Michel Lucas zullen het voorzeker niet bij hun eerste bundel laten. En Etienne Peirsman evenmin, al is het met zijn debuut weer anders gesteld. De titel eenzaam worden wijst meer op de inhoud van zijn poëzie (Oudenaarde, Vita, Postbus 43, 1966, 42 blz., gekart. 40 fr.). De dichter beleeft de wereld op een andere manier dan wij en tracht daarom de beelden te ontdekken die zijn geestelijke ervaring zo juist mogelijk helpen vertolken. Juist in die beelden voelt hij niet altijd zuiver aan: dagelijks einde
de winstjacht
heeft zijn hoorn
tot rusten geblazen
produktie zwijgt
mensen ijlen
met fabrieken
kantoorlood
in hun schoenen
naar
het avonddak
troostend
snurkt de nacht
naar de morgen toe
De gedichten van Etienne Peirsman zijn gemakkelijk toegankelijk, maar blijken ons dikwijls al te ver gezocht en té artificieel. Luister maar naar de eerste helft van ‘zomermode’: aan zee
waar neptunus
eens aan
watersport deed
wachten
bikini en kippevel
| |||||||||||
kunstecho'sMeer dan honderd artisten hadden deelgenomen. De jury bestond uit dr. W. Vanbeselaere, voorzitter, Jack Godderis en Jos Hendrickx, kunstschilders, en Ludo Bekkers en Guido van Hoof, kunstcritici. De schilderijen werden in mei tentoongesteld in ‘Trefpunt’, nabij het station Heide. | |||||||||||
Kortrijk
| |||||||||||
Kunst te St.-Lambrechts-WoluweVan 11 mei tot 5 juni, had in het Museum voor Schone Kunsten te Kortrijk een groepstentoonstelling plaats onder de titel ‘Kunst te St.-Lambrechts-Woluwe’. | |||||||||||
CartoonexpoD.F.-Kortrijk, in samenwerking met het Stadsbestuur, het Noordstarfonds en de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen, organiseerde van 8 tot 24 april een culturele veertiendaagse. In het kader hiervan had, in de zalen van de Bank van Roeselare, Doornikstraat, een cartoonexpo plaats. Hubrecht Gobert, organisator van het Salon van de Humor te Heist-aan-zee, opende de tentoonstelling; cartoonboeken van Steven en Ray Gilles werden aan het publiek voorgesteld. | |||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||
kunstecho'sLissewege
| |||||||||||
Loker
| |||||||||||
Luik
| |||||||||||
Maastricht
| |||||||||||
ontmoetingenop pinksterzon
langs de wandelpier
geeuwen de golven
naar de pikturale mensenmassa
Het gedicht wordt soms bijna louter muziek als in ‘oud lied’: stenen vierkant
kleine schoen
krinkel pikkelen
vierkant hinkelen
voetjes bonken
over plavei
stemmen klinken
schoenen hinkelen
vierkante schalmei
stenen vreugde
poëzie van kind
schoen en plavei
en de hinkelsteen
glijdt mij voorbij
waarheen
heen is waar
en
waar is heen
De zesendertig meestal korte gedichten verraden alle op de een of andere wijze de echte dichter, maar eigenlijk zijn ze doorgaans nog niet helemaal ‘af’ en niet volledig tot rijpheid gekomen. In ‘deemstering’ en ‘winterstemming’ heeft Peirsman voorlopig zijn sterkste resultaat bereikt. Het eerste gedicht moge hier nog volgen: schemerig kwijnen lampen
langs eenvoudige huizen
een mystieke mist
spint zijn avondweb
geliefden verpozen
op de brug van hun lippen
en in de verte
valt hobbelend de nacht
over asfalt en beton
alle leven
laadt het leven met de dood
tot de laatste halte
schrijft de duisternis voort
Ook Frygisch tussendoor van Achiel Janssens is een debuut (In eigen beheer, 1966, 32 blz.). Nog duidelijker dan de anderen beseft deze dichter dat hij een gevecht moet leveren met het woord, met de taal. Het is goed dat hij het als het ware aan den lijve ondervindt - in acht van de twintig gedichten komt het woord ‘taal’ uitdrukkelijk voor - maar daardoor alleen is zijn werk nog niet altijd poëzie. Een en ander moge blijken uit ‘Ontwaken’: Terwijl stilte mijn vormen vult
's morgens,
wentel ik
in mijn papieren huid.
Liefde krijgt nergens voet,
zelfs de haat vlucht
in mist van ontwaken;
aan niets dan woorden gestorven
beweeg ik veelvuldig
in de taal.
Een kleurloze ruiter draaft
langsheen de zandweg
van mijn bloed.
| |||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||
ontmoetingenIn ‘Betreffende poëzie’ doet Achiel Janssens het zo: Nog betalen we
tol aan taal
en wijzigen waanzinnig,
waar woorden
- waar het is om te doen
en voortdurend in verweer -
onhandig groeien
aan seizoenen.
Zo ben je dood:
terwijl je ritselt
over de stenen. Aan je randen
komt de aarde bloot.
Nog de zon.
En dagenlang de regen.
De late zomer draagt
je vlees.
Wij blijven.
Wij zullen nooit meer
beminnen.
De trage hemel
zij met ons.
In het bundeltje treffen we ook deze verzen aan die op zichzelf bijna zouden volstaan om ons te overtuigen van de poëtische begaafdheid van Achiel Janssens: De nacht is van de liefde
de tedere golfslag
aan het woord.
Voor deze lading poëzie hebben we nog een laatste debuut: de Gedichten van R. Wens (zonder nadere gegevens, 18 blz. gestencild). We laten liefst de auteur even zelf aan het woord: Witte mist hangt over de stad
Over de daken sluipt een kat
Haar moe gejank klinkt hel en schel
Met slaan der deuren, kort en fel
De witte misten tooien de stad
Witte mist hangt over de stad
De muur en de vloer en het glas zijn glad
Scherp is de zang van zink
Gillend de klank der klink
Ik ben beschonken
en nuchter als een boomblad
Witte mist
Vaalte voor de ogen, vaalte in het hart
Leeg is mijn leven, hol en hard
Frisheid en vreugde zijn vermat
als een schuw spiegelbeeld
De witte misten tooien de stad
Na het werk van deze debutanten volstaat het tussendoor melding te maken van een gelegenheidsuitgaafje, waaraan veel zorg werd besteed: Om en in de Kersstal van Bethlehem door Jef Notermans (verluchting van Petran Vermeulen - Maastricht, 1966, 24 blz.). Zeven korte gedichten of liever zeven berijmde stukjes van een intelligente man met grote kennis en veel goede smaak. Een enkel voorbeeldje, zonder verdere kommentaar. | |||||||||||
kunstecho'sMechelen
| |||||||||||
Meise
| |||||||||||
Minden
| |||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||
kunstecho'sNieuwpoort
| |||||||||||
Oostende
| |||||||||||
Hedendaagse Vlaamse FantastiekVan 13 mei tot 6 juni was in Atelier, Van Iseghemlaan, 88, Oostende de expo ‘Hedendaagse Vlaamse Fantastiek’ te zien, met werk van Beekman, Brouwers, De Coninck, Degroote-Tanghe, De Keyser, De Vuyst, Driesschaert, Elias, Landuyt, Mara, Massa, Mesens, Raveel, Rhayé, Roelant, Saelens, Saey, Schyvinck, Theus, Vaerten, Van Hecke en Van Tuerenhout. | |||||||||||
Religieuze Thematiek van Ensor tot NuOnder deze titel wordt momenteel een grootse expositie voorbereid, die zal gehouden worden in de Koninklijke Gaanderijen. Belangrijke schilderijen van Leon Spilliaert en andere kunstenaars zullen op deze expo kunnen bewonderd worden. Bij het ter perse gaan vernemen wij, dat de inrichters - de Vlaamse Club Kust - erin geslaagd zijn de beroemde ‘verboden’ Kruisweg van Albert Servaes eveneens in de tentoonstelling te krijgen, zodat deze kunstmanifestatie beslist van zeer hoog gehalte wordt. Vermelden wij nog dat deze expositie doorgaat onder de auspiciën van ons Verbond en wel van 29 juni tot einde oogst. | |||||||||||
Poperinge
| |||||||||||
ontmoetingenEr tink'len klokjes in het dal...,
preludium op luid geschal,
dat weldra klinkt uit blauwe lucht,
vol stergefonkel... Bij 't gehucht
ruist nu 'n zwellend nachtgezang
van englenkoor, minutenlang...
In Nacht- en Dagkontanten heeft Walter Beckers zich grotendeels afgekeerd van het experiment-om-het-experiment dat in onvoltooid verleden (1964) zo goed merkbaar was (Alsemberg, Uitgave Delta, 1966, 46 blz.). Nu primeert de inhoud zo duidelijk dat sommige gedeelten min of meer gewoon proza worden. Dat hindert ons voorlopig niet al te erg bij een dichter die kennelijk iets te zeggen heeft en zich ernstig inspant om zijn weg te vinden. De meeste gedichten hebben een ongewone lengte, zodat het moeilijk wordt om een sprekende en karakteristieke tekst over te nemen. Er zijn XXIII gedichten; we kiezen VIII: Geef me je hand
je blanke magere hand
je hand die je elke dag zo menigmaal reikt
voor jezelf, voor anderen, voor mij
je hand die komt en zweeft en neemt en geeft
je hand die nooit blijft
en wijl je reeds vertrokken bent
terwijl ik je warmte nog in mijn hand voel
je hand die je zelf nooit in handen krijgt
je gevende hand
je eigen stem
je zwakte die je telkens verraden zal
een hand onder leprozen
eens: als je geen hand meer geven kan
en je herinnering blijft
in mijn gedachten
en sensaties die me herinneren
aan de velletjes papier die ik je toevertrouw.
Mijn handen geven je dit souvenir.
Uit deze versregels spreekt een warme menselijkheid, een broederlijk meeleven en vertrouwelijk samen-voelen. In gedicht XVII is dat eveneens het geval: Morgen stap ik verder
om weer een mens te ontmoeten
met een glimlach vol gezonde tanden
iemand die me in de ogen kijkt
en spreken en bekijken kan met
ups and downs
als zon en regen
gevoelig
en geeft een woordenSCHAT
zelfs zonder spreken
Liefde
| |||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||
ontmoetingenEen andere dichter die vrij en vrank zijn weg gaat is Robin Hannelore. Van de ene bundel naar de andere graaft hij dieper en dieper. Was zijn vroeger werk ontegensprekelijk gekenmerkt door ‘de overrompeling van het woord’ (P. Hardy) - maar in een heel andere zin dan bij Walter Beckers - in Raka toont hij zich als de eigentijdse dichter die de verworvenheden van de jongste jaren heeft weten te verwerken in een groeiende artistieke persoonlijkheid (Antwerpen, Die Poorte, 1966, 48 blz., 60 fr.). Wie de voorgaande bundels van Robin Hannelore kent, zal vreemd opkijken wanneer hij in de eerste afdeling van de bundel verzen leest als ‘De oudste goudmijn’:Ik heb duizend zintuigen te weinig,
De herfst zingt kleuren langs de wegen
En in zijn grote handen toont hij
De bloedblaren van de regen.
Ik heb duizend zintuigen te weinig
In deze wilde staking van voelen.
Mijn zoontje stoeit rond mij en koopt
Met rode bladeren paddestoelen.
Ik heb duizend zintuigen te weinig,
Miljarden woorden heb ik te kort.
Mijn zoontje vraagt me wat er schort.
Ik zeg: De herfst is van goud te geel.
Ik koop voor jou alle aandelen op, troost hij,
Dan heb ik bladeren te veel.
Of nog sterker ‘Offerande’: Mijn dochtertje, jouw handjes vangen pluisjes
Talmdralend in de zon,
Ze spelen met lettertjes -
Je ligt op de mat, de bron.
Je plaatst woordjes onleesbaar
In de gestraalde letterplank,
Je spelt ze zo wonderbaar
Je arm eromheen als een rank.
In jouw handjes bloedbloesem ik,
Je bent mijn begaafdste kind,
En toch geef ik jou aan de bijen,
Leg ik jou in de weitas van de wind.
Van gedicht tot gedicht blijft men haperen, men wil herlezen. We durven de bundel gerust aanbevelen, al ware het maar om het gedicht: ‘Wie tot zijn broeder zegt: Raka...’ Raka, zeggen ze tot hun broeder
En ze eten uit de hand van de haat.
Ze zeggen: Raka
En op het oranje trommelvel van de oorlog
Bonken ze de maat.
Raka, zeggen ze tot hun broeder
In een wereld van moos en open monden.
Ze zeggen: Raka
En in een liturgie van waanzin
Geven ze het heilige aan de honden.
Raka, zeggen ze tot hun broeder
En in zijn huidskleur vervloeken ze de zon.
Ze zeggen: Raka
Alsof in deze eenakter alleen de grime
Goed en kwaad bewijzen kon.
Raka, zeggen ze tot hun broeder
En ze trekken één rillijn van pijn.
Ze zeggen: Raka
En boeten zichzelf uit in moorden en branden:
Ze schenden het oerverdrag
Van hun eigen handen.
| |||||||||||
kunstecho'splechtigheid door in de nieuwe expositieruimte boven de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen. Door de actieve kunstkring ‘Hoppeland’ werd het initiatief genomen de galerij te noemen naar de bezieler en medestichter van de kunstkring zelf: Jules Boudry. In een merkwaardige toespraak tekende de voorzitter van de K.K. Hoppeland het schone leven van de overleden schilder. Hij liet niet na nadruk te leggen op de betekenis van iemand die aan de jeugd ‘het schone leerde ontdekken’ en die aan zoveel jongeren uit de Westhoek de actieve kunstbeoefening aanleerde. De tentoonstelling, die bij deze gelegenheid geopend werd, bracht meer dan 80 doeken, tekeningen en persoonlijke dokumenten van Jules Boudry, die een zeer intieme sfeer opriepen, die dan ook ‘de’ sfeer is, waarin men mensen uit de streek van Poperinge moet ontmoeten. De kunstkring Hoppeland mag gelukgewenst met dit initiatief. | |||||||||||
Roeselare
|
1e | prijs: 3000 fr. geschonken door de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen. |
2e | prijs: 2000 fr. geschonken door Uitgeverij Lannoo, Tielt. |
3e | prijs: 1000 fr geschonken door V.C.A.C., Roeselare. |
De cartoons zullen tentoongesteld worden in Studio Callebert, Ooststraat, Roeselare, vanaf 5 tot en met 12 juli 1967. Indien gewenst worden de tekeningen tegen terugbetaling achteraf teruggestuurd.
Sint-Amands-a/d-Schelde
Cultureel Centrum - Verhaerenmuseum
In het Verhaerenmuseum te Sint-Amands wordt de jongste weken druk geëxposeerd: van 29 april tot 20 mei waren er tekeningen en gravures van Janine Bossaerts te zien
kunstecho's
(ter illustratie van de poëzie van Verhaeren). van 6 mei tot 8 juni: werken van kunstschilder Albert Van Dyck (ingeleid door dichter J.L. De Belder) en van 27 mei tot 30 juni kan men er de ‘Kruisweg van 1919’ van Albert Servaes bewonderen.
Sint-Andries
Jubelgouwdag A.W.T.
Op 23 april had te Sint-Andries de Jubelgouwdag van het A.W.T. - 30 jaar A.W.T. - plaats. Deze dag werd ingericht door de plaatselijke toneelvereniging ‘De Valk’. Het programma vermeldde o.m. een tornooi voor het beste toneelfragment, een ontvangst op het gemeentehuis, een toneelvoorstelling door ‘De Valk’ (‘De drempel is vuil’ van M. Lambrechts) en een grote feestavond.
Sint-Job-In-'T-Goor
Dr. L. Philipsen-Prijzen
Sint-Job-in-'t-Goor is een van de kleinste dorpen van de Antwerpse Voorkempen. Door een samenloop van omstandigheden, door de ontmoeting en vooral door de geest tot initiatief van bepaalde personen, werden daar de voorwaarden geschapen, die gunstig bleken te zijn om aan gecoördineerde culturele werking te doen. In 1964 werd daartoe de ‘Vlaamse Vriendenkring’ opgericht. De stichtende verenigingen waren: Davidsfonds, Bond van Grote en Jonge Gezinnen, Kunstkring ‘Pogen’, V.T.B.-V.A.B. en de Vlaamse Volksbeweging. Nadien sloten aan: de Vlaamse Ziekenkas, Jeugdclub ‘Reinaert’ en de heemkundige kring ‘Het Goor’. Het Cultureel Centrum van de ‘Vlaamse Vriendenkring’ werd ‘Reinaert’ genoemd en omvat een vergaderzaal, een tentoonstellingszaal, een schilderatelier, een secretariaat en een beginnende bibliotheek. Een hoogstaande en verzorgde maandelijkse publicatie, ‘De Brug’, wordt gratis verspreid in de gemeente en de naaste omgeving.
Het jongste initiatief van de Vriendenkring is de stichting geweest van twee culturele prijzen, die naar de naam van de initiatiefnemer en voorzitter van de Kring ‘Dr. L. Philipsenprijs voor Literatuur’ en ‘Dr. L. Philipsenprijs voor Beeldende Kunsten’ werden geheten. Het ligt in de bedoeling deze prijzen jaarlijks uit te loven.
Literatuurprijs: 20.000 fr. voor verhalend proza, poëzie en toneel, reeds gepubliceerd of opgevoerd. Vóór 1 oogst inzenden, in 3 exemplaren, aan Valère Depauw, p.a. ‘Vlaamse Vriendenkring’, Eikenlei, 41, Sint-Job-in-'t-Goor.
Jury: Paul Hardy, Hubert Lampo, Bernard Kemp, Valère Depauw.
Comité: Dr. L. Philipsen, Dr. H. Heus, Gaston Meul, Bart Mesotten.
ontmoetingen
Voor het laatst bewaarden we de vierde bundel van Théo Vonck. Johan Daisne mocht te recht schrijven: ‘Wij hebben maar één Théo Vonck’. Het geval van de Antwerpse dichter, die ook publiceert onder het pseudoniem Fl. Cuwaert, is inderdaad uniek. Van zichzelf zegt hij:
Zijn eerste drie bundels werden in een grote oplage gedrukt en zijn ondertussen totaal uitverkocht. De vierde bundel heet Preludes (Sint-Baafs-Vijve, Uitgave ‘De Eenhoorn’ - te bekomen bij de auteur-komponist: Marcel Aubertinlaan 19, Berchem-Antwerpen, 1966, 122 blz. en zes extra-illustraties, 120 fr.).
Voor deze nieuwe bundel schreef dichter Jan Veulemans een sober en wijs voorwoord, waarin hij o.a. aanstipte dat Théo Vonck ‘met een onaantastbare kalmte en uit een haast onuitputtelijke bron zijn pittige, levenswarme verzen’ blijft schrijven. In een uitvoerige ‘verantwoording’ verklaart de auteur dat de titel van zijn bundel zo dient te worden begrepen dat ‘de dood niets anders is dan een tweede geboorte’, het Preludium ener grootse symfonie, een Voorspel tot onze eindbestemming. In een voetnoot herhaalt de dichter ons nog eens dat zijn voornaamste literaire bekommernis gelegen is in ‘de verstaanbaarheid der gedachten en gevoelens en de eenvoud in hun uitdrukking. Zodat ook de gewone man (of vrouw) alles duidelijk kan begrijpen’. Hij voegt er overigens olijk aan toe: ‘Er is voor elk wat wils, en ook een intellektueel leest 'ns gaarne een lichter stukje’. De verantwoording is een soort diatribe geworden, die gericht is tegen allen die volgens Théo Vonck onze Westerse beschaving belagen. In het biezonder is ze gericht tegen alle modernistische auteurs, tegen de avant-gardisten, de experimentelen en tegen de modisch absurde nihilisten. Zelfs de ‘nieuwlichterij’ en ‘beeldstormerij’ in de Kerk komen erbij te pas. De auteur is zo heilig overtuigd van zijn gedachten en opvattingen dat hij zijn tegenstanders iets te gemakkelijk beschouwt als ‘verlichte half-intellektuelen’. De ‘Hermetische en Experimentele dichters’ noemt hij ‘de domste doodgravers onzer Vlaamse dichtkunst’.
Bij ‘Preludes’ hoort ten laatste ook nog een bijvoegsel van 8 bladzijden over ‘De verhoudingen Vlaanderen-Holland-Nederland’. Daarin betoogt Théo Vonck dat er geen algemeen-Nederlandse kultuur bestaat en dat het gaat om twee onderscheidene kulturen, aangezien de taalverschillen zo groot zijn. De dichter stelt zichzelf voor als een overtuigd anti-A.B.N.-er. We houden er een andere mening op na en de uiteenzetting van Théo Vonck heeft ons niet overtuigd. Misbruiken, averechtse toestanden en afzonderlijke feiten volstaan nog niet om een bepaalde opvatting te funderen.
Maar kom, het wordt tijd dat we kennis maken met de nieuwe bundel van onze dichter. Hij bestaat uit zes delen: Vlaamse Preludes, Préludes français, English Preludes, Deutsche Preludes, Preludio italiano en nog een bonte mengeling gedichten in verschillende talen onder de titel Scherzo. We geven onmiddellijk een voorbeeld van de dichtkunst van Théo Vonck. Onder het motto ‘Egidius, waer best du bleven?’ schrijft hij over het ‘Afscheid van Maria Van Overmeir’:
ontmoetingen
Deze strofe uit de ‘Iraanse Elegie, op een oud-Perzische miniatuur’ spreekt voor zichzelf. De bundel is echter niet bestemd voor eenzijdige esteten of poëtische fijnproevers.
Voor Théo Vonck komt het erop aan de menselijkheid te verdedigen tegen de mens. Bij hem kan alles aanloop zijn om te beginnen dichten (of componeren), zowel de moord op president Kennedy als een late zwaluw, zowel de kosmonaute Valentina Teresjkova als een hoge populier. Daarbij valt het dan nog op hoe vaak de dichter religieus wordt geïnspireerd en zich in alle vrijheid uitspreekt. Hij laat geen enkele gelegenheid voorbijgaan om de grote en schone menselijke waarden te verdedigen. Hij doet het met veel ‘esprit’ en scherpzinnige ironie, soms ook met weemoed en berustende wijsheid.
Het is verwonderlijk hoe Théo Vonck zich ook in het Frans, het Engels, het Duits, het Italiaans (een enkele maal in het Spaans) met opvallend gemak uitdrukt. Hij is een taalvirtuoos. Hij plooit de taal naar zijn hand en gebruikt de gehele gamma van haar mogelijkheden. De algemene geest wordt best weergegeven in het motto dat tot viermaal in de eerste delen wordt herhaald: ‘Wat is ons leven wel anders dan een reeks Preludes tot dit ongekend gezang, waarvan de eerste plechtige tonen aangeheven worden bij onze dood...’ (Frans Liszts verklaring bij zijn symfonisch werk ‘Préludes’).
Théo Vonck is in de loop van voorgaand jaar 65 geworden. Naar aanleiding van die verjaardag heeft hij hier wat meer ruimte gekregen dan gebruikelijk is bij de bespreking van nieuwe bundels. Meteen maken we van de gelegenheid gebruik om hem nog vele vruchtbare jaren te wensen, zodat hij zich steeds vollediger zou kunnen uitspreken in de poëzie en in de muziek. Moge ‘Preludes’ het voorspel worden van een dichterschap dat blijft streven naar verdieping en algehele ontplooiing!
Wij bezaten reeds enkele goede boeken over de Zuidafrikaanse letterkunde, maar onze belangstelling bleef veelal beperkt tot het historische aspekt. De bloemlezingen zelf hadden gewoonlijk geen andere taak dan dit historische aspekt van naderbij te belichten. We hebben maar te herinneren aan de publikaties van Dr. Rob. Antonissen. Biezonder verdienstelijk achten we de studie van Prof. Dr. Abel Coetzee over ‘De hedendaagse Afrikaanse Letterkunde’ in de Nederlandse bewerking van Jozef Deleu (in de reeks ‘Panorama’ van Desclée de Brouwer, 1963). Bij deze studie is Moderne Zuidafrikaanse Lyriek een gelukkige en onmisbare bloemlezing (Lier, De Bladen voor de Poëzie, jg. XIII, nr. 9-10, 1966, 88 blz., 70 fr.). De bloemlezing staat op zichzelf en is bruikbaar op de manier waarop andere bloemlezingen bruikbaar zijn. De taal vormt geen grote moeilijkheid; waar het
kunstecho's
Jury en comité beslissen samen over de toekenning van de prijs.
Prijs voor Beeldende Kunsten: 15.000 fr., beurtelings toe te kennen aan schilderijenakwarel-grafiek (in 1967), beeldhouwwerk, glasraam-keramiek-wandtapijt.
Jury: Bérénice Devos, Jan Vaerten, Ludo Bekkers en Gaston Meul.
Comité: zie literatuurprijs.
Iedere deelnemer mag twee werken inzenden, te bezorgen op 1, 2 en 3 september tussen 17 en 21 u. op het adres: Cultureel Centrum ‘Reinaert’, Eikenlei, 41, Sint-Job-in-'t-Goor.
Het volledige reglement en de inschrijvingsformulieren zijn te bekomen op bovenvermelde adressen.
Sint-Martens-Latem
Tentoonstelling Valerius De Saedeleer
De Latemse Kunstkring, in samenwerking met het gemeentebestuur, richt van 17 juni tot en met 23 juli, een herdenkingstentoonstelling ‘Valerius De Saedeleer’ in, dit ter gelegenheid van de 100e verjaardig van de geboorte van deze kunstenaar, die een belangrijk deel van zijn leven te St.-Martens-Latem doorbracht. In deze expo zullen schilderijen van zijn Latemse periode, naast documentair materiaal (brieven, herinneringgen, foto's, e.d.m.) worden samengebracht.
Jong-Nederlandse Literaire Dagen
Op 1 en 2 juli hebben de 10e Jong-Nederlands Literaire Dagen plaats te Sint-Martens-Latem. Als voornaamste programmapunten merken wij op: Ontvangst op het gemeentehuis en bezoek aan de de Saedeleerexpo, een diamontage: ‘Leiekunstenaar, wat is er van de mens?’, een academische zitting gewijd aan Gaston Martens, verslag en proclamatie van de literaire prijs van Sint-Martens-Latem en een toneelopvoering van ‘Parochievrijers’ van Martens door de toneelbond ‘Vrank en Vroom’.
Sint-Niklaas-Waas
Prijs voor plastische kunsten
De vierde driejaarlijkse prijs voor Plastische Kunst, uitgeschreven door de Stad Sint-Niklaas, werd onlangs uitgereikt aan Jean-Pierre De Coster uit Dendermonde, met een inzending, bestaande uit drie surrealistische schilderwerken, André Roelant uit Sint-Niklaas kreeg het eerste accessiet toegewezen, terwijl de derde prijs naar Rolanda Blanckaert uit Eeklo ging.
Op de prijsuitreiking voerde dr. Marcel Grypdonck, inspecteur-generaal bij het Oostvlaamse provinciebestuur, het woord namens de jury. Aan de drie laureaten onze hartelijkste felicitaties!
kunstecho's
Straatsburg
Tentoonstellingen van Moderne Europese Kunst
De stad Straatsburg, laureate van de Europaprijs 1967, heeft beslist een reeks tentoonstellingen te organiseren over moderne Europese kunst. Er zullen werken uitgeleend worden door musea en privé verzamelaars uit het merendeel der landen, leden van de Raad van Europa, onder wiens auspiciën de exposities trouwens zullen gehouden worden. Het eerste vijfjarenprogramma zal de volgende thema's behandelen: 1968: Europa omstreeks 1918; 1969: De Russische balletten van Serge de Diaghilev; 1970: Europa omstreeks 1925; 1971: Kunst en Materie; 1972: Europa omstreeks 1930-1933.
De eerste expo werd op 15 mei ingehuldigd in de ‘Ancienne Douane’ te Straatsburg.
Tielt
Drukkerij-Uitgeverij Lannoo bekroond
Enkele maanden geleden werd door het Syndicaat der Belgische Uitgevers te Brussel een prijsvraag uitgeschreven, met het doel bij te dragen tot de verbetering van de grafische vormgeving van het boek. Er werden meer dan zeventig boeken aan de jury ter beoordeling voorgelegd. Van de twintig bekroonde werken waren er veertien franstalige en zes nederlandstalige. Van de zes waren er niet minder dan vier Lannoouitgaven, nl. ‘Vlaanderen tussen gisteren en morgen’, ‘Antwerpen, stad aan de stroom’. ‘Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen - Beeld van het kunstbezit’ en ‘Peilingen van het christelijk denken’ (Romano Guardini).
Wij wensen Lannoo langs deze weg van harte geluk met dit schitterende resultaat en weten ons hierbij de tolk van al onze lezers, die trouwens nooit de gelegenheid laten voorbijgaan om de uitstekende typografische verzorging van ons tijdschrift te prijzen.
Tongeren
Tentoonstelling ‘Parktoestand’
De plastische kunstenaars, Henk Peters, Kees Graaf, Jac Ritzen, Jaak Savenay en Raf Verjans, beide laatsten van Tongeren, hebben bij het stadsbestuur van Tongeren een voorstel ingediend, om, ter gelegenheid van de zevenjaarlijkse kroningsfeesten die dit jaar plaatshebben op 16, 23 en 29 juli, in het stadspark ‘De Motten’ een tentoonstelling te houden.
Deze tentoonstelling zou echter afwijken van wat men gewoonlijk hieronder verstaat. In plaats van afzonderlijke kunstwerken te ex-
ontmoetingen
nodig is komt de bloemlezer ons ter hulp.
‘Moderne’ lyriek betekent hier zoveel als ‘hedendaagse’ lyriek en het ‘Zuidafrikaans’ uit de titel is eigenlijk het Afrikaans. In zijn inleiding handelt Jozef Deleu over ‘Die wonder van Afrikaans’ - de jongste westerse taal, in casu de jongste Germaanse taal - en de geleidelijke ontwikkeling die zich heeft voorgedaan, eerst van taal tot literatuur en daarna van door de nationale gemeenschap geïnspireerde poëzie tot de uitgesproken individualistische poëzie van de generatie van 1930. De Dertigers - N.P. Van Wyk Louw, Uys Krige en Elisabeth Eybers - hebben de Afrikaanse poëzie volkomen van aanschijn veranderd: in hun werk wordt de gehele mens centraal geplaatst. De Veertigers (de generatie van na de tweede wereldoorlog), worden gekenmerkt doordat ze de inhoud op een geheel nieuwe manier benaderen. Hun poëzie peilt dieper naar de onzichtbare elementen die het bestaan als een totaliteit doen ervaren; ze is in dat opzicht eerder een verlengstuk van de richting der Dertigers. De voornaamste vertegenwoordiger is Dirk Opperman. De Vijftigers reageren tegen het epigonisme en treden op voor een nonkonformisme, dat vooral in Peter Blum zijn belangrijke dichter heeft (jammer dat hij geen toelating heeft gegeven om gedichten op te nemen). Rond 1960 wordt de Afrikaanse poëzie nog altijd beheerst door het werk van Van Wyk Louw, Eybers en Opperman. Het debuut van vele jongeren komt niet los van hun invloed, maar enkele stemmen - vooral die van Adam Small, George Louw en Breyten Breytenbach - hebben toch een geheel persoonlijke klank.
De beknopte inleiding van Jozef Deleu is uitstekend werk. De richtingen en hoofdvertegenwoordigers worden op spitse wijze gekarakteriseerd. Men is er inmiddels van overtuigd dat de hedendaagse Afrikaanse dichtkunst snel is geevolueerd naar een poëzie die in alle opzichten nauw verwant is met de onze. De bloemlezing bevat een zestigtal gedichten, die niet alleen uiterst geschikt zijn voor een eerste kennismaking of ter illustratie van een theoretische uiteenzetting, maar zestig gedichten die stuk voor stuk authentieke poëzie uitmaken. Alle nederlandssprekende poëzieliefhebbers zullen door deze bloemlezing worden verrast omdat ze een aantal onvergetelijke gedichten aanbiedt.
Op 11 november 1966 werd te St-Michiels een grootse hulde gebracht aan Jan Vercammen, die vier dagen te voren 60 was geworden. Hij werd gevierd als scheppend kunstenaar, maar tevens ook als geleerde, als pedagoog, als schrijver en dichter voor de jeugd, als organisator en kulturele werker op velerlei gebied.
Bij gelegenheid van die hulde en die verjaardag verscheen, onder redaktie van Raf Seys, een boek dat de titel draagt De andere Jan Vercammen óók 60 (Koekelare, De Rumberg, 1966, 100 blz., 100 fr.). In de lijst van de intekenaars staan minstens 500 namen vermeld. Vooraan vinden we een nauwkeurige bibliografie van en over Jan Vercammen (blz. 7-20), opgemaakt door Dr. Rob Roemans en Dra. Hilda van Assche.
Er zijn vier gelegenheidsbijdragen. Johan Daisne schrijft op gemoedelijke wijze over ‘Dr. Jan Vercammen, de mens’ en haalt herinneringen op aan de eerste kennismaking in 1938 op de Poëziedagen van Pastoor De Craene te Bachte-Maria-Leerne. André Demedts roept ‘De Tijd van de Tijdstroom’ weer op en handelt daarna over de eerste drie bundels van de dichter: Eksode (1929), Reven (1931) en Credo (1934) tot en met de kentering van Het tweede land (1936). In ‘Het werk
ontmoetingen
van dichter Jan Vercammen’ bespreekt Prof. N.A. Donkersloot (†) de bundels Volubile (1939), Drie Suites (1941), De Parelvisser (1946), Verbroken zegel (1952) en Tussen twee Woestijnen (1958). De vierde bijdrage tenslotte is van Prof. Dr. Garmt Stuiveling, die de ontwikkeling in het dichterschap van Vercammen tracht aan te geven.
Van blz. 45 tot 84 krijgen we ‘Werk’ te lezen, ‘niet van de dichter, maar van de andere Jan Vercammen, de even opmerkelijke en vooral uiterst spirituele novellist’. Het gaat om vijf verhalen in een zeer aparte trant, die aan de lezers zekere eisen stelt. Werkelijkheid en verbeelding lopen er als twee verschillende werelden voortdurend door elkaar. Scherpzinnigheid en taalvaardigheid kan men aan prozaschrijver Jan Vercammen niet ontzeggen, maar het eigenlijk kreatieve element werd er - althans naar onze mening - te veel vervangen door vindingrijkheid en kunstmatige opbouw. Het voortdurend tussen-haakjes-plaatsen van allerlei bedenkingen, zoals b.v. in ‘Horoscoop’, werkt vermoeiend en het spelen op sommige woorden voelt men maar al te vlug aan als een doorzichtig procédé. De ândere Vercammen heeft zich gewaagd aan een experiment, dat in onze ogen niet ten volle is geslaagd en dat voorlopig ook nog geen uitkomst biedt. Het is natuurlijk niet uitgesloten dat de auteur in deze moeilijke vorm van literair werk eenmaal een eigen weg zal ontdekken.
De onvermoelbare Raf Seys heeft met het samenstellen van dit boek andermaal uitstekend werk geleverd; wat in zijn handen is, is in goede handen. Hij is één van die zeldzamen, die een taak met hart en ziel vervullen, om zich, na het beeindigen ervan bescheiden terug te trekken op de achtergrond. Hij weze er dubbel om geloofd.
Remi Van de Moortel
Jarige auteurs
Onze leden Lambert Swerts en Renaat De Vos gaan dit jaar ‘hand in hand’ de zestig in. Wij maken graag van deze gelegenheid gebruik om hen te feliciteren, hen te danken voor hetgeen ze ons aan schoonheid schonken en hun te zeggen dat, voor een literator, het (rijpe) leven pas aan zestig begint. (n.v.d.r.)
Op 13 april is Lambert Swerts zestig geworden. Hij behoort tot de stille en bescheiden wroeters die een buitengewone dienststaat kunnen voorleggen zonder daarom aanspraak te maken op eretitels of hoge onderscheidingen. Naar aanleiding van de verjaardag verscheen Lambert Swerts. Mens en werk, waarin zoveel mogelijk werd gestreefd naar een volledige bibliografie van de jarige (1966, 54 blz.). In de uiterst verzorgde uitgave handelt Paul Hardy over de letterkundige Lambert Swerts. Hij herinnert eraan hoe Swerts op de vooravond van de tweede wereldoorlog onder de opkomende generatie, naast Marcel Matthijs, gold als de voornaamste sociaal georiënteerde novellist in onze Zuidnederlandse letteren. Dat hij in strikt literair opzicht de beloften niet heeft ingelost, ligt grotendeels aan de ongunstige levensomstandigheden waarmee hij had af te rekenen. Al is de kunstenaar niet volledig tot zwijgen gebracht - kan dit wel ooit? - toch is Lambert
kunstecho's
poseren wil de groep een non-objekttoestand kreëren. Hiermee bedoelen deze kunstenaars een ontwerp waarbij alle gebruikte onderdelen zoals licht, taalelementen, geluid, metaalvolumes en zo meer, resulteren in een hogere eenheid, een nieuwe parktoestand, een kunstlandschap. Dat stoute projekt beweegt zich dus tegelijkertijd op het vlak van de ruimtelijke ordening, de parkarchitektuur en de nieuwe plastische verworvenheden van de moderne kunst.
Waregem
2e Lenteconcert van het Waregems Knapenkoor
Onder de kundige leiding van E.H. Frans Vandorpe heeft het Waregems Knapenkoor, in samenwerking met de jonge vokale groep de Troubadours, eveneens uit Waregem, een onder alle opzichten uitzonderlijk geslaagd tweede lenteconcert gehouden in de stemmige feestzaal van het Parkhotel Groenhove, op zondag 30 april j.l. Er was een mooie afwisseling, niet alleen door het beurtelings optreden van het Knapenkoor, de Troubadours en enkele kleine maar knappe solisten, maar ook door de gevarieerde keuze van de liederen: klassiek of volks, vokaal of instrumentaal, oud of modern, nationaal of internationaal.
Persoonlijk werden wij het meest getroffen door de prachtige uitvoering van liederen van eigen bodem o.m. in een bewerking van Herman Roelstraete (wij menen dat speciaal voor het buitenland dit repertorium van eigen liederenschat wel wat ruimer zou mogen worden) en door een drietal negro-spirituals, bewerkt door dirigent F. Vandorpe.
Koorleider van Singhet ende Weset Vro, Maurits Denaux, kwam, na de uitbundige ovatie van een 600-tal aanwezigen, zijn hoge waardering voor deze muzikale prestatie uitspreken. Repetitor Raf Chanterie zorgde voor een passend en vaak spiritueel commentaar.
Niets dan lof ook voor de goede organisatie. Van 23 tot 30 juli e.k. maakt het Waregems Knapenkoor zijn zevende buitenlandse concertreis. Dit jaar zal het koor optreden in Zwitserland.
Zichem
Ernest-Claesmuseum
Nadat J. Van Hemelrijck verleden jaar het geboortehuis van Ernest Claes had aangekocht, werd het gedeeltelijk gerestaureerd en omgebouwd tot het Ernest-Claesmuseum. De opening had, onder grote belangstelling, plaats op 29 april jl. Gerard Walschap, gouverneur De Neeff, Dr. Gerard Beuselinck, nationaal voorzitter Davidsfonds en Dr. Johan Fleerackers, namens minister R. Van Elslande, voerden bij die gelegenheid het woord.
vakliteratuur
J.J.M. Westenbroek, Van het leven naar het boek - onderzoek naar het ontstaan en de aard van Guido Gezelles Gedichten, Gezangen en Gebeden (1862-1879-1893) - Publikaties van het Guido-Gezellegenootschap, Monografieën en tekstuitgaven, Guido-Gezellegenootschap, Kapellen, 1967, 15 × 23 cm., 384 + 40 blz., ing. 480 fr. - Verspreid in België door Uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel, Sint-Jacobsmarkt 7, Antwerpen, in Nederland door Uitgeverij Ambo N.V., Maliestraat 5, Utrecht.
De inhoud van deze doctorale verhandeling wordt - ditmaal naar alle waarachtigheid op voor- en achterflap beschreven.
Een eerste gezamenlijke indruk werd door andere lezers dan ondergetekende veruitwendigd door woorden en gebaren: Hoed af voor zo'n titanische arbeid! Nou, momenteel doorziet geen mens grondiger de Roeselaarse Gezelle dan Westenbroek.
Het werk munt uit door volledigheid, door alzijdig onderzoek. Niets ontgaat het alziend argusoog van de vorser. Het wetenschappelijk apparaat is er het logisch correlaat van. Noten, bijlagen, bibliografie, register vervolledigen het model.
Alzijdigheid verenigd met grondigheid: bouwstoffen en bronnen bewerkt tot een doorwrocht geheel. De auteur heeft naast de gedrukte documenten ook alle m.i. voor het ogenblik bereikbare bronnen gebruikt (er zijn helaas nog altijd andere!). Doorwerkt met nimmer aflatende acribische onvermoeid- en onvermurwbaarheid, met onverzwakte kritische wetensdrift, indien de term drift geen schennis betekent op het academische vlak. Inzicht, nieuwe inzichten werden bereikt, helder uiteengezet in sluitende vertoogtrant. Met als resultaat een monumentale synthese van de Roeselaarse Gezelle op hechte gronden: én zijn poëzie én de biografische (nagestreefde) waarheid. Het boek bestaat uit twee delen, waarvan de hoofdgeledingen - naar de hoofdstuktitels - de volgende zijn.
Het eerste deel: het leven (blz. 11-214) behandelt achtereenvolgens: Gezelles poëzie voor leerlingen (waarin S. Gezelles Eucharistisch genootschap - naar Faberiaans-Engels model - centraal stelt); Gezelles christocentrische poëzie; de hoofdlijnen in Gezelles handelen en beleven te Roeselare. In het tweede deel: het boek (bl. 217-380) vinden we: Op weg naar de bundeling; de samenstelling van ‘Gedichten, Gezangen en Gebeden’; poëtische aspecten; de uitgaven van 1862 en 1879 en hun plaats in Gezelles oeuvre.
Wellicht nog dit ter voorkoming van misverstand bij de lezer. Laten zij het boek niet als een essay lezen maar als een doctoraal vorsingswerk. Een essay heeft uit de aard der zaak iets méér subjectiefs. Wie b.v. in dit magistrale boek een tegenvoeter hoopt
ontmoetingen
Swerts thans op de allereerste plaats de bezielde en vrome idealist die de evangelische Boodschap wil verder geven.
H. De Graver overschouwt het leven van Swerts, die begon als loopjongen bij een bankinstelling; na twaalf jaar ging hij er weg als gevolmachtigd kassier en kwam in de journalistiek. Hij weigerde zich in te laten met de plaatselijke politiek en werd na achttien maanden ontslagen bij het blad. Hij herbegon als kleine bediende in de nijverheid met een maandwedde van loopjongen. Hij was toen vader van vijf kinderen. Zo volgden de jaren en de betrekkingen op elkaar. Nu is Lambert Swerts redaktiesekretaris van het weekblad ‘Kerk en Leven’. Hij heeft ondertussen veel gereisd, maar woont thans rustig te Berchem-Antwerpen, aan de Transvaalstraat 73.
Over de mens die haar vader is schrijft Emmy Swerts. Als zoon van arbeiders heeft hij van zijn ouders geleerd wat hard werken betekent. Wanneer de dochter terugdenkt aan haar jeugd, kan zij zich vader moeilijk anders voorstellen dan werkend. ‘Eenzaam maar zeker van zichzelf en van God, het woord van Artevelde indachtig dat “wie kan, moet” doopte hij zijn pen onvermoeibaar in zijn mens-zijn, dat hij dagelijks poogde en nog poogt te verdiepen en te veredelen’.
Een paar foto's en een facsimile van het handschrift illustreren de editie. De bibliografie van (en over) Lambert Swerts is indrukwekkend. Tussen 1930 en 1963 heeft hij ongeveer vijftig boeken geschreven. Hij verrichtte bovendien radiowerk, hield lezingen, bezorgde gelegenheidswerk (151 gedichtjes), was werkzaam in de journalistiek en leverde bijdragen voor allerhande tijdschriften en bladen, van ‘Boekengids’ tot ‘Kruis en Liefde’ en de ‘Gazette van Detroit’. Het is verbazend wat een mens tijdens zijn leven kan bijeenschrijven.
Hij werd op 13 april 1907 te Hasselt geboren uit een arbeidersgezin en begon met Limburgse heimatverhalen, vóór hij de sociale roman ging beoefenen. Hij is thans nog lid van de vereniging van Limburgse schrijvers.
De vrienden en bekenden die het boek in handen krijgen, zullen het zorgvuldig bewaren als het sprekend getuigenis van een gevuld en verdienstelijk leven. Bij zijn verjaardag kunnen we met Lambert Swerts herhalen wat hij in september 1963 heeft geschreven:
Het moge Lambert Swerts gegund worden zijn bedrijvigheid nog vele jaren voort te zetten!
Remi Van de Moortel
Renaat De Vos wordt dit jaar zestig. Het is toch slechts een gelegenheid om de zeer reële verdiensten van deze weemoedig-mystieke dichter te gedenken. Mystiek dichter is hij voorzeker, waar hij zo vaak het aardse, in bijna religieuze stemming, tot het bovenaardse opvoert, waar hij, zoals Gezelle in zijn ‘Ego Flos’, één wordt met de dingen rondom hem en het eeuwige erin tracht te vatten.
Te Kontich geboren, is Renaat De Vos al vroeg - hij was pas zestien jaar - in Lier terechtgekomen om vanaf de poësis te studeren aan het plaatselijk St.-Gummaruskollege. Wel heeft hij een poos te Nijlen gewoond (1934-1947), het dorpje bij Lier, dat hem voor zijn gedichten herhaaldelijk tot inspiratiebron heeft gediend. Nu woont hij sinds twintig jaar te Lier, op 'n paar stappen van het achterpoortje van 't Begijnhof, waarvan zijn poëzie ook de stille geruisloosheid draagt en de religieuze intimiteit.
Zijn eerste gedichten verschenen in tijdschriften en in 1946 werd hem (saam met P.M. Brauns) de prijs toegekend in de poëziewedstrijd van De Nieuwe Gids. Toch zijn het de Colibrant-uitgaven, of beter gezegd J.L. De Belder, die Renaat De Vos voor ons hebben ontdekt en tot driemaal toe hebben gezorgd, door hun publikaties, voor een ontmoeting met deze waardevolle dichter. Zijn werkelijk debuut dateert van 1951. In januari van dit jaar verscheen zijn eerste bundel ‘Xenia’, waarin het grootste gedeelte van de vroeger bekroonde gedichten werd
ontmoetingen
opgenomen. De bundel werd door de voornaamste critici van toen onthaald als het werk van een zuiver dichter. Voor dit debuut ontving de auteur de letterkundige prijs van de provincie Antwerpen voor de periode 1951-1953. In een radiolezing bij gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de dichter, zegde J.L. De Belder over dit debuut: ‘Met hem bleek plotseling een dichter aan het woord gekomen te zijn, die reeds over veel waanvoorstellingen heen was, wiens fraaie, kristalklare taal korte, subtiele emoties tot kleine pareltjes van beeld en stemming wist om te vormen’.
Na het verschijnen van zijn tweede bundel ‘Interiora’ (1952, 2de druk 1953) was er geen twijfel meer, dat hij tot de begenadigden behoorde, die verwantschap voelen met wat hen omringt en dit op een eigen, zuivere manier weten te verwoorden. Hier wil hij ons een blik naar binnen gunnen en achter het omhulsel zichzelf ont-dekken en ons laten delen in wat anders wel in de ziel verborgen blijft.
Zijn derde bundel ‘Rosa Mystica’ verscheen in 1957. Rosa mystica is de hemelse plant, die in de natuur hier op aarde als een weerspiegeling vindt in de bloemen, de maanden, de seizoenen, iets van de hemel op aarde, dat in Maria, de aardse verpersoonlijking van dit hemelse uitvloeit. Het zijn gedichten vol stille vreugde en soms vol weemoed, als een prentenboek over de natuur, eerst vlug doorbladerd, dan wat langer bekeken op de een of andere treffende bladzijde, om achter die bomen, die bloemen, die maanden, 'n ziel te vinden, 'n mens.
Renaat De Vos is inspekteur bij de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid, maar blijft zich met poëzie bezighouden; hij kan niet anders. 'n Nieuwe bundel is bijna persklaar en verschijnt misschien nog dit jaar: het geschenk van een zestigjarige. Hij verleende zijn medewerking aan meer dan één tijdschrift, Dietsche Warande en Belfort, Jong Kultuurleven, 't Land Van Ryen, De Gemeenschap, De Periscoop, waarin hij een tijdlang de verzenbundels recenseerde. Met Harry Elström stelde hij in 1962 een speciaal nummer saam van het tijdschrift Kontrast, voor een groot deel gewijd aan de poëzie. Van die poëzie zal hij wel immer een hartstochtelijk minnaar zijn.
Herman Van Fraechem
Prof. em. dr. Frank Baur prijs van de Vlaamse Provinciën
Het was de laatste jaren stil geworden rond de woordenaar en woord-kunstenaar Professor Frank Baur. Bij een gewoon mens zou dat niet bevreemdend zijn. Baur is immers 80 jaar geworden. Nadat hij in zijn zeer bewogen leven beurtelings toog en soldatenuniform droeg, universiteitskatheder en tribune van de Senaat besteeg, voordrachten hield in overvolle zalen en lange uren gebogen zat over boeken, leeft hij nu in het otium cum dignitate.
Maar stilte rondom Baur is zo moeilijk verzoenbaar met zijn image dat men voor hem, de tachtigjarige, een uitzondering zou willen zien. Men zou vooral niet kunnen aanvaarden dat 's mans levenswerk waarin die celibatair zal blijven voortleven, de stilte zou inglijden. Daarom doet het zovelen in den lande deugd aan het hart dat de Emeritus-Professor Germaanse Filologie aan de Rijksuniversiteit te Gent dit jaar bekroond werd met de Interprovinciale Prijs voor het geheel van zijn wetenschappelijk oeuvre. Voorzeker, wat Baur schreef was telkens met zoveel nauwgezetheid, degelijkheid en wetenschappelijke eerlijkheid neergepend, dat de literatuurhistoricus der Nederlanden in lengte van dagen op de naam Baur zal stoten. Maar het is justum et dignum, dat Vlaanderen aan de avond van Baurs leven, nog eens officieel uitdrukking gaf aan zijn dankbare bewondering.
Een veelschrijver kan men Baur bezwaarlijk noemen. Een groot deel van zijn tijd is gegaan naar twee andere terreinen waar hij zich ongemeen verdienstelijk heeft gemaakt: de talloze lezingen en voordrachten enerzijds en het vormen van zijn studenten anderzijds.
vakliteratuur
te vinden van H. Brunings meeslepend (zij het naar verkeerde zienswijzen) meesterstuk, komt in de kou te staan. Persoonlijk lees ik eveneens liever een hartstochtelijk werk, maar een doctorandus - mogen we niet vergeten - bedwingt uiteraard elke hartstocht (behoudens de weetdrift). Hij ziet telkens de vermanende vinger, hoort telkens de terechtwijzende vragen van zijn promotor. Zulks geeft een eigen karakter aan het boekwerk. We moeten het er op de koop bij nemen. Wie goed toekijkt bespeurt latent en bedwongen meer dan één essay in dit voortreffelijk gewrocht.
K.d.B.
Ivo Ceulemans, Marcel Mattheessens, Roger van Holen, Arthur Byttebier: Notenleerlessen I, handleiding en leerlingenboekje, Uitgave De Sikkel, Antwerpen, 64 fr. en 48 fr., 1966.
Sedert enkele jaren kan in Vlaanderen bij de jeugd een groeiende belangstelling waargenomen worden voor de muziek. Zeer merkbaar zijn de gevolgen hiervan op diverse vlakken: in de concertzalen veel jonge bezoekers, veel frisse gezichten in de groeperingen van vokale en instrumentale muziekbeoefening, tenslotte een enorme aangroei van het aantal leerlingen in het gespecificeerd muziekonderwijs. De muzikale intensifiëring is zeer verheugend, maar stelt uiteraard een aantal problemen die dringend moeten aangepakt worden.
De grote aanwas van muziekbeginnenden brengt reeds een dubbele moeilijkheid met zich mede. Enerzijds dient het basisonderricht aangepast te worden aan de noodzaak van het gewone kind, waar vroeger meer aandacht besteed werd aan een klassieke basis, die soliede bleek te zijn voor individuele muziekbeoefening, maar die meteen minder interesse wekte bij diegenen die niet tot de technisch aangelegde elite behoorden. Anderzijds zou een hele schare jonge leraars moeten klaar staan, die niet alleen muzikaal-technisch, maar evenzeer pedagogisch gevormd zijn. Iedereen weet dat onze koninklijke konservatoria op dit laatste vlak te kort schieten.
Ivo Ceulemans, directeur van de muziekakademie te Hoboken - in samenwerking met leraars uit Hoboken, Wilrijk en Harelbeke - publiceerde een handleiding en leerlingenboekje ‘Notenleerlessen’, die wij aan iedereen moeten aanraden. De handleiding betekent een veilige weg zonder dwaalspoor voor de beginnende leraar, een verrijking en verruiming voor de anderen. De notenleerlessen uit het praktische leerlingenboekje vormen een gezonde basis om onze jongens en meisjes de muziek te doen ‘liefhebben’.
H.R.
vakliteratuur
Kan. Jozef Brys: Honderdzeventig jaar Muziekleven te Tielt, 14 × 22 cm., 286 p., geïllustreerd, prijs: 200 fr. (geb.) of 150 fr. (gen.) - 50 fr. reductie voor actieve leden van een der muziekcorpsen.
Kan. Jozef Brys, die in juli '66 overleed, was een van die werkers, die het niet ontzien jarenlang alle vrije tijd te besteden aan minutieuze opzoekingen. Hij heeft zijn aandacht en energie gericht op het ontstaan, de groei, de bloei en - voor het merendeel - het uiteenvallen van de muzikale groeperingen, die Tielt de jongste honderdzeventig jaar rijk was. Het resultaat is een zeer verzorgd boekwerk van bij de 300 pagina's, de eerste uitgebreide monografie van een brok cultuurgeschiedenis van Tielt. Het boek bevat drie grote delen: het muziekleven te Tielt vóór 1852, van 1850 tot 1901, en van 1901 tot heden (1965). Elf muziekverenigingen kwamen daarbij in aanmerking: een geschiedkundig ‘uitpluizen’ en situeren tegen de achtergrond van de Tieltse politiek, sociale evolutie en zelfs godsdienstbeleving.
Wij kunnen slechts gissen welke enorme arbeid Kan. Brys zaliger hierbij geleverd heeft en wensen zijn boek een ruime verspreiding en de aandacht, die het ruimschoots verdient.
Gaston-Pieter Baert: Vlamingen te Moline, Illinois U.S.A., 15,2 × 22,7 cm., 32 pag., geïll., prijs: 65 fr. gen. - giro 1259.02 t.n.v. de auteur, de Schiervellaan, 28, Hasselt.
Het is niet de eerste maal, dat Gaston-Pieter Baert schrijft over de Vlamingen in Amerika. Een overwegend deel van de inhoud van ‘Vlamingen te Moline’ werd trouwens reeds uitgezonden door de B.R.T. West-Vlaanderen in de loop van de jaren 1965 en 1966. Moline is een der oudste Vlaamse nederzettingen in de Westerse Staten van Amerika. Vermits, zoals de auteur schrijft, ‘de geschiedenis de sporen van de eerstgekomenen bijna heeft uitgewist’, is het prijzenswaard, dat de Vlaamse kroniek van Moline eens en voorgoed geschreven werd. De historiek van de Vlaamse uitwijking is - helaas! - een niet onbelangrijk deel van onze nationale geschiedenis...
Piet Stautkring 1946-1966
Naar aanleiding van de viering van het 20-jarig bestaan van de Piet Stautkring te Beveren-Waas, werd een prachtig jubileumboek uitgegeven. In september 1946 werd in voornoemde Wase gemeente deze kring opgericht met de bedoeling de onderlinge samenwerking tussen beoefenaars van beeldende kunsten te bevorderen en tevens door voorlichting meer kunstzin bij de Beverse bevolking te wekken.
ontmoetingen
Toch zal de biograaf en bibliograaf nog verbaasd staan over de kwantiteit van Baurs geschriften.
Professor Baur heeft betrekkelijk veel filologisch kleingoed gepubliceerd: filologische bijdragen in allerlei feestalbums, gepolijste lezingen op filologen- en andere congressen, artikels en boekbeoordelingen in diverse tijdschriften. Telkens opnieuw zeer lezenswaardige, oorspronkelijke stukken.
De kleine Baur durfde echter ook grote dingen aan. De 18 delen van zijn monumentale Gezelle-uitgave die tussen 1930 en 1939 het licht zagen, bevatten de neerslag van jarenlange liefde, studie en strijd.
De Katholieke Encyclopedie waarvan hij, voor het zuiden, hoofdredacteur werd, profiteerde niet enkel van zijn organisatorische en superviserende activiteit, ze werd voortdurend ook verrijkt door de schitterende wijze, waarop Baur persoonlijk tal van trefwoorden behandelde.
Meest roem oogstte Baur bij zijn vakgenoten toen in 1939 het eerste deel van de monumentale geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden verscheen. Zelden werd een nieuwe uitgave reeds vanaf haar verschijnen als standaardwerk begroet en zo geestdriftig onthaald. In de eerste en voornaamste instantie was dit te danken aan de inleiding van de hoofdredacteur Prof. Dr. Frank Baur: ‘De Literatuur, haar Historiografie en Methodes’. Een ‘inleiding’ van meer dan 100 compacte pagina's, het geleerdste werk dat Prof. Baur ooit in het licht zond. Een minder gekend facet van de filoloog Baur is zijn comparatistische bedrijvigheid. Het comparatisme heeft hij al maar door, dapper, werkelijk baanbrekend beoefend en aangemoedigd.
Het ‘Ich muss publizieren’ is nooit de leuze geweest van Professor Baur. Hij heeft eerst en vooral getracht goede studenten te vormen. Wat die Gentse academische jeugd aan hem heeft te danken, is niet in woorden uit te drukken. Men denke maar even aan de vele Gentse germanisten die op het wetenschappelijke forum bij de toekenning van prijzen, bezetting van leerstoelen en publicatie van wetenschappelijke arbeid hun Alma mater en hun Professor alle eer aandeden.
Mag Baur nu in de stilte zijn getreden, innig-vroom wachtend op het woord ‘Steek over naar de andere kant’, dan blijft het toch zeker dat bij hem hoofd en laden en boekenrekken nog vol moeten zitten met ideeën, plannen, half-uitgewerkte, half-afgewerkte, pas begonnen projecten. Hij, de grote mededeelzame, de unieke intellectuele werkgever en werknemer, moge de vreugde genieten daarvan nog veel in woord en geschrift te kunnen mededelen.
Dr. J.G. Sterck
Kan. Herman Servotte
prijs van de Scriptores Catholici
Herman Servotte is ongetwijfeld een van onze scherpzinnigste critici. Men kent zijn vinnige kronieken in de Standaard der Letteren en zijn essays in Dietsche Warande en Belfort, waarin hij vooral de Engelse letteren bespreekt. Daarom zou de ondertitel van zijn bekroonde bundel opstellen even verwarring kunnen stichten. Inderdaad komen daar zijn essays in voor over Graham Greene, Lawrence Durrell, Evelyn Waugh, William Golding, W.B. Yeats en T.S. Eliot, maar toch reikt zijn bedoeling verder: die stukken worden hier gebundeld ‘omdat zij alle een bepaalde opvatting over literatuur en samenhangend daarmee een bepaalde opvatting over literaire kritiek demonstreren.’ In zijn geheel wil deze publicatie
ontmoetingen
zijn ‘een proeve van koherente en gefundeerde literaire kritiek.’ Nu zijn de vermelde opstellen stuk voor stuk belangrijk genoeg om er dieper op in te gaan, maar dat kan in deze bondige voorstelling niet de bedoeling zijn. Waarschijnlijk werd bij de bekroning overigens wel eerder gedacht aan precies de algemene draagwijdte van deze bundel. Deze laatste nu wordt vooral uiteengezet in het drieluik waarmee de bundel inzet, nl. een algemene inleiding over de nieuwe benadering van de roman, een opstel over ‘Roman en Kritiek’ en een over ‘Roman en geloof’ met de welsprekende literaire titel ‘De blinde Tiresias’.
Algemene achtergrond van deze beschouwingen is de doorbraak van een nieuw inzicht in de literaire kritiek, dat men het literaire kunstwerk niet als object kan benaderen, maar dat het lezende subject daarbij noodzakelijk moet betrokken worden, vermits het werk slechts ontstaat in en door de leesakt. Het materiële ‘werk’ (boek) wordt door Servotte gezien als een ‘partituur’ waarop de lezer het werk voor zichzelf her-schept.
Is de kritiek een poging tot interpretatie van het kunstwerk, dan loopt dit inzicht parallel met een andere ervaring, nl. dat het kunstwerk een poging is tot interpretatie van de werkelijkheid. Servotte toont die parallellie zeer goed aan. Hij doet dit natuurlijk vanuit het standpunt van de kritikus, die uiteraard vooral belang stelt in de relatie boek-lektuur.
In zijn hoofdstuk Roman en kritiek vindt men vooral een poging om de kritiek los te maken van een vriendelijk amateurisme, o.m. door Servottes voorstel van een konsekwent systeem in de terminologie. Daarbij maakt schrijver dankbaar gebruik van de resultaten uit zijn vorig werk De verteller in de Engelse Roman. Al deze beschouwingen munten uit door helderheid van inzicht en gevatheid van formulering. De pedadogische bedoelingen van de auteur hebben er hem als het ware toe verplicht, soms ten koste van een nuancering, zijn ganse betoog vooral klaar en duidelijk op te bouwen.
In het opstel over Roman en geloof, vinden we een voortreffelijke poging om de roman ook vanuit het geloof als een verschijnsel te waarderen waarvan men de eigenheid en de eigenwaarde erkent. Schrijver weerstaat aan de verlokking om de relatie vooral thematisch uit de doeken te doen, en confronteert het schrijverschap als levenshouding met het geloof als levenshouding. Hij stipt daarbij een aantal spanningen aan, maar ook de grote mogelijkheden, o.m. in het streven naar authenticiteit, die de roman bledt voor het geloof. Daarbij beroept hij zich op het voortreffelijke opstel van E. Schillebeeckx, Evangelische zuiverheid en menselijke waarachtigheid. Misschien neemt schrijver even te vroeg vrede met de wezenlijke dubbelzinnigheid van de roman, en beroept hij zich daarbij op de spanningen tussen Basilius en Tertullianus... Hier is er een zekere aarzeling van de gelovige tegenover het literaire verschijnsel. Is het wellicht omdat Servotte, in zijn pedagogische en kritische positie, niet de onontkoombare noodzaak van het schrijven zelf heeft ter sprake gebracht?
Wij moeten deze bondige voorstelling hierbij laten. Ze moge voor velen een uitnodiging zijn om zelf een persoonlijk gesprek aan te gaan met iemand die zo boeiend en verhelderend schrijft over literatuur. Literatuur als levenskunst? Ja! Niet in de burgerlijk-humanistische zin van levensverfraaiing, maar in de eigenlijke zin van het woord, de kunst en het vermogen om het leven als leven tegemoet te treden. En daarin is het levensontwerp van de kunstenaar onmisbaar.
Bernard Kemp
Herman Servotte: Literatuur als levenskunst. Essays over hedendaagse Engelse literatuur. De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen. 136 pag., 95 fr.
Wij vestigen hier nogmaals de aandacht van onze leden-letterkundigen op het feit, dat hun nieuw letterkundig werk - romans, afzonderlijk uitgegeven of gebundelde novellen, dichtbundels, toneelstukken, e.d.m. - kunnen besproken en voorgesteld worden in onze rubriek ‘Ontmoetingen’. Daartoe is echter in de eerste plaats vereist, dat een exemplaar van de nieuwe uitgave wordt overgemaakt aan ons Redactiesecretariaat, Pontonstraat, 12, Oostende. Gelieve tevens een foto in te sluiten; deze wordt geclicheerd en na gebruik teruggezonden. De leden, van wie reeds een cliché in ons bezit is, hoeven vanzelfsprekend geen foto meer in te zenden. Af en toe wordt ons gevraagd om ook kortverhalen op te nemen; hoe interessant dit ook is, toch kunnen wij daaraan, uitsluitend wegens plaatsgebrek, geen gunstig gevolg verlenen.
vakliteratuur
In de jubileumuitgave worden werking en uitstraling van de Kring belicht en de aangesloten kunstenaars voorgesteld aan de hand van zeer mooie reprodukties en biografische nota's.
De redacteurs G. Beirnaert en H. Waterschoot, evenals lay-outman R. Ivens, dienen van harte gelukgewenst met deze realisatie. (Te verkrijgen bij de Secretaris van de Kring: Gerard Beirnaert, Kruibekesteenweg, 108, Beveren-Waas).
Jaarboek 1966 van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent, 176 pag., 150 fr., giro 3017.10 van de Hoofdkamer, Gent.
Dit jaarboek kwam tot stand onder de redactie van prof. dr. A. Van Elslander, in samenwerking met mej. dr. Ada Deprez, werkleidster bij het Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie bij de Rijksuniversiteit te Gent.
Het bevat verscheidene, zeer lezenswaardige studiën, o.m. ‘Letterkundig leven te Gent van 1500 tot 1539’, door M. Vandecasteele, ‘De Genoveva van Anton. Franc. Wouthers’ door Eug. De Bock en ‘De Rederijkersstudie in 1964-1965’ door J.J. Mak. Vanzelfsprekend wordt ook ruime aandacht besteed aan ‘De Fonteine in 1966’.
Davidsfondsuitgaven
Gedichten 66, onder de redactie van Jos de Haes en Hubert van Herreweghen, 68 pag., Iedenprijs: 50 fr., handelsprijs: 70 fr., te bekomen bij Davidsfonds-Hoofdsekretariaat, Dienst voor de Uitgaven, Blijde-Inkomststraat, 79, Leuven.
Het siert de Davidsfondsers dat, dank zij hun verheugend grote belangstelling, de uitgave ‘Gedichten’ kan doorgehouden worden: al té veel privé-bibliotheken bleven in het verleden taboe voor al wat van ver of van nabij te maken had met de zuivere poëzie.
Wat de samenstellers Jos de Haes en Hubert van Herreweghen voor 1966 bloemleesden, komt, statistisch gezien dan, hier op neer, dat zij gedichten opnamen van 19 Noord- en van 16 Zuidnederlandse dichters. Daarbij tal van bekende ‘gezichten’: Pieter G. Buckinx, Hugo Claus, Marcel Coole, Gery Helderenberg, Raymond Herreman, Pierre Kemp, Paul Snoek, René Verbeeck en Leo Vroman, om er maar enkele te noemen. Wat ons persoonlijk bijzonder trof is het ‘geluid’ van Ida G.M. Gerhardt, wier negen bundels in het Zuiden nog niet de waardering genieten, die zij méér dan verdienen.
Wij hebben echter vergeefs uitgekeken naar gedichten van b.v. Paul Vanderschaeghe en Willy Spillebeen. Voor ‘Verlenglijn van het genezen’, waarmee eerstgenoemde de Prijs van Heist 1966 won, geef ik tien ‘Staket-
vakliteratuur
sel''s van Hedwig Speliers (pag. 47-48) cadeau; en ‘Het Kan’ (Marcel Coole, pag. 13) en ‘De Zon, hij’ (Herman de Coninck, pag. 14) bestààn eenvoudig niet meer, als men ze naast b.v. ‘Visie’ en een elegie legt uit Spillebeens bundel ‘Groei-Pijn’, die eveneens in 1966 verscheen.
Maar wij kunnen ons beslist wél voorstellen, welke enorm moeilijke arbeid de samenstelling van een jaarlijkse bloemlezing van gedichten moet zijn. Wie het ook doet: steeds kan men ernaast leggen ‘waarom dié wel en dié niet’. Kan het echter goedgepraat worden dat de bloemlezers (stelselmatig?) bepaalde tijdschriften en uitgeverijen links laten liggen bij hun keuze?
Herman Todts: Hoop en Wanhoop der Vlaamsgezinden (II), 368 pag., geïll, met 8 buitentekstfoto's, ledenprijs: 60 fr. (ingen.) - 78 fr. (geb.); handelsprijs: 96 fr. (ingen.) - 125 fr. (geb.)
Met deze nieuwe kroniek van de Vlaamse Beweging, sluit de auteur aan bij zijn vorig werk, dat, onder dezelfde titel, in de keurboekenserie 1960 van de pers kwam en waarin hij de periode 1944-54 behandelde. In deel II wordt dan het tijdperk 1954-1965 in ogenschouw genomen.
In twintig hoofdstukken maakt H. Todts de evolutie van de Vlaamse Beweging duidelijk: stap voor stap werd een lange, moeilijke weg afgelegd, die naar de volledige ontvoogding moet leiden. Wij kunnen slechts gissen welke onoverzienbare documentatie de auteur hierbij heeft moeten doornemen, schiften en ordenen. De 26 pagina's nota's en de acht bladzijden ‘bibliografie’ achteraan spreken voor zichzelf.
Vermelden wij nog dat de schrijver een bijzondere inspanning heeft gedaan om zijn boek vlot leesbaar te maken. Werken als dit zijn van onschatbaar belang, niet het minst omdat het ons al té lang heeft ontbroken aan objectieve informatie omtrent het Vlaamse ontvoogdingsproces. Wij wensen én auteur én uitgever geluk met deze ‘Hoop en Wanhoop der Vlaamsgezinden’ en ‘hopen’ van harte dat het binnen en buiten onze grenzen een zeer ruime verspreiding moge kennen.
V.T.B.-Uitgaven
Vlaamse Toeristische Bibliotheek, 13 fr./nr., abt. 130 fr. voor 12 nrs., alle V.T.B.-Boekhandels of V.T.B., St.-Jacobsmarkt, 45-47, Antwerpen.
nr. 66: Piet C. Paardekooper: Vlaanderen in Frankrijk.
De streek, waar onze taal in Frankrijk gesproken wordt, Frans- of Zuid-Vlaanderen, geniet groeiende belangstelling. Dit frisse land met zijn merkwaardige kerken, abdijen en belforten, zijn uitgestrekte weiden en deinende heuvels, doormarmerd met ontel-
ontmoetingen
Jan Veulemans poëzieprijzen 1967 Heist-aan-Zee en Tielt
De Poëzieprijs van Heist-aan-zee 1967 ging - voor de tweede maal - naar de dichter Jan Veulemans uit Turnhout. Zijn ‘Curriculum vitae’ werd uit honderden inzendingen gekozen als het beste. Wij zijn de laureaat bijzonder dankbaar, dat hij dadelijk akkoord ging om zijn bekroond werk in dit nummer af te drukken. ‘Curriculum vitae’ is onbetwistbaar een gedicht van grote waarde: wie het ook leest, zal er zichzelf in terugvinden. Wat de vorm betreft, kunnen wij hier aanhalen, wat Remi Van de Moortel over de poëzie van Veulemans schreef in ‘Vlaanderen’ nr. 90 (pag. 432-433): ‘Hij lijkt ons biezonder belangrijk en waardevol, omdat hij de verworvenheden van de oude en de nieuwe dichtkunst heeft bijeengebracht en verwerkt tot een eigene, geheel persoonlijke en eigentijdse poëzie, die evenwichtig is en beheerst (...). Bijna al zijn gedichten hebben iets van een klassieke allure, maar tevens ook een onrust, een gejaagdheid die ons versregel tot versregel doet voortspoeden naar een rustpunt’. Bij het ter perse gaan, vernemen wij dat Veulemans - met hetzelfde gedicht - eveneens de Poëzieprijs van Tielt heeft behaald. Wij wensen hem dus dubbel hartelijk geluk en verwachten van hem, dat hij ons dit jaar nog verrast met een heerlijke bundel nieuwe gedichten. (Red.)
ontmoetingen
vakliteratuur
bare grote en kleine waterlopen, begint steeds meer onze Vlaamse en Noord-Nederlandse toeristen aan te trekken.
De V.T.B. heeft het daarom nuttig geoordeeld een brochuurtje over dit merkwaardig gewest uit te geven. Aan de hand van een kaartje ziet men waar dit gebied gelegen is en hoever het zich uitstrekt. Men leest erin hoe de taaltoestanden er waren en zijn, welke vanzelfsprekende rechten op taalgebied onze volksgenoten aldaar moeten derven en tenslotte wat ondernomen wordt om aan die toestand het hoofd te bieden.
nr. 67: Antoon Lava: Lampernisse, dorp van Zannekin.
Te Lampernisse woonde Zannekin, de ongelukkige Vlaamse aanvoerder, die met 9000 medestrijders, op 23 augustus 1328 tegen het Franse leger in de slag bij Kassel bezweek. Een grafplaat in de kerk en zijn wapen in een glasraam van het gemeentehuis herinneren nog aan dit heldhaftig offer voor de verdediging van de Vlaamse rechten.
Het kleine Lampernisse, met enkele straatjes geschaard rond een stoere bonkige toren en alom frisse weiden met talrijke waterlopen, is gemakkelijk bereikbaar op goed aangelegde betonwegen.
Schoolhoofd Antoon Lava, uit het naburige Eggewaartskapelle, schreef brochure nr. 67, ‘Lampernisse, dorp van Zannekin’, voor de Vlaamse Toeristische Biblioteek. Wie Veurne of Diksmuide bezoekt, raden we aan even te Lampernisse rond te kijken.
Altijddurende Natuurkalender voor de Nederlanden.
Het heeft een werkgroep uit het Land van Waas, bestaande uit plantkundigen, heemkundigen en ornitologen, verscheidene jaren gekost om een natuurkalender samen te stellen, die representatief is voor de Lage Landen bij de zee.
Uiteindelijk werd dit initiatief bekroond, doordat de Vlaamse Toeristen Bond, onder impuls van haar voorzitter, Jozef Van Overstraeten, bereid werd gevonden dit werkstuk uit te geven met de nodige stijl en tevens zijn organisatie openstelde voor de verspreiding ervan.
Zoals de bibliografie het trouwens vermeldt, werden in dit werk de meest verscheidene elementen van weerkundige, natuurkundige en historische aard opgenomen. Eensdeels streng wetenschappelijk, anderzijds volks en folkloristisch.
Er is dus voor elk wat wils!
Een genummerde bibliofiele uitgave wordt toegestuurd mits het storten van 160 fr. op giro nr. 5294.10 van Herman Vandommele, St-Gillisbaan, 80, St-Niklaas-Ws.
vakliteratuur
Provincie West-Vlaanderen, Dienst voor Culturele Aangelegenheden: Jaarverslag 1965, 14,7 × 22,3 cm., 288 pag., 12 pag. illustraties buiten tekst.
Dit verslagboek, dat een overdruk is uit het ‘Verslag over de toestand van het Bestuur in West-Vlaanderen’, gegeven door de Bestendige Deputatie, zitting 1966, wordt alsmaar lijviger. Het is het elfde in de reeks en bevat twee gedeelten, nl. de beschrijving van de culturele activiteiten, die in de loop van 1965 op initiatief van de Bestendige Deputatie hebben plaatsgehad, en de gebruikelijke adressenlijsten, bijgewerkt tot op 31 december 1965.
Belangwekkend zijn de teksten van de toespraken, gehouden tijdens voorname culturele manifestaties, o.m. ‘Het cultuurbeleid in het licht van de decentralisatie’, rede uitgesproken door dr. Marcel Grypdonck, inspecteur-generaal bij het Oostvlaamse Provinciebestuur.
Nieuw in dit verslagboek is de inlassing van illustraties: twaalf mooie zwartwit reprodukties van schilder- en beeldhouwwerken, in het bezit van het Provinciaal Bestuur. Het betreft hier werk van Octaaf Rotsaert, Gilbert Swimberghe, Stefaan Depuydt, Tony De Vaere, Gerard Holmens, Constant Lambrecht, Jean Lismonde, Michel Martens, Johan Nyssen, Pol Patoor en Hilaire Vanbiervliet.
De Culturele Dienst van West-Vlaanderen verdient andermaal een warme gelukwens voor het vele, dat er gepresteerd wordt en waarover dit ‘Jaarverslag’ een uitstekend overzicht biedt.
Gezellekroniek, Bijdragen en mededelingen van het Guido-Gezellegenootschap, Deel 4, 180 pag., ingen., 135 fr., redactiesecret. J. Van Dyck, Prins Boudewijnlaan, 193, Edegem/Antw.
In ons Gezellenummer (85), pag. 93, hebben wij de eerste drie delen van de ‘Gezellekroniek’ voorgesteld. Deel 4, dat in januari 1967 van de pers kwam, is beslist even rijk als de voorgaande en het mag een verheugend feit worden geheten, dat een groep eminente Gezellekenners en -vorsers al haar nieuwe ontdekkingen en vondsten i.v.m. onze grootste dichter samenbrengt in een aantrekkelijk uitgegeven kroniek.
Het boekdeel bevat vijf grote hoofdstukken: 1) Bijdragen:
In memoriam Urbain Van de Voorde: Urbain Van de Voorde en de Gezellestudie (B.F. Van Vlierden); Gezelles eerste dichterlijk da capo (eveneens door B.F. van Vlierden); Opwinding over Gezelles Eros (J.J.M. Westenbroek); Nieuwe gegevens voor het thema Gezelle-Verschaeve (Dr. R.F. Lissens); Guido Gezelles taalkundige evolutie. De algemeen Zuidnederlandse periode tot
ontmoetingen
verbondsberichten
Nieuwe leden
Andermaal konden we enkele nieuwe toetredingen noteren. Wij doen dit met vreugde en heten dus van harte welkom in ons Verbond:
Antwerpen
Renaat De Vos, Lier (L); Paul Ibou, Nijlen (P) en Herman van Fraechem, Lier (L).
Oost-Vlaanderen
Dr. Jozef Sterck, Sint-Niklaas-Waas (L).
West-Vlaanderen
Jenny Bekaert, Dadizele (M); Rose de Jaegere, Roeselare (M); Jaak Maertens, Kuurne (M) en Jozef Ooghe, Hooglede (M).
Belangrijk bericht aan alle geabonneerde kunstenaars
Wij stellen vast, dat een aantal kunstenaars, geabonneerd op ons tijdschrift, geen lid is van het C.V.K.V. Al degenen, die bij ons geboekt staan als lid, ontvangen enkele keren per jaar ons (gestencild) mededelingenblad ‘Tijdingen’. Wie deze ‘Tijdingen’ dus niet ontvangt en tóch geabonneerd is, moet dit dringend berichten aan ons Verbondssecretariaat, t.n.v. Luk Vercruysse, Gentsesteenweg, 57, Kortrijk, tel. 056/253.35.
Wij herhalen hier nogmaals, dat, wat de kunstenaars betreft, het leesgeld tevens beschouwd wordt als jaarlijks lidgeld; het feit lid te worden veroorzaakt dus geen enkele bijkomende financiële uitgave. Daartegenover brengt het lidmaatschap talrijke voordelen met zich mee, o.m. het recht op vermelding van alle artistieke prestaties in ons tijdschrift, bespreking van nieuw uitgegeven werk, opname van gedichten (na goedkeuring door ons leescomité), publiceren van een ‘Ontmoeting’ n.a.v. een bekroning of een ‘belangrijke’ verjaardag, recht op sociale dienst, e.d.m. Wij hopen deze voordelen in de nabije toekomst op belangrijke wijze te kunnen uitbreiden; er bestaan grootse plannen, die momenteel worden bestudeerd en uitgewerkt.
Onze Redactieraad
Gezien de fantastische uitbreiding van ons Verbond buiten de Westvlaamse grenzen (en is hier wel ooit sprake geweest van ‘grenzen’ in de enge betekenis van het woord?) hebben al onze redactieraadsbijeenkomsten plaats buiten de provincie West-Vlaanderen. Zo werd reeds te Mechelen, te Gent en tweemaal te Brussel vergaderd.
En nù reeds wordt gedacht aan onze jaargang 1968: het juli-oogstnummer zal ons honderdste nummer worden en daarvoor worden vanzelfsprekend bijzondere ‘dingen’ gepland. Wij hopen daarover in een volgend nummer nader te kunnen berichten. Wat ons ‘buitenlands’ nummer betreft, wordt ernstig gedacht aan Israël (kunst en cultuur sedert 1945) - maar hier klappen wij uit de biecht...
Vanzelfsprekend zijn alle suggesties i.v.m. te behandelen onderwerpen in de jaargang 1968 van harte welkom (te berichten aan ons Redactiesecretariaat. Pontonstraat, 12, Oostende); er is nog steeds hoegenaamd geen nood aan voorstellen, maar onze Redactieraad houdt nu eenmaal van een zo ruim mogelijke keuze.
vakliteratuur
circa 1855-1858 (Dr. Rob. De Coninck).
2) Archivalia:
Twee bijdragen van André Demedts: Aan Amaat Vyncke en Een Frans gedicht van Gezelle; Een getuigenis over de laatste levensjaren van Gezelle (Ferdinand Demeulemeester, o.s.b.); Brieven van en rond Gezelle (J. de Müelenaere); Correspondentie Gezelle-Vlietinck (J. Van Dyck).
3) Mengelmaren: Lezingen, Film en toneel, Echo's uit en over andere taalgebieden, Varia.
4) Bibliografie:
Bibliografische aanvulling 1963; Gezellebibliografie 1964 en 1965: tekstuitgaven, bloemlezingen, publikaties in boekvorm, bijdragen in tijdschriften en bundels, passim over Gezelle, vertalingen; Biekorfbijdragen over Gezelle 1899-1913 (K. de Busschere); Bijdragen over Gezelle in Boekengids 1923/24-1964 (R.F. Lissens); Gezelle in Leuvense Bijdragen (R.F. Lissens): Bijdragen in Sinte Lutgart (J. de Müelenaere). 5) Boekbesprekingen: tekstuitgaven, bijdragen, uit Gezelles tijd en sfeer, vertalingen. Voor wie leven en werk van Gezelle nader wil leren kennen en bestuderen, is de ‘Gezellekroniek’ een onmisbaar instrument.
Tijdschriften
Biekorf, Westvlaams archief, Red. en beheer: A. Viaene, Annunciatenstraat 82, Brugge. Leesgeld 150 fr., p.r. 2335.37.
1966, 12, Wintermaand: Van winnebrood tot brei (A. Viaene over Brugse dragerskorporatie) - Openluchtkruisen te Kortrijk (Fr. Nackaerts) - Mengelmaren (o.m. over windmolens) - Inhoud jaargang 1967 (408 blz.!)
1967, 1-2, Nieuwjaar- en schrikkelmaand: De bedevaart ten Hoghen Rome, 1322-1540 (A. Viaene over de betrekkingen van Vlaanderen met Avignon) - Vlaamse boekwinkel in 1789 (vervolg over Gebr. Gimblet te Gent) - Drainages in W.-Vl. (L. Van Acker) - De Brugse arts R.-B. Maes (Dr. L. Elaut) - Schilderij met herberg Het Schaak te Brugge, ca. 1700 (J. De Smet) - W.-Vl. taalaantekeningen, letter O (K. De Busschere) - Mengelmaren o.m. over G. Michiels, Iconographie der Stad Brugge (2 delen - eigen beheer) e.a.
1967, 3-4, Lente- en Grasmaand: de stadsbeul van Kortrijk (A. Viaene over de periode 1568-1573, o.m. over de vuurdood) - Drank en spe! in de ‘Spelen’ van Corn. Everaert, 1509-1529 (Rol. Willemeyns) - Westvlaamse spreuken (M. Vermeulen; aanvullingen bij ‘Spreuken van Warden Oom’) - Volksdichter Ferd. Morael over gezinsloon, 1855 (E.N.)-Beste kleed in oude testamenten (A. Viaene) - Reeuwers in Vlaanderen in 1468 (J. Huyghebaert over lijkbidders) - Jubellied van Gezelle voor O.L. Vr. ter Ringen, 1878 (G. Billiet over gedicht en beeld) - Duiventoren te Assebroek (R. Crois) - Westenbroek, ‘Gezelles Gedichten, gezangen en gebeden’ (A.V.) - Mengelmaren e.a.
Art d'Eglise, St.-Andriesabdij, Brugge 3. Red. Dom Debuyst; abonn. 250 fr., p.r. 5543.80.
1967, nr. 138: Californië 1967 (reportage van D. Debuyst; de abdij van Valyermo, arch. L. Kahn; S. Jude te Marina, arch. Shanagher en Quinn; S. Michael te Boulder Creek, arch. Shanagher en Quinn) - Prototype-kerken voor Nicaragua van Arch. Fr. Schaller van Keulen (veranderl. grootte en bruikbaarheid) - 5e Biënnale van gewijde kunst te Salzburg (D. Watelet; het thema was de kerkbouw na het concilie) - Theolog. college van Chichester (arch. Ahrends e.a.) - Keramiek van Taizé - Doodprentjes van Annie van Houtte - Tekeningen van D. Van Doorslaer bij de Benedictusregel. - Inhoudstafel 1964-1966.
Nr 139: Vision de paix (D. Debuyst over Japanse Zenbouddhistische tempels) - Duitse parochiale centra (arch. Emil Steffann: St. Laurens, Keulen; project voor Mexico; S. Augustinus te Saarbrücken; Keulen-Hohenhaus) - Kloosters (Jezuïeten, München, arch. Schneider-Esleben; Klooster Magnificat, Westmalle, arch. Dessauvage) - Toestand van de kerkbouw en -meubilering in Frankrijk (A. Lanotte). - Bibliografie.
Wij moeten spijtig genoeg vaststellen dat er enkel een Engelse vertaling aanwezig is; behalve het artikel over Dessauvage werd geen woord Nederlands ingelast. Dit is spijtig o.m. voor de bruikbaarheid van dit belangwekkend tijdschrift in Nederland. Vooral nr. 139 is zeer boeiend.
Bulletin, Kon. Musea v. Schone Kunsten van België (bedoeld is Brussel), 15 Jrg., 3, 1966 (p. 141-220). Red. H. Pauwels.
La Vierge et l'Enfant au coussin d'après Rogier van der Weyden (N. Veronée-Verhaegen legt merkwaardige parallellen met o.m. de meester van de St.-Lucialegende, Bouts en V.d. Weyden) - Pieter Pourbus als Entwerfer einer Grabplatte (Karl Arndt over de grafplaat van F. de la Puebla in St.-Jakobs te Brugge) - H. De Clercks triptiek uit de Brusselse Kapellekerk (W. Laureyssens verplaatst het geboortejaar van H.D.C. naar ca. 1560 i.p.v. 1570 en beklemtoont zijn zelfstandigheid tegenover M. De Vos) - Het portret van Jan Breughel en zijn gezin door P.P. Rubens (H. Vlieghe toont dat het niet om Pieter Breughel gaat en verdedigt het auteurschap van Rubens) - Le dessin de Paul Delvaux (Suz. Houbart-Wilkin ontleedt de stadia van zijn ontwikkeling met o.m. de beïnvloeding van Permeke, De Smet en Van de Woestijne). Een kunsthistorisch nummer van waarde, dat meerdere problemen belicht en waarvoor Conservator H. Pauwels dient gelukgewenst. De Vlaamse bijdragen worden gelukkig talrijker in het Bulletin van het Brusselse Museum, waarvan men zich nochtans afvraagt hoe het zichzelf de naam van Musea van... België heeft kunnen toeëigenen; is dit niet ergerlijk en onbeleefd ten opzichte van de andere Kon. Musea in het land?
a.s.
Ons Erfdeel, 10de jg., nr. 3, maart 1967, 208 pag., driemaandelijks, abt.: 150 fr., p.r. 58.93.45 t.n.v. Jozef Deleu, Rekkem (W. Vl.)
Inhoud: In memoriam prof. dr. P. Geyl (dr. A.W. Willemsen), met de publicatie van een brief dd. 2-6-31 van prof. Geyl aan F.J.W. Drion, die van 1919 tot 1935 directeur was van het Nationaal Bureau Documentatie in Den Haag; De Nederlandse taal in de Europese ruimte (prof. dr. L.E. Schmitt); Klacht om Egidius: een boeiende studie door prof. dr. K. Heeroma, met vertalingen van het beroemde lied in het Engels, het Frans, het Duits, het Spaans en het Hongaars; Brussel en de Vlamingen (Dr. M. Van Haegendoren): deze bijdrage werd tevens in Franse vertaling opgenomen; Bretanje en het Bretonse volk (Yann Brékilien); Toneel in Vlaanderen II (Rik Lanckrock); Jeroen Bosch en zijn duistere kunst (mr. Ton Frenken); De toekomst van het Nederlands in Argentinië (J.J.A. Runckel de Baartman); Mijn leven onder de Belgen (Gaston Durnez); The reception of Johan Daisne in the U.S.A. (S.J. Sackett); In de Rand (André Demedts); Raoul Servais (Frans Verstreken); Sint-Omaars (F. & L. Pittery); Merlyn 1962-1966 (Anton Claessens); Vier prenten van de Nederlandse grafikus Escher (J.L. Locker); Middelnederlands Getijdenboek Vl (R. Debevere); Een artistieke beeldkreatie van Jean Mil; Het nederlandstalige boek in vertaling VIII (Jozef Deleu); Frans-Vlaamse Taaltuin (C. Moeyaert); Het 37ste Nederlands Kongres (dr. A.W. Willemsen); Kulturele Kroniek; Tijdschriften en boeken.
10de jaargang, nr. 4, juni 1967
Bij het ter perse gaan van deze aflevering, valt het laatste nummer van de 10de ‘Ons Erfdeel’-jaargang in onze bus: een plof van andermaal 208 pagina's. Wij waren nog niet in de gelegenheid alle artikels, die ons interesseren, grondig door te nemen, maar vestigen hier toch reeds de aandacht op de bijdrage ‘Onrust om letters’ van prof. dr. C.F.P. Stutterheim, die op zeer klare en even rustige wijze eens enkele puntjes op de i's van de geplande nieuwe spelling zet; ik zou zeggen: eindelijk eens een verstandig woord in al dat gebrul.
Verder hebben wij vanzelfsprekend ook reeds de ‘vaste’ bijdrage van Gaston Durnez door: ‘Mijn leven onder de Belgen’,
vakliteratuur
die ditmaal handelt over de terminologie van de sportjournalistiek in onze Vlaamse kranten; degelijke waar als steeds, maar o.i. niet zo spits als in het voorgaande nummer. De overige rijkdom in deze aflevering stippen wij even aan: Noord-Zuid-integratie van het hoger onderwijs; ‘Vlâmska Lyrika’ in Tjechoslowakije; Lucebert: tekenaar-dichterschilder (zeer goed geïllustreerd); De Nederlandse taal in het Europa van morgen; Het 150-jarig jubileum van ‘Rangakoe Kotohadjime’ (‘het begin van de Hollandse wetenschappen’ in Japan); Sociale en ekonomische feiten; De wereld van Henry van de Velde (studie door Fernand Bonneure, verlucht met kleurreprodukties); Brussel, het grote knelpunt; In de rand; Zoo teedere schade (gedicht van W. Buning, vertaald in 5 talen); Straatsburg; Toneel in Suid-Afrika; Priester Daens buiten Vlaanderen; Ode aan de eenzame (gedicht van R. Minne, vertaald in 4 talen); De Vlaamse jeugdfilm op de buitenlandse televisie; De schrijver van het ‘snoeymes’ door Groot-Nederlandse bril; Iets over de taalstrijd aan de Duitse Nederrijn; Middelnederlands getijdenboek VII; Een Engels getuigenis over Frans-Vlaanderen in 1815; Frans-Vlaamse taaltuin 8; Ariën-aan-de-Leie; Guido Gezelle en Charles de Croocq; Dokumenten: Annexe no 139; Kulturele kroniek; Tijdschriften en boeken; Aantekeningen en verslagen.
Rafaël Debevere: William Redmond, 1861-1917, speciale uitgave van het tijdschrift ‘Ons Erfdeel’, 1967, 20 pag., geïll., 15 × 21,2 cm., 30 fr., p.r. 5893.45 van Jozef Deleu, Rekkem (W.-Vl.) of 1979.72 van R. Debevere, Loker (W.-Vl.)
Dit uitstekend verzorgde en interessante werkje verschijnt mede naar aanleiding van de 80e verjaardag van de schrijver. De oplage bedraagt 500 exemplaren, genummerd van 1 tot 500.
William Redmond was een van de lerse voormannen, die op 7 juni 1917 sneuvelde aan het IJzerfront, en die te Loker zijn graf heeft. Rafaël Debevere voelde zich blijkbaar aangetrokken tot deze figuur, omdat Redmond zich inderdaad voor een zaak van primaire rechtvaardigheid had ingezet, en spoorde met bijzonder veel bezieling de historische waarheid op. Het boekje handelt eerst over de familie Redmond, vervolgens over Williams activiteiten vóór 1914, tijdens de wereldoorlog, en vanzelfsprekend over zijn dood en over de diverse stellingen daaromtrent. Achteraan werd een Engelse samenvatting van de tekst opgenomen. Van harte aanbevolen!
V.W.S. - Cahiers, Bibliotheek van de Westvlaamse Letteren, driemaandelijks, abt. 100 fr., giro 5167.79 t.n.v. Raf Seys, ‘De Rumberg’, Ringlaan, Koekelare.
Jg. 1, nr. 3, herfst 1966.
Dit derde nummer is helemaal gewijd aan Michiel de Swaen, ‘de Vondel van Duinkerke’, de voornaamste dichter van Frans-Vlaanderen.
Raf Seys, die zelf deze aflevering samenstelde, schetst in een zeer degelijke inleiding leven en werk van de Swaen. Verder treft men een keuze van gedichten aan, alsmede een proeve van bibliografie.
Jg. I, nr. 4, winter 1966
Dit nummer, samengesteld door Raf Seys, bevat zes snapshots van evenveel nog levende auteurs, nl. Fernand Bonneure, Jozef Deleu, André Demedts, Fred Germonprez, Julien Van Remoortere en Lia Timmermans. Voor de teksten stonden respectievelijk in: Ria Scarphout, Luc Verbeke, K. de Busschere, Willy Spillebeen, Dr. A. Smeets en Lucien Dendooven. Van elke voorgestelde auteur werden bovendien zes foto's opgenomen, gemaakt door Jean Mil; dat sommige auteurs af en toe té veel poseren, is niet de schuld van de fotograaf, die beslist tot de knapsten van ons land mag gerekend worden.
Het lag helemaal niet in de bedoeling van de samensteller, noch van de tekstschrijvers, een kritische benadering van het werk van de zes schrijvers te leveren. En dat was ook niet nodig: een warme ontmoeting is ten slotte, wàt men er ook van zegge, meer deugddoende dan de kille poolwind, die nu eenmaal moét waaien doorheen een ‘kritische benadering’.
Jg. II, nr. 1, lente 1967
1967 wordt door V.W. S.-Cahiers ingezet met een aflevering, gewijd aan Jan Vercammen. Remi Van de Moortel schrijft een boeiende inleiding, die gevolgd wordt door een keuze van negen gedichten en een bibliografie en literatuuropgave.
Zoals steeds puik verzorgd.
De Tekengids, driemaandelijks tijdschrift voor creatief werk, esthetische en visuele opvoeding, uitgegeven door O.V.T., abt. 125 fr. giro 4162.30 van O.V.T., Brugge.
Inhoud TG 63: Resolutie Insea Praag 66; Insea Praag 66 (J. Noreille); Coördinatie moderne wiskunde, tekenen (D. Bogaerts); TG-Bericht (J. Noreille); O.V.T.-Front (J. Verhenneman).
Kreatief, onafhankelijk kritisch en informatief kultureel tijdschrift, driemaandelijks, abt. 50 fr., giro 137.83 Kredietbank Wevelgem, redactiesecr. Lionel Deflo, Goudbergstr., 37, Wevelgem.
Jg. I, nr. 2, december 1966
Inhoud: Provolutie: brug tussen arbeidsen vrijetijdsbeschaving? (T. Deleu); Het kultureel centrum: eigentijds huis voor eigentijdse kultuur (L. Deflo); Boekbesprekingen (L. Deflo); Vangansbeke goddank modern, maar (nog) niet nieuw! (T. Deleu); Vaarwel, Antoon De Candt (L. Deflo); TAK: Buiten voor de deur: met bloed geschreven getuigenis (G. Deflo); Onibaba: doden om te leven (J. Vandevoorde); Guido Legrand: sterk engagement met de lijdende mens - André Deroo: technisch meesterschap over wriemelend koloriet (W. Spillebeen); Kunst en Kultuur in de Zuid-Westhoek.
Jg. I, nr. 3, maart 1967
Inhoud: Amateurstoneel in Vlaanderen: waarheid en bedrog (L. Declercq); Het kabaret in Vlaanderen... nu! (E. Marijsse); De literaire grabbelton (L. Deflo, T. Deleu, W. Spillebeen); Het Afscheid: de Vlaamse film van de grond? (G. Vandewynkele); Maria Rosseels: Liefde is een zeldzaam kruid (J. Vandevoorde); Arthur Deltour, schilder van het landschap (J. Deleu); Kaleidoscoop kunst en kultuur.
Jg. I, nr. 4, juni 1967
Amateurstoneel in Vlaanderen: waarheid en bedrog (deel 2) (Luc Declercq); De deskundigheid van de vrijwilligers in de volksontwikkeling (R. Roels); Mouchette: einde van Bressons weg? (Jules Vandevoorde); Het tijdschrift ‘Film’ (G. Vandewynckele); Van charme tot vitalisme bij Magloire Dornez (Jozef Deleu); De literaire grabbelton, met besprekingen door G. Wildemeersch, Lionel Deflo, Thierry Deleu en Willy Spillebeen; Kaleidoscoop kunst en kultuur.
Spots, uitgave van de leperse toneelkring ‘Richten’, abt 50 fr., giro 2924.73, t.n.v. A.D. Morisse, leper.
Wij willen in het bijzonder de aandacht vestigen op het aprilnummer 1967 van dit gestencilde, maar daarom niet minder verzorgde periodiek. Deze aflevering werd voor een groot deel gewijd aan Staf Bruggen, die ononderbroken als ‘Richten’-regisseur fungeerde van 1948 tot 1964. Tal van mensen, die de grote toneelman van nabij hebben gekend, brengen hem een laatste groet en halen daarbij soms zeer merkwaardige herinneringen op.
Platen kiezen, onafhankelijk tijdschrift voor grammofoonplaten en muzikale high fidelity, 5 nrs./jaar (telkens 150 pag.), abt. 250 fr., giro 1645.94 van Ets. G. De Graeve, Guldenspoorstr., 13, Gent.
Wij hebben Ignace De Graeve vaak gehoord over de B.R.T. met zijn presentatie van nieuwe grammofoonplaten ernstige muziek; daarbij was ons dan telkens de degelijkheid opgevallen, waarmee hij dit nochtans niet
vakliteratuur
eenvoudige werkje opknapte. Nu heeft hij meteen de hoofdredactie op zich genomen van het nieuwe tijdschrift ‘Platen kiezen’, dat werkelijk onontbeerlijk is voor de muziekliefhebber, die een verantwoorde discotheek wil aanleggen, en die wegwijs wil worden in de meer dan Babelse verwarring van de platenwereld. ‘Platen kiezen’ is een betrouwbare gids en omvat talrijke rubrieken, die stuk voor stuk de moeite lonen: plaatbesprekingen, bijdragen over componisten en hun werk, muziek bij dia's en films, boekbesprekingen e.d.m., zulks in een uitstekende presentatie.
De Maand, jg. 10, nr. 1-2, jan.-feb. 1967, abt.: 300 fr., Uitg. Lannoo Tielt/Den Haag.
‘De Maand’ zet de 10de jaargang in ‘met een nieuw gezicht’ zoals het op de omslagpagina te lezen is. Deze nieuwe opmaak is niet het enige teken van nieuw leven, want voortaan zal, meer dan voorheen, aandacht worden besteed aan politieke, sociaaleconomische en internationale actualiteit; de administratie is nu in handen van de uitgeverij Lannoo.
Inhoud: Vervaldagen en opdrachten in het gesternte van 1967 (Redactie); Nederland en België: twee zielen, twee gedachten (L. Metzemaekers); Eenheid en desintegratie in Nigeria (J.A. Betley); Confrontatie neoliberalisme en socialisme (Fr. De Weert); Gewikt en gewogen; een les in journalistieke ethiek (Robert G. Hoyt); We'll walk hand in hand (Michel Leyers); Een eindeloos taalspel (G. Adé); Op de leestafel en Uit de vier windstreken.
Yang, werkschrift voor literatuur, tweemaandelijks, abt. 200 fr., giro 23562 van de Kredietbank, Kouter, Gent.
Ook dit tijdschrift wordt geleid door jongeren en bruist van leven. Ging het misschien onopgemerkt voorbij aan de ‘officiële’ tijdschriftenkenners, toch meen ik, dat het novembernummer 1966 - onder de titel ‘Paleispoëzie’ - bijzonder interessant mag genoemd worden. In de inleiding zegt de redactie, dat deze aflevering geen protest tegen of aanvulling van ‘Poëzie in het paleis’ (Brussel, 28-9-66) wil zijn, maar uitsluitend een keuze uit de beste gedichten, die er hedendaags te vinden zijn. Alle ‘grote’ namen zijn er dus: van Vinkenoog tot Buddingh, en van van Maele tot Vangansbeke. Meer dan 50 pagina's gedichten: soms wartaal, die noch van ver noch van nabij met poëzie te maken heeft - soms een zeer eigen poëtisch geluid, dat opklinkt en nazindert en blijft nawerken. Maar in elk geval interessant en boeiend.
Heibel, tweemaandelijks kritisch tijdschrift, abt. 60 fr., giro nr. 4786.69, t.n.v. F. Depeuter, redactiesecrt., Zandstr., 14, Herentals.
De tandem Frans Depeuter-Robin Hannelore gaat naarstig door met ruitentikken en heibelde onlangs zijn derde jaargang in.
Op wit, geel, blauw en groen duplicatorpapier wordt gal gespogen, aan literaire kritiek gedaan, prikjes en prikken gegeven, soms eens gescholden, in hemd(en) gezet en al die lieve, sympathieke dingen meer. Wat mij daarbij bijzonder bekoort, is de eerlijkheid van de redactie. Komt, in de vorm die Depeuter en Hannelore daarbij gebruiken, niet alles terecht waar het zijn moet, het heeft, meen ik, minder belang. Zij reageren zich af en geven daarbij blijk van een meér dan middelmatige taalkracht en slagvaardigheid: wie zou durven te beweren, dat deze laatste onze jeugd ontsieren?
Verslagen en mededelingen van de Stedelijke Oudheidkundige Commissie Wervik, driemaandelijks, 20 fr./nr., giro 6193.53, t.n.v. R.V. Verbeke, Koestraat, 51, Wervik.
Inhoud, jg. 1, nr. 2: Ter inleiding. De familie Vanden Bavière te Wervik (M. Vanden Bavière). Van de Klijtschool tot de Wolvenstraat (P.-J. Logie). Wervik nu II (J. Christiaen). Mozaïek. Mededelingen.
Inhoud jg. 1, nr. 3-4: Twintig jaar ST.O.C. (R. Verbeke); Iconografie van Wervik tot 1900 (S. Inghels); De Wervikse reuzen (R. Verbeke); Jan Buuc en nog enkele andere Buuc's te Wervik; (J. Roelandt); Politiepersoneel te Wervik (A. Beaumon); Bijdrage tot de geschiedenis van de pers te Wervik (J. Duvosquel); De Briekhoekstraat vóór 1914 (C. Vanderstalle); Mozaïek; Mededelingen.
Berichtenblad van de Vlaamse Federatie van Jonge Koren, uitg. Leopold III-laan, 86, Waregem.
De Vlaamse Federatie voor Jonge Koren bestaat thans drie jaar, en is gestart met een ‘Berichtenblad’, in de eerste plaats bedoeld om informatie te verstrekken over de werkzaamheden van de Federatie en van de aangesloten leden. De nadruk wordt gelegd op de samenwerking tussen binnen- en buitenlandse koren, uitwisseling van choristen, koorgroepen en dirigenten, kontaktdagen, ingericht door de Federatie of met haar medewerking tot stand gekomen.
Berichten van het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand, Aarlenstraat, 108, Brussel 4.
Wij willen even de aandacht vestigen op dit berichtenblad, dat, vooral voor kunstambachtbeoefenaars, tal van wetenswaardige nieuwtjes meldt, zoals aankondiging van seminaries, tentoonstellingen, interessante initiatieven en activiteiten.
Omtrent abonnering zijn ons geen verdere gegevens bekend, maar alle inlichtingen kunnen verkregen op bovenvermeld adres.
vrije tribune
Kunstprostitutie
De mooiste stelregel voor de schilderkunst is wel deze uit de mond van Renoir: ‘Wij werken noch voor de critici, noch voor de kunsthandelaren, en zelfs niet voor de kunstliefhebbers in het algemeen, maar wel voor het halve dozijn schilders die onze pogingen kunnen beoordelen, omdat zij zelf schilder zijn’. Daarmee is voor de schilders én voor de critici meer gezegd dan velen lief zal zijn. Het gehele geharrewar rond de schilderkunst begint steeds bij het toekennen van prijzen. Dit is steeds het startschot geweest voor de periodieke big-nonsens-show die de kunst nu eenmaal schijnt mee te moeten maken.
Het is gewoonweg ongelooflijk dat er intellectuelen bestaan die kunstenaars, van totaal verschillend temperament, visie of strekking, tegen elkaar menen te kunnen afwegen. Zo zou men Rembrandt tegen Rubens, Bach tegen Gershwin kunnen opstellen en met dezelfde kermisbravoure schijfschieten zoals dit nu gebeurt. Kunst is geen wetenschap en zal er ook nooit een zijn.
Dat er moet geëxperimenteerd worden en geëxposeerd lijdt geen twijfel, maar dat men daar dan prijzen aan toekent, en méér dan ophefmakende, is absurd. Wat er allemaal gedaan wordt om een dergelijke, niets bewijzende prijs in de wacht te slepen is je reinste kunstprostitutie.
Er zijn bij ons begaafde mensen die het vertikken om nog een penseel ter hand te nemen omdat ze overal tussen twee stoelen in vallen. Het is ten slotte geen lolletje als schilder door een niet-schilder op de vingers te worden getikt en met een hautaine ‘duim neer’ in de pot te worden gedaan. Kunstenthousiastelingen die, om welke onverklaarbare reden dan ook, de schilderkunst steeds weer de straat op willen schoppen, kunnen om hun goede bedoelingen niet genoeg geprezen worden, maar zij vergeten dat de ware kunst zichzelf moet handhaven, zich door haar kwaliteit aan de oppervlakte moet werken.
Wat is er nu eigenlijk zo funest bij prijsbeoordelingen? Dat weet ik uit de mond van mededingers: als zij gewoon zijn figuratief te werken, dan gooien zij er, b.v. voor de Prijs van Knokke, met de abstrakte- of problemen-pet naar.
Wat bewijst dat de kunst stilaan door dergelijke attracties wordt beïnvloed en vervormd, ‘zij past zich aan’. De meestal jonge schilders willen tot elke prijs in de kijker lopen en zij doen dat met dezelfde moed der wanhoop, waarmee starlets op het filmfestival ertoe besluiten zelfs hun bikini in volle straat uit te trekken.
Er worden bij ons zaken geprimeerd die, omdat het gehele werk sprekend op elkaar gelijkt, als een bewijs van een sterke persoonlijkheid worden geprezen. Zelfs dingen die in Frankrijk als experiment reeds vijftig
vrije tribune
jaar hebben afgedaan. Want men heeft nog niet begrepen dat uit het brein van één en dezelfde, fantasierijke kunstenaar een aantal totaal verschillende werken kunnen ontstaan. Wanneer wij tegenwoordig een boek openslaan en menen een studiebijdrage bij de hand te hebben van de nieuwste psychiatrische methode om vrouwelijke geestesgestoorden te laten afreageren, dan leert ons de kaft dat het een doodgewone katalogus is. Onze kunst is ziek omdat ze te vroeg in de prostitutie is gegaan met alle besmettelijke gevolgen vandien. Onze jongeren worden belazerd en misleid en hebben geen schijn van kans ooit zichzelf te gaan zijn, omdat zij door onze kunstcritici aan handen en voeten gebonden zijn.
Het type van de serieuze kunstcritikus is de man die in de praktijk staat of heeft gestaan en daardoor zowel het vak kent als een goed ontwikkelde zelfkritiek bezit en bijgevolg door zoekingen en mislukkingen begrip heeft voor de meest verscheidene richtingen. Deze mensen kunnen niet alleen een fout in een werk aanwijzen, maar zij kunnen door hun volledige kennis iemand helpen in zijn pogingen ‘zichzelf’ te worden. Zulke mensen kan men met trucjes, aan welks verleiding zij zelf hebben weerstaan, niet om de tuin leiden. En zulke mensen bestaan er nog, ook wel zonder titel.
Men kan de parvenu-kritieker voor gelijk welke abnormaliteit warm krijgen, wanneer het maar in het Europese modekader past of als zij zich door literaire absurditeiten boven hun stand kunnen verheffen. Normaal figuratief werk is voor deze kategorie niet te beoordelen, omdat dit te veel vakkennis vergt. Louter evenwichts- kompositie- of materiegevoel zijn hier onvoldoende. Wij kunnen, als ik me niet vergis, de diktatuur van wat Renoir noemt ‘literatoren die nooit zullen begrijpen dat schilderen een vak is,’ missen; kunnen wij dan onze eigen boontjes niet doppen?
Wanneer sommigen mochten menen dat deze bijdrage een aanval betekent op de critici, dan hebben zij het mis, het is namelijk een verdediging van andersdenkenden, of mogen wij dat niet?
Albert Setola, St.-Michiels
Gedachtenwisseling
In praktisch alle scholen waar kunstonderwijs wordt gegeven begint men, in plaats van met het tekenen als basis, met allerhande toepassingen, experimenten en vakken, die reeds een volledige tekenvaardigheid veronderstellen. De leerling wordt daartoe dan ook toegelaten, zonder dat men er zich van vergewist heeft of hij wel over voldoende talent beschikt.
Dit valt des te meer op, omdat het van oudsher regel is in de Duitse scholen eerst een proefjaar tekenen van ieder beginner te eisen, om het even welk kunstvak hij wil aanleren. Hetgeen hem in staat stelt de tekenvaardigheid in een jaar tijd onder de knie te krijgen. Een maatregel die hem ertoe zal brengen, ingeval hij werkelijk geen talent genoeg bezit, bijtijds te stoppen om zich in het leven niet als een mislukkeling te moeten voortbewegen. Is ons systeem verouderd of bekommert men zich hier alleen maar om het nodige aantal leerlingen per school en de daaraan verbonden subsidie? Het is verbazend dat het logische van een onderwijs met tekenbasis, dat ook hetzelfde is van de Famous Artists School, nog niet door onze onderwijsinstanties werd opgemerkt.
In een interview, dat een Duits grafisch blad had met George Giusti, een van de leraren van de F.A.S. en die meer dan honderd onderscheidingen behaalde, gaf hij het volgende ten beste: ‘Persoonlijk houd ik de kennis van het tekenen als de voornaamste bekwaamheid voor een grafieker. Want de werkelijke beheersing van de tekentechniek geeft de noodzakelijke zekerheid om gedachten en gevoelens te kunnen weergeven. Hoe verder men daarin vordert, hoe intenser de scheppingskracht wordt. De geestelijke capaciteiten worden niet meer geremd door onkunde en er ontstaat de nodige concentratie waardoor men op weg is iets baanbrekends te maken.
Zonder de fundamentele kennis gaat het niet. De ideale methode is de perfekte academische tekenkennis.
Specialiseren? Men moet alles doen. Eer men zich vastlegt, zou men op verschillende gebieden werkzaam moeten geweest zijn, zoals het drukwezen, verpakking, binnenarchitectuur, enz. Zo kan men een universele bagage verwerven.’
De bagage die men bij ons veronderstelt nodig te hebben, zijn alle vakken uit het niet-gespecialiseerde onderwijs, uitgenomen Engels en Duits, waarin n.b. bijna alle vakliteratuur verschijnt.
Het is genoeg dat men in de vakken geschiedenis, Frans, algebra en dergelijke zakt, om voorgoed de deur te zien toegaan van een tekenschool. Het zou mij enorm interesseren daaromtrent de ideeën van anderen te vernemen. Is daarover onder leraars geen gedachtenwisseling mogelijk?
Albert Setola, St.-Michiels
Openbare smaak
Wanneer het waar is dat, als men iets wil afbreken men ook iets opbouwends in de plaats moet stellen, dan is het even logisch dat, om iets op te bouwen men ook iets moet durven tegen de vlakte slaan.
Wat onze landschappen en stadszichten zo afschuwelijk ontsiert is wel het onmatig en misplaatst gebruik van schreeuwerig-gekleurde publicitaire borden die, daargelaten de slechte grafische kwaliteit, zeker niet op deze wanordelijke manier moeten aangebracht worden. Wij mogen hier wel spreken van estetische rustverstoring waarin onze gemeenten een wedijver aan de dag leggen een beter zaak waardig. Hoe het mogelijk is dat de gemeentelijke overheid dergelijke abnormaliteiten toelaat wordt zeer begrijpelijk wanneer men ziet hoe gemeenten als Westende en De Haan zichzelf met onnoemelijk lelijke straatnaamborden gezegend hebben, die, ondanks de bloemen, toch aan een publieke W.C. doen denken, om niet te spreken van de eerder naïeve combinatie van verouderd opgevatte straatnaamschildjes met would-be moderne betonmonstertjes, die het geheel naar de bekende tuinarchitectuur met bebloemde kruiwagen-en-kabouter verwijzen.
Wanneer openbare besturen niet de mensen bezitten die over voldoende smaak beschikken kunnen zij zich steeds wenden tot vakmensen of desgewenst een wedstrijd uitschrijven waarvan de jury uit vakmensen bestaat.
Ik meen dat een orgaan als ‘Vlaanderen’ richtinggevend en informatief moet optreden in gevallen waarin de openbare smaak wordt aangevallen.
Albert Setola, Sint-Michiels
Tevreden lezer (3)
Het jongste nummer ontvangen. Gefeliciteerd! Ik waardeer ten volle uw inspanningen!!
Frans Verstreken, Lier.
vrije tribune
Half-tevreden lezer
Uw Brusselnummer was uitstekend - vooral het artikel van Herman Boon (Meise, o/pastoor) die de waarheid durft zeggen. Maar de bijdrage van Bilcke (over schilders in 't Brusselse) was miserabel en 100% eenzijdig-fanatiek-abstract-informeel. Nevens dit ‘licht’ had ‘Vlaanderen’ toch een ‘figuratieve’ criticus kunnen stellen. Ik ken in 't Brusselse minstens 5 figuratieve schilders die 1000 keer meer waard zijn dan die antikunst-fabrikanten. Van de keuze van uw medewerkers hangt veel af, want ‘la critique est (volstrekt onleesbaar, n.v.d.r.) un certain monsieur’. Gelukkig lopen de lezers en 't publiek niet in die ‘abstracte’ woordenkramerij die een holle waar moet dekken.
Gaat ‘Vlaanderen’ geen referendum houden onder zijn abonnementen (vooral de schrijvers) betreffende de fameuze voorstellen (februari 1967) der zgn. ‘deskundige’ Spelling Commissie, die zichzelf (en ook onze taal) hopeloos belachelijk maakt? Vanwege de Ver. der Vl. Letterkundigen hoort ge daarover binnenkort meer nieuws. Théo Vonck, Berchem-Antwerpen.
Cultuurspreiding (3)
Zojuist heb ik nr. 91 van ‘Vlaanderen’ ontvangen. Ik ben erover enthousiast. Kunt U mij 10 nummers opsturen? Hier te Brussel zal ik ze verdelen onder de leden van de bond van de Westvlamingen.
Frans Denys, Brussel 7.
Snellere toezending (2)
Vandaag - 6 mei - ontving ik het nummer Vlaanderen maart-april! Is dat normaal? Dan zal de redactie er in 't vervolg wat meer spoed moeten achterzetten... Met vriendelijke groet, Br. Frans de Ridder, Antwerpen.
Koopje
Bij mij is de ganse reeks jaargangen van ‘West-Vlaanderen’ te koop: volledig, niet gebonden en sommige nummers heel licht beschadigd. Misschien kunt U een of andere liefhebber plezier doen met hem op dit (mijn) spoor te brengen...
Willy Leroy, onderpastoor, Stationsstr., 28 Oostrozebeke (tel. 056/661.60).
Worden eveneens te koop geboden: jaargangen 1 tot en met 8 van ‘West-Vlaanderen’ (uit jg. 4 ontbreekt één nummer).
Rechtstreeks onderhandelen met E.H. Louis Dewanckele, Zuidstraat, 61, Rceselare (tel. 051/212.13) a.u.b.
In ons volgend nummer zal een ‘In memoriam’ verschijnen, naar aanleiding van het afsterven van mr. Karel van Tieghem, ondervoorzitter van de Beschermraad van het C.V.K.V.; hij was voorzitter van de Raad van Beheer van de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen.
Tevens bieden wij de Heer Oud-Minister Albert De Gryse, huidige voorzitter van de Raad van Beheer van de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen, onze christelijke deelneming aan, bij het afsterven van zijn zoon, mr. Rik De Gryse.