rekeningen zeggen uitdrukkelijk dat het waren ‘groefste ende beste snoeken - groete zwaere snoecke’. Ook prikken en palingen stonden hoog aangeschreven. Een geschenk van gevogelte omvat soms, tot verrassing van onze moderne smaak, een paar zwanen, reigers en putoren.
Op het feestmaal door de Leuvense magistraat in september 1509 aangeboden aan Margareta van Oostenrijk primeert het gevogelte: kapoenen, kiekens, duiven, veldhoenderen, een zwaan en zelfs een pauw. Een afwisseling bieden het onmisbare schapenvlees en een paar konijnen, alsook een hoeveelheid rund- en kalfsvlees. Als groente worden alleen rapen vermeld; als fruit: peren, appelen en noten.
Met weet dat de kalkoen eerst in de 16e eeuw bij ons wordt ingeburgerd, doch reeds in 1385 worden een paar uitheemse ‘kalkoensche hinnen’ (gelines d'Inde) in de haven van Sluis door hertog Filips (via de waterbaljuw) aangekocht voor een feestmaal te Atrecht.
De wijnsoorten die op het banket van 1454 werden geschonken waren vooral de Rijnse en de Franse wijnen, inz. Poitou, Auxerre, Beaune, Gascogne. Ook de Griekse muskaatwijnen (Romenie en Malvesie) waren van de partij.
De burger deed op zijn schuttersfeesten en gildemalen niet onder voor de prins. Was het tafelgerei eenvoudiger, de aarden en tinnen schotels waren geladen met een breugeliaanse overvloed.
De voetboogschutters te Brugge vieren in mei 1446 hun papegaaidag met een maal waarin worden opgediend: 12 ganzen, 10 reigers, 4 putoren, 33 kiekens, 3 gekookte hammen, 13 runderharsten en 12 dito ribstukken, 9 braadvarkens. Een aparte uitgave betreft fazantpasteien. Dit alles werd binnengewerkt met een ton Delfts bier en 70 stopen witte en rode wijn.
Bij de Brugse schutters van de Handboog verschijnt in 1456 ook kaas op tafel, en wel schapenkaas, die alsdan in Vlaanderen een concurrent was van de koeienkaas. Als een bijzondere luxus golden de kazen van Bethune.
De Driekoningenmaaltijd in 1456 te Kortrijk door de stadsmagistraat aangeboden aan de Bourgondische commissarissen verruimt ietwat onze visie op menu en keuken. Kapoenen, braadvarkens, een lam, twee schapen, fazanten, konijnen, spek en worsten zijn de hoofdschotels. De rekening is echter vooral ‘gepeperd’ door uitgaven voor kondimenten en specerijen: mostaard, wijnazijn, verjuus, kaneel, gember, witte en zwarte peper, kruidnagelen, broodsuiker en saffraan.
De Sint-Joosgilde te Brugge vierde op 1 augustus 1501 de verkiezing van de nieuwe deken en zijn raad met een feestmaal dat, ook bij de recessie (of vertraagde expansie) van het handelsleven in de Zwinstad, getuigt van Bourgondische welvaart. Naast de klassieke braadvarkens en kiekens verschijnen nu patrijzen, wilde en tamme lamprelen (konijnen), eendvogels, een zoogvarken, zwezerikken. Een keus van groente ‘salade ende ander cruut’ staat er in gezelschap van allerlei specerij (gember, muskaatnoot, foelie, kappers) en van zuidvruchten: citroenen en appelen van oranje, die niet langer meer exclusief voor de prinsentafel bestemd zijn.
De rederijkers, die de schuttersfeesten met rijmwerk verfraaiden, waren niet alleen kannekijkers maar ook lekfrieten. In hun milieu ontstond de litanie van ‘properheden’ of typeringen van de inwoners van gemeenten en parochiën. Een groot deel van die namen zijn gastronomisch: ze zeggen een gerecht dat een soort lokaal kenmerk is en bieden ons (in de versie van Eduard De Dene) een eerste schets van gastronomische geografie. En dit in Breugels eigen tijd. De ‘eters’ vormen het grootste aantal en hebben dan ook voorrang:
Raepeters van Waes |
Mackeleters van Dendermonde (mackel: kleine brasem) |
Mostaerteters van Oostende |
Buetereters van Diksmuide |
Conijneters van Duinkerke |
Cabeljaueters van Nieuwpoort |
Candeeleters van Menen |
Peperloocketers van Eeklo (peperkoeketers?) |
Cappoeneters van Mesen |
Snoucketers van Axel |
Roometers van Moerkerke |
Waermoeseters van Koolkerke |
Papeters van Dentergem |
Musseleters van Boekhoute |
Putooreters van Waasten |
Compoosteters van Lo (compoost: confituren) |
Minder typisch zijn de ‘drinkende’ namen: |
Drinckers van St. Winoksbergen |
Wijnzupers van Hulst |
Rootbierdrynckers van Harelbeke. |
Buiten serie staan de ‘Kermeshouders van Roeselare’ die al die welige properheden in één titel samenvatten.
Brood in al zijn gedaanten - van teljoorbrood tot vollaard - begeleidde bij prins en burger al de gerechten van een waardig feestmaal. Voor nagerecht zorgde de speciale ‘oblyebackere’, die verse wafeltjes (nuwelen) en krakelingen (achtjes, voortlevend in de noeuds de Bruges) kwam uitdelen. De hogere kringen kenden reeds allerlei suikerwerk en verfijnd dessert, zoals Spaanse tregie (dragée, voortlevend in de suikerbollen van doop- en kommuniefeest), amandelboter, marsepein. De kroon op het werk was dan nog een stevig stuk sukadekoek dat, samen met een kan Hamburger bier, een erkend middel was om de digestie te bevorderen.
Antoon Viaene