| |
| |
| |
Het Vlaams verenigingsleven in hoofdstad - Brussel
Bedenkingen na een onderzoek.
Op verzoek en met de steun van de Kultuurraad voor Vlaanderen, heeft het Centrum voor Andragogisch Onderzoek in 1966 een onderzoek ingericht naar de situatie en problematiek van het nederlandstalig socio-cultureel verenigingsleven in Hoofdstad-Brussel. Een aantal objectieve gegevens werd aldus verzameld, dat ons in staat stelt voortaan op meer wetenschappelijke basis de problematiek van het verenigingsleven te Brussel te benaderen. In het kader van deze bijdrage kunnen wij onmogelijk alle gegevens aanhalen; de Kultuurraad beschikt overigens over het recht op eerste publicatie. Ik wens mij dan ook te beperken tot enkele conclusies en beschouwingen over het Vlaams verenigingsleven, die voor de Vlamingen in het algemeen van belang kunnen zijn.
| |
1. Omvang en aard van het Vlaams verenigingsleven te Brussel.
Te Brussel bestaat een talrijk en zeer gevariëerd verenigingsleven, belangrijker dan gelijk wie vóór het onderzoek had kunnen vermoeden. Wij hebben 614 verenigingen geïnventariseerd, die uitsluitend het Nederlands als voertaal hebben, en die alle actief waren in de periode 1960-1965. Dit aantal verbaast iedereen, die wij daarover spraken. De schattingen variëerden meestal tussen 200 en 400. Dit bewijst hoezeer men moet oppassen met ramingen, zelfs van ‘bevoorrechte getuigen’. Brussel is immers. zoals de meeste grote steden, een agglomeratie van in elkaar gegroeide gemeenten. Wie in Ukkel woont, weet helemaal niets van het volksleven in Jette, Oudergem, Neder-over-Heembeek of Anderlecht, en vice-verca. Wij hebben het beleefd dat personen, die als ‘ingewijden’ het verenigingsleven van hun gemeente kennen, het bestaan van verschillende verenigingen niet bleken te kennen. Daarbij weze opgemerkt, dat deze verenigingen een formele structuur bezitten (statuten, verkozen bestuur, programma, e.d.). Loutere ontspanningsverenigingen, die met het caféleven samenhangen (vogelpik en biljartclubs, spaar- en teerverenigingen) werden niet in de lijst opgenomen.
Ook de verscheidenheid der verenigingen valt op. De jeugdverenigingen maken 29% van het geheel uit, gevolgd door de sociale verenigingen met opvoedende werking, zoals de Katholieke Werkliedenbonden en de Bond van Grote en Jonge Gezinnen (16,5%), en de verenigingen met een algemene culturele werking, zoals Davidsfonds (10%). In geringere mate tellen wij nog toneelkringen. muziekverenigingen, gezelligheids- en ontspanningsverenigingen, ouderverenigingen, oudleerlingenbonden, jeugdtehuizen en jeugdateliers, foto- en filmkringen, toeristische verenigingen, sportverenigingen, beroepsverenigingen, enz...
Deze omvang en variatie is het beste bewijs dat er een Vlaamse georganiseerde gemeenschap te Brussel bestaat, dat men dus niet kan spreken van een minderheid van geïsoleerde nederlandstalige gezinnen en individuen.
| |
Geografische spreiding
Dit Vlaams verenigingsleven is in alle 19 gemeenten aanwezig, maar niet overal in dezelfde mate. Het Vlaams verenigingsleven blijft zich best handhaven in de kleinere gemeenten, die aan de rand van de agglomeratie liggen, het laatst bij de agglomeratie ingelijfd werden, en waar nog een kern van autochtone bevolking aanwezig is. Dit hangt ook samen met de aanwezigheid van relatief meer Vlaamse klassen dan in andere gemeenten. De gemeenten, waar de toestand inzake verenigingsleven het best is, vindt men aan de rand en in de noordelijke helft van de agglomeratie (Ganshoren, Koekelberg, Evere, St.-Agatha-Berchem, Jette). Slechts Watermaal-Bosvoorde, in het zuiden gelegen, maakt hierop een uitzondering.
In de kern- en zuidelijk gelegen gemeenten is de toestand het slechtst: Vorst, Elsene, St-Gillis, Schaarbeek, Ukkel hebben een zwak Vlaams verenigingsleven, maar typisch ook weinig Vlaamse klassen. Wat het aantal nederlandstalige inwoners betreft, staan zij echter helemaal niet onderaan de ‘lijst’. Het is duidelijk dat de bloei van het Vlaams verenigingsleven in omgekeerde verhouding staat tot de verfransingsdruk, zoals deze kan gemeten worden aan het aantal Vlaamse klassen.
Het besluit ligt voor de hand: de beste steun voor het Vlaams verenigingsleven en voor de Vlamingen en Nederlandse cultuurbeleving in het algemeen te Brussel, ligt bij de culturele voorzieningen: onderwijs, jeugdwerk, volksontwikkelingswerk. In de mate dat deze aanwezig zijn, zullen de Vlaamse autochtonen en inwijkelingen zich minder geïsoleerd voelen, het bewijs voor ogen krijgen dat zij niet leven in een uitsluitend-franstalige omgeving, en de middelen hebben om zich in hun cultuur te ontwikkelen en dus Vlamingen te kunnen blijven.
Belangrijk is ook het besef dat het verenigingsleven hoofdzakelijk op gemeentelijk vlak actief is. Van het Vlaams verenigingsleven te Brussel merkt men meestal slechts de verenigingen op, die hun werking op het vlak van de agglomeratie stellen. Uit het onderzoek blijkt echter dat zij slechts 19% van het geheel uitmaken. Integendeel, de vier vijfden van de verenigingen zijn louter op gemeentelijk vlak werkzaam. Dit houdt in dat een actie, gericht op ondersteuning van het Vlaams verenigingsleven, moet gericht worden op het gemeentelijk vlak, en dit houdt consequenties in i.v.m. de oprichting van de culturele infrastructuur, de samenwerking, de betekenis van de gemeentebesturen, e.d.
| |
| |
Pour l'héroïne de Corneille, cet objet (de ressentiment) était Rome. Pour les flamingants, c'est Bruxelles.
(Le Pays de Bruxelles, oogst 1966)
| |
2. De betekenis van de verenigingen.
Maar, van welke betekenis is de werking van deze verenigingen? Deze is nogal verschillend naargelang van de aard der verenigingen. De jeugdverenigingen en toneelkringen bv. hebben een zeer drukke activiteit (gemiddeld 38 resp. 32 activiteiten per jaar), algemeen-culturele verenigingen en sociale verenigingen daarentegen hebben gemiddeld slechts 6 activiteiten per jaar voor de leden. Alles samengenomen (bij veralgemening van de resultaten van onze steekproef) mag het aantal activiteiten van de 614 Vlaamse verenigingen geraamd worden op ongeveer 10.000 per jaar.
De door ons bij het onderzoek betrokken verenigingen telden samen 9.384 leden, hetzij een gemiddelde van 78 leden per vereniging. Bij veralgemening zouden wij mogen besluiten dat de Vlaamse verenigingen samen ongeveer 45.000 lidmaatschappen tellen. Wij weten dat een zeker percentage hiervan dubbele lidmaatschappen zijn, maar anderzijds sluiten sommige verenigingen geen enkelingen, maar wel gezinnen aan bv. Davidsfonds, B.G.J.G.), zodat het ene het andere wel zal opheffen.
Iedereen zal toegeven dat het Vlaams verenigingsleven een belangrijke functie heeft voor de Vlaamse gemeenschap in de Brusselse agglomeratie, des te meer daar dit verenigingsleven in belangrijke mate op het vlak van de cultuurbeleving werkzaam is.
De betekenis ervan is echter ook begrensd tot het terrein van cultuur en ontspanning. De overgrote meerderheid der politieke en beroepsverenigingen bv. zijn in feite tweetalig of eentalig Frans. Deze verfransende invloed kan slechts afgeremd worden door de aanwezigheid van Vlamingen in de besturen en door Vlaamse druk op de Brusselse gemeentebesturen (i.v.m. instellingen voor maatschappelijk werk, zoals de Commissies van Openbare Onderstand en de daarvan afhangende verenigingen en instellingen voor jeugdzorg, bejaardenwerk, ziekenhulp e.d.) Door het oprichten van gemeentelijke verbonden van Vlaamse verenigingen bv. kan controle uitgeoefend worden op de werking van deze instellingen, vooral wat betreft de tweetaligheid van de administratie en vooral van het personeel, dat met de cliënten in aanraking komt.
| |
3. Problemen.
Enkele beiangrijke problemen, waar de verenigingen mede te kampen hebben, wensen wij hier even te vermelden.
- Het sociaal-psychologisch klimaat is voor de Vlamingen in de Brusselse agglomeratie zeer ongunstig. Wij hebben dit ook kunnen vaststellen naar aanleiding van ons onderzoek.
De jongste jaren is, onder invloed van de nieuwe taalwetten van 1963, de houding van sommige gemeentebesturen en van de franstalige Brusselaars t.o.v. de Vlamingen nog ongunstiger geworden dan vroeger het geval was. Wie zich met het bestuur van Vlaamse verenigingen inlaat, is spoedig gekend als ‘flamingant’, en wordt gewantrouwd door gemeentelijke en parochiale overheden. Dit heeft vooral een ongunstige invloed op de kleine zelfstandigen, vooral de winkeliers, en op de autochtone bevolking. Vlaamsbewuste culturele verenigingen worden vaak door gemeentebesturen als ‘extremistisch’ beschouwd (Davidsfonds bv.), krijgen meestal geen subsidie en worden veelal geweerd uit gemeentelijke lokalen.
- De Brusselse gemeentebesturen hebben geen notie van volksontwikkeling, en kennen noch de waarde, noch de behoeften van de culturele organisaties, enkele lofwaardige uitzonderingen daargelaten (bv. de stad Brussel, die een goede subsidieregeling voor muziek- en toneelverenigingen heeft). Bij het verlenen van subsidies passen de meeste loutere willekeur toe. Zodra een culturele vereniging een ideologische achtergrond heeft, wordt zij als ‘politieke vereniging’ geklasseerd. Politieke verwantschap met de meerderheidspartijen kan anderzijds wèl een reden zijn om steun te verlenen.
Dit alles spreekt sterk ten nadele van de Vlaamse culturele organisaties voor jeugd en volwassenen. Het dient echter ook gezegd dat deze laatste zich te weinig inspannen om de kloof van onbegrip door een beleid van goede betrekkingen te helpen overbruggen.
- Men kan gemakkelijk aannemen dat de Vlaamse verenigingen goed werk leveren in functie van het behouden van autochtonen en inwijkelingen voor de Nederlandse cultuur. Niet alle slagen daarin. Over het algemeen voelen de culturele verenigingen slechts in geringe mate het verfransingsproces bij de leden of bij de gezinnen van de leden. Dit verfransingsproces is echter sterk voelbaar bij de verenigingen, die een groot aantal autochtonen en arbeiders onder hun leden tellen, zoals bv. de Katholieke Arbeidersjeugd (vrouwelijke en mannelijke), de afdelingen van K.W.B. en K.A.V., de toneelkringen. Om een voorbeeld te geven: volgens de mening van de secretarissen der verenigingen, zouden 11% der leden van de toneelkringen het Frans als huistaal gebruiken en 23% zouden hun kinderen naar franstalige scholen zenden. Het is typisch dat de Brusselse toneelkringen zeer goed de lagere volksmassa bereiken (63% autochtonen, 25% arbeiders, 23% kleine zelfstandigen en 38% bedienden tot de graad van bureauchef).
Ook hieraan kan men de feitelijke verfransingsdruk te Brussel nagaan.
- Een zeer groot probleem is het tekort aan culturele infrastructuur. Eigen Vlaamse vergaderlokalen bestaan er zeer weinig. Het Consciencehuis bij de Beurs is dan ook overbezet. Op het gemeentelijk vlak zijn er geen eigen gebouwen, die geschikt zijn voor verenigingsleven. De
| |
| |
Eind 1966 waren, op het bal van het Vlaams Verenigingsleven, dat doorging in de Magdalenazaal aan de Duquesnoystraat te Brussel, 1.500 Vlamingen in avondkledij aanwezig. Vier orkesten speelden ten dans. Onder de prominenten werden o.m. opgemerkt: vice-premier De Clercq, minister van Elslande, Baron Van der Straeten-Waillet, een rijkswachtgeneraal en de majoor van de rijkswacht-Leuven.
(De pers)
Brusselse gemeentebesturen laten ook op dit gebied verstek gaan. Er zijn toneelkringen verdwenen bij gebrek aan geschikte toneelzalen (die moeten plaats ruimen voor garages, zelfbedieningswinkels, e.d.) De verenigingen van Ganshoren kunnen zelfs geen dansfeest in de eigen ge meente organiseren, bij gebrek aan een feestzaal. 40% van de door de verenigingen gebruikte lokalen voldoen volgens hen niet aan de eisen van het actief vergaderen en 42% niet aan de eisen van gezelligheid en comfort, en wij weten heel goed hoe laag deze eisen gesteld worden!
- Vooral de verenigingen voor volwassenen klagen over een tekort aan geschikte medewerkers. Dit is een algemenen klacht bij het verenigingsleven in het hele land, maar te Brussel komt erbij dat er een grote mobiliteit bij de bestuursleden bestaat. De meeste jonge Vlaamse gezinnen huren slechts voor een korte tijd in de agglomeratie. Zodra er kinderen bijkomen, trachten zij naar een gezondere buurt aan de rand van de stad te gaan wonen. Dit verloop van mensen, die willen medewerken, brengt dikwijls de continuïteit en zelfs het voortbestaan van de vereniging in gevaar.
- Een laatste opmerking willen wij maken i.v.m. de werking der verenigingen. Na het onderzoek hebben wij de indruk dat het Vlaamse jeugdwerk te Brussel, wat kwaliteit betreft, op behoorlijk peil staat, niettegenstaande vele moeilijkheden. Kwantitatief gaat het jeugdwerk erop vooruit. Voor de verenigingen van volwassenen kan hetzelfde niet gezegd worden. De programma's vertonen in overwegende mate gebrek aan inspiratie, aan juist inzicht in de functie en mogelijkheden van de culturele vereniging in deze tijd. Er is veel te weinig overleg onder de verenigingen van eenzelfde gemeente, en dit terwijl 80% van hun problemen dezelfde zijn: jongeren aantrekken, ledenwerving bij de inwijkelingen, propaganda en publicrelations, contact met gemeentebestuur, vergaderlokalen, enz... Laten wij hier echter aan toevoegen dat de omstandigheden ook zeer moeilijk zijn, en de beschikbare middelen gering.
| |
4. Aanbevelingen
- Het is duidelijk dat er bij de Vlaamse bevolking van Brussel culturele en sociale behoeften bestaan, waaraan de verenigingen moeten trachten te beantwoorden. Als zij het niet doen, gebeurt er niets. Dit is de zin van hun werk en meteen een zeer moeilijke opdracht. Van hen moet echter verwacht worden dat zij zich bezinnen op hun doelstelling, op de behoeften van de bevolking en een programma ontwikkelen dat hieraan beantwoordt. Dit is een eis tot meer doelgerichte werking. Daarom is kaderopleiding noodzakelijk. Iedere te Brussel wonende vlaamse intellectueel zou het als zijn plicht moeten beschouwen zijn medewerking aan te bieden aan een Vlaamse vereniging.
- De Vlaamse verenigingen moeten inzien dat overleg en samenwerking geboden is. Zij hebben gemeenschappelijke problemen. Zij staan voor dezelfde opdracht. Zij moeten zich verenigen door het oprichten van gemeentelijke verbonden, daarna op het vlak van de agglomeratie gefedereerd. Dit zou hun werking zeer veel nieuwe mogelijkheden bieden. Gespecialiseerde samenwerking is trouwens ook zinvol voor sommige categorieën van verenigingen, zoals bv. de toneelkringen, de jeugdverenigingen.
- Bij de Rijksoverheid dient aangedrongen opdat, in de eerste plaats op gemeentelijk vlak, verenigingslokalen (gemeenschapshuizen, cultuurcentra, of hoe ook geheten) zouden ontstaan, waardoor de brede volksmassa zou kunnen bereikt worden. De gemeentebesturen moeten door de Rijksoverheid verplicht worden in de kosten van deze infrastructuur, en ook in de subsidiëring ervan tussen te komen. Het weinige dat de Brusselse gemeentebesturen voor de Nederlandse cultuur hebben gedaan, vermindert nog door het overdragen van Vlaamse klassen van het gemeentelijk onderwijs aan Rijksscholen. Een compensatie hiervoor is noodzakelijk.
- De hele Vlaamse gemeenschap dient zich het lot van de te Brussel wonende Vlamingen ter harte te nemen. Door drukking zeker, maar ook door daadwerkelijke hulp (bv. de verenigingen van Mortsel staan de opbrengst van hun jaarlijks dansfeest af aan het Centraal Secretriaat van Vlamse verenigingen te Etterbeek). Een jaarlijkse actie van de Vlaamse T.V. en Radio zou volstaan om bv. jeugdclubhuizen te kunnen oprichten en onderhouden, en andere noodzakelijke initiatieven op gang te helpen.
Wij hebben ons hierboven beperkt tot vaststellingen, beschouwingen en aanbevelingen, die alleen met het verenigingsleven te maken hebben. De beschikbare ruimte is te beperkt om hierover uit te wijden. Wij hebben niets gezegd over het statuut Hoofdstad-Brussel, over wettelijke en administratieve maatregelen, die er nodig zijn om de Vlamingen te Brussel gelijke ontplooiingskansen te geven. Dit betekent niet dat ik ze verwaarloos, maar dat valt buiten het kader van deze bijdrage.
Ik hoop echter dat het bovenstaande enig licht moge werpen op de situatie en problemen van het Vlaams verenigingsleven te Brussel, en bijdragen tot meer bekommernis ervoor in het Vlaamse land.
R. Roels
Werkleider Centrum voor Andragogisch Onderzoek
|
|