| |
| |
| |
Het Waterhoofdprobleem
Vlaamse dam mogelijk?
Het waterhoofdprobleem en de mogelijkheid van een Vlaamse dam rond Brussel is te herleiden tot twee grote opgaven: de grondbezetting en de kultuuraktiviteit.
De taalgrenswet heeft zeer veel goed gedaan. De franssprekenden hebben er hun arrogantie bij verloren in nederlandstalige gemeenten. Dat is duidelijk. Waar zij voelen dat de levenssfeer Vlaams is, blijven zij nu ook weg. Als men in de gemeenten rond Brussel een aantal maatschappijen van onroerende goederen, immobilières, hun gangen laat gaan, dan verfransen alle gemeenten rond Brussel, zelfs meer dan vermeld in het PVV-voorstel over de faciliteitengemeenten. Wij hebben Vlaamse maatschappijen nodig zoals ‘Ruimte en mens’, die gronden opkopen, selekteren en verkopen, en wij hebben gemeentebesturen nodig die een planmatige grondkoop voeren, zowel voor het bouwen van volkswijken van goedkope woningen, als van villawijken. Wettelijk kan een gemeente niet veel raken aan zulke maatschappij van onroerende goederen, maar zij kan bijvoorbeeld eisen, onder druk van hulpweigering, dat alle advertenties om het even in welke vorm alleen in het Nederlands voorkomen, en langs de maatschappijen voor goedkope woningen is de selektie zeker doenbaar, en eventuele franstalige kandidaten kunnen verwittigd worden zich te integreren in de Nederlandstalige gemeenschap.
In Ganshoren werkt een intercommunale dienst voor goedkope woningbouw. Nederlandstalige aanvragen worden zelfs niet beantwoord. Op deze wijze van grondspeculatie zijn Woluwe en Tervuren en St.-Genisius-Rode verfranst. Wemmel met de faciliteiten en een franskiljonse burgemeester, bij genade van de verdeeldheid in de katolieke Vlaamse partijen, heeft op dit ogenblik 80% franstalige bouwaanvragen, en dat gaat als een lopend vuurtje rond, en als op afspraak wordt Wemmel verfranst, heel eenvoudig langs grondverkoop en vrije bouw. Wemmel is verloren voor de Vlamingen. Nu mag men taalwetten uitvaardigen zoveel men wil, een gemeente met 80% franssprekende inwijkelingen, is door de feiten franstalig geworden. Als een maatschappij in een Vlaamse gemeente grond koopt en 200 huizen bouwt en enkel reklame maakt bij franstalig kliënteel, ontstaat daar een nieuwe machtige gemeenschap van 200 franstalige gezinnen, en feiten zijn feiten.
Konkrete en realistische Vlaamse beweging en volksliefde bestaat hierin, dat kapitaalkrachtige Vlaamse maatschappijen en personen rond Brussel de gronden opkopen en radikaal fanatiek voorbehouden aan Vlaamse huizenbouwers, Vlaamse ondernemers, Vlaamse metselaars en Vlaamse schrijnwerkers, en ervoor zorgen dat alleen Vlaamse mensen huizen en gronden kunnen kopen. De Walen doen dat ook. Al de rest is naïef gedroom. In de randgemeenten waar de hanepoten zich rusteloos blijven uitsteken, wordt verlangd naar een vorm van radikaal federalisme die klaar en duidelijk zegt: van af hier is het Vlaamse taalgemeenschap, iedereen die hier wil meeleven is welkom! Halve maatregelen en halve wetten spelen altijd ten nadele van de Vlamingen, en bij elke IJzerbedevaart zijn we weer in en rond Brussel een stuk van onze ziel kwijt. Dat is geen kwestie van sentimentele rassendiscriminatie, maar een kwestie op leven en dood van sociale rechtvaardigheid, van eerbied voor de mens met zijn eigen kultuur, taal en geest, de verdediging van de arbeid en de dagelijkse boterham van onze Vlaamse mens. Dit is een kwestie van waarachtige liefde, en wij kennen al zolang heel het primair vocabularium waarmee bepaalde franskiljonse kringen deze ideeën doodverven, maar wij kennen ook vele franstalige vrienden, die dit mee onderschrijven, en zich daarom met hun eigen gezinsgeest niet minder thuis voelen bij ons. Dat zijn lijnen die radikaal van bovenuit moeten getrokken worden, vele mensen zijn dikwijls beginselloos en lafhartig.
Een tweede opgave luidt dat gemeente en parochie zorgen voor dinamische en kultuurrijke gemeenschapsaktiviteiten, op het volkse en op het intellektuele niveau. De gemeente moet de privaatinitiatieven aanmoedigen, helpen en subsidiëren, en bij onstentenis hiervan zelf initiatieven nemen. In dat opzicht is het jammer dat, naast vele aktieven, zovele intellektuele topmensen, bijvoorbeeld geneesheren, volksvreemd en kultuurloos zijn. Ik heb bijvoorbeeld alle moeite van de wereld om een dokter te vinden, die behoorlijk kan spreken op een voorbereidingsavond van kandidaat-soldaten. Het wooninterieur, de wachtkamer, waar zovele mensen komen en de tijdschriften die er liggen zijn dikwijls zo banaal en van slechte smaak. Ik ken weinig dokters die buiten hun beroep nog aktief zijn in hun levensgemeenschap. Er zijn er, gelukkig.
Het is belangrijk rond Brussel dat gemeente- en parochieverantwoordelijken een fijne Vlaamse levensstijl beogen en uitdragen. Bevrijd ons a.u.b. van wansmakelijke Breughelfeesten (wat wordt die heel andere Breughel daar toch altijd bij gesleurd!) en Ober Bayernvettigheden! Deze kultuurzorg en vormschoonheid als teken van geestespeil moeten spreken vanaf het onthaal en de ontmoeting, tot de feestkultuur van jeugd en volwassenen en al wat daarbij hoort als zaal en uitnodigingskaarten en programma. 11-juli-feesten moeten minder indianendansen zijn rond de leeuwentotem en meer de fijnmenselijke ontmoeting van kultuurmensen met brandend geloof in de Vlaamse gentleman, hoop op de prinselijke, jonge Vlaming, degelijk en vreugdevol zonder de kwakzalverij van happenings, en met liefdevolle aandacht en ondernemingskracht voor al de menselijke noodwendigheden van de mens hier en over heel de wereld. Hoe gespierder en rijker men zich zelf is, hoe meer men kan zijn voor de anderen, hoe vrijer en opener men staat in de veeltalige en pluralistische wereld. Ontmoeting is maar mogelijk in de mate men iemand is.
| |
| |
Les flamingants n'en font pas mystère... à travers Louvain, cette fois, c'est Bruxelles qui sera visé. Bruxelles, l'enjeu d'une lutte au finish, d'un combat sans merci!
(Le Pays de Bruxelles, oogst 1966)
Aan een nul is niets te ontmoeten. Dit is een belangrijk wachtwoord voor een Vlaamse dam rond Brussel: kwaliteit van de Vlaamse mens, individueel en in gemeenschapsleven. Bekwaamheid, diploma's, kunnen, weten, kapitaal, grond, huizen, ontmoetingscentra, kultuur! Al de sleutelposities en kaders in handen hebben, de straat bezetten, de muren en de brievenbussen. Prestigepolitiek!
In die visie heb ik gevochten om de uit Merendree overgewaaide, maar dan weer uit Wemmel verbannen poëziedagen bij Brussel te houden, en weer niet terug te laten gaan naar ergens in Vlaanderen. De Vlaamse poëziedagen, de 1-meifeesten, de chansonniers, Zazo-weekends, een ondernemend Davidsfonds, aktieve volwassenen en jeugdorganisaties, verzorgd parochiaal en gemeentelijk onderwijs, parochiaal en liturgisch leven, het streven naar een hoofse Vlaamse levensstijl in alles, en degelijke en royale gemeentelijke hulp aan dit alles, hebben bijvoorbeeld in Meise bij Brussel zulke sfeer geschapen dat elke franstalige kandidaat-inwijkeling bij voorbaat weet: hier ben ik in een volwaardige Vlaamse gemeenschap en ik heb me daarnaar te schikken! Met franstaligen valt daarin niet te onderhandelen, bij compromissen is de Vlaming altijd de dupe.
Ik ken hier een kapitaalkrachtige Vlaming in de streek, die gewoon een leegkomende villa opkoopt om slechts terug te verkopen als hij daarvoor een waarachtige Vlaamse kandidaat heeft gevonden. Alleen kordate werkwijzen kunnen de situatie redden.
Een konkreet gevaar voor Meise bijvoorbeeld is de nationale kruidtuin rond het kasteel van Boechout, een staatsdomein van de koninklijke familie afgekocht, 90 hektaren, waarvan een groot deel op Meise. Deze Kruidtuin met publiek park en reusachtige serren behoort aan het ministerie van landbouw, dus tweetalig in alles. In het domein is de oranjerie in uitbating gegeven aan de Op Ale-brouwerij van Opwijk, met tweetalig en meestal eentalige diskaarten en prijslijsten, en een Waalse uitbater, die met moeite enkele woorden Nederlands spreekt. Bij de poëziedagen of andere vergaderingen aldaar zijn er voortdurend taalincidenten. Rond deze 90 ha. koninklijk (nu regerings-) domein van Boechout heeft een veertigtal jaren geleden de Vlaamse zakenman Jan van Gijsel een paar honderd hectaren grond gekocht, zeer goedkoop. Hij woonde zelf te Meise in zijn Drijtorenhoeve, waar hij ook jaarlijks de feestdag van het Vlaams Ekonomisch Verbond organizeerde. Jan van Gijsel is dood en zijn familie verfranst. Dezelfde gronden worden nu zeer duur verkocht en bebouwd met dure villa's, zowel op Meise als op Wemmel. De gemeente Meise en haar druk op Imo Boechout trachten hiervan iets te redden voor de Vlamingen.
Aan de ingang van deze kruidtuin staat tweetalig dit potsierlijk vermaan te lezen: ‘Het is ten strengste verboden zich aan spelen over te leveren’. Ik heb jarenlang vruchteloos geprobeerd een deel van dit domein open te krijgen als vrij speelterrein voor gezinnen en kinderen. Blijkbaar onmogelijk. Maar er is wel spraak geweest van de bouw en inrichting van een ontspanningscentrum voor het personeel van het ministerie van landbouw, en dat betekent natuurlijk weer tweetaligheid.
De stad Brussel probeert sinds geruime tijd dit domein en een baan van Brussel-tot-hier tot Brussels grondgebied te maken. Dat zou betekenen tot in het hart van Meise Brusselse Franse tweetaligheid. De aanwezigheid van vele internationale organismen maken al deze taalproblemen niet eenvoudiger. Al moet gezegd dat in de diensten en uitstralingen van de Europese Gemeenschappen het Nederlands zijn volwaardige plaats bekleedt. Toen op een fijne receptie in de Wetstraat het Europaboek van Lannoo werd voorgesteld, werd er hoofdzakelijk Nederlands gesproken. Er is al veel diskussie geweest rond het nieuw kultuurcentrum te Brussel. Er zijn voorstanders om een groot kultuurcentrum te bouwen in het hart van Brussel, met een groot museum voor hedendaagse kunst. Tegenstanders verwezen o.m. naar reeds zovele bestaande mogelijkheden in Brussel, zoals het Paleis voor Schone Kunsten. Er worden nu officiële en andere pogingen gedaan om dit Paleis ook tot een thuis voor Vlamingen te maken. Ik heb zelf eens een jeugdfeest geregisseerd in dit Paleis, en heb toen zeer konkreet kunnen ervaren hoe de topdirektie ééntalig Frans was, en de kleine bedienden, loopjongen, dekorwerker, elektricien Vlamingen. Het is zeker dat de sfeer van het Paleis Frans is, al zitten er nu Vlamingen in de raad van beheer, zoals vroeger Maurits Roelants, en al doet een Karel Aerts bijvoorbeeld geweldige inspanningen om de Vlaamse ‘Jeugd en Muziek’ te bevorderen.
De grote zaal telt 2.000 plaatsen, huurgeld: 30.000 fr. Zij is voortdurend bezet voor hoogstaande prestaties. De franstalige Brussele intellektuelen ontplooien hier een ijverige aktiviteit. Gelegenheidsfeesten brengen hier wel eens 2.000 Vlamingen samen, die dan onnozel denken dat ze het weer eens gedaan hebben als ze die avond kunnen besluiten met een brullende Vlaamse Leeuw. De BRT en de gemeenschap van Vlaamse verenigingen te Brussel, meestal ook weer in samenwerking met de BRT, kunnen hier belangrijke kultuurfeesten inrichten, omdat zij de financiële en propagandistische middelen hebben, maar ook op deze feesten ontmoet ge telkens weer het regiment Vlamingen dat niet komt om het gebeuren, maar zich opoffert om de zaal te vullen met Vlaamse aanwezigheid in Brussel, en dat is niet gezond. In een colloquium over dit probleem zei mijn vader zaliger in 1951: ‘De zegepraal van de Vlaamse beweging als drang naar een hoger Volksleven is in grote mate een kwestie geworden van kwaliteit van de Vlaamse mens, van de geslaagde Vlaamse mens, en zo is ook de zaak van opbloei en eerbiediging van een
| |
| |
De Senaat heeft een communistisch wetsontwerp betreffende ‘Brussel Rijksgebied’ in overweging genomen.
(De pers, november 1966)
rijke Nederlandse kultuur in de hoofdstad een zaak van kwaliteit, fierheid en ijver. Met andere woorden: een rijk Nederlands kultuurleven is te Brussel in onze tijd mogelijk indien er weer zoiets als een geestelijk aktivisme ontwaakt onder de Vlamingen die daar wonen’. Toen ik aan mijn vader vroeg hoe het kwam dat een kostbaar werktuig in Brussel, België en de wereld als zijn Vlaamse Volkstoneel ten onder is gegaan, antwoordde hij met weemoed: omdat er niet genoeg Vlamingen waren om meer dan 20 fr. te betalen voor een plaats in de teaterzaal. Paul Collaer heeft me dikwijls verteld hoe hij zich bij het laatste optreden van het Vlaamse volkstoneel razend kwaad had gemaakt tegen een minister, omdat hij geen subsidies wilde verlenen om deze wereldbefaamde groep te redden. In 1932 publiceerde mijn vader zijn pamflet: Herovering van Brussel, prestigepolitiek, een aktueel gebleven boekje. Hij schreef daarin: ‘Het is Brussel dat vijandschap gesteld heeft tussen Vlaanderen en de Belgische Staat en het hoort in de eerste plaats aan Brussel om dat te herstellen...’ en hij eindigt moedig: ‘Wij zullen met elkaar afspreken niet waar, dat wij niet meer rusten tot in feestelijke uren het heerlijk feit wordt gevierd der wederintrede van Brussel, dat zolang verloren was, in de blijde kring der Vlaamse zustersteden’. En wat hij daarin stelt geldt ook vandaag nog: ‘Menige jonge vader zegt: Ik moet Brussel ontvluchten indien ik mijn Vlaams katolieke gezin wil redden, en vroeg of laat zal ik u een karikatuur tekenen van de vrijheid van de huisvader voor de Vlaming te Brussel’. Ik moet er meteen ook op wijzen hoe, onder leiding van mevrouw Lotzy, door de Koninklijke Muntschouwburg, sinds de staatssubsidiëring, volle ernst wordt gemaakt met de volmaakte tweetaligheid in alle kontakten met het publiek. Zo ook door de feestorganizator van het Koninklijk Cirkus in de buurt van de Kongreskolom. Er is geen enkele organisatie, die
er aan denken kan het Cirkus te huren: 50.000 fr. minimum per dag. Maar de vertoningen van de drukbijgewoonde Weense ijsrevues zijn perfekt tweetalig, van programma tot aankondigingen, en met een fijnhoofse publicrelationsman.
Men moet bedenken bij dit alles dat de Vlamingen uit de randgemeenten een zeer groot deel van hun beroeps- en ontspanningsleven in Brussel doorbrengen. Dat zou een krachtige dagelijkse inbreng kunnen zijn in de hoofdstad, meestal gebeurt het omgekeerde, bij gebrek aan veerkrachtige fierheid en zelfbewustzijn. Ook daarom vond ik het zo een prachtig idee dat de Standaard-Boekhandel een groot winkelhuis heeft ingericht op een van de grote centrale lanen. Wij kijken al eens verbaasd en kinderlijk blij op, als tussen de duizenden lichtreklames er ineens een Vlaamse te zien is. Opvallend dat de landen achter het ijzeren gordijn een goede tweetalige propaganda verzorgen. Op een receptie op de Russische ambassade vroeg de kultuurattaché of het Nederlands van de omroeper van de Europese uitzendingen van Moskou goed was. De dienst van Tsjechoslowaakse film vroeg medewerking om de tweetaligheid goed te verzorgen van hun filmgeschiedenistentoonstelling. De bioskopen in Brussel zijn een sterk element in de franssfeerschepping. Filmen worden gedraaid in Franse versie, de pauze-reklame is ééntalig Frans, en de aktualiteiten zijn meestal vanuit Frankrijk afkomstig en als het eens over Vlaanderen gaat meestal in de stijl van de Libre Belgique of Le Soir. Mijn vader heeft er vóór de oorlog voor geijverd Vlaamse aktualiteiten in Brusselse bioskopen te krijgen, en toen hij voor België opdracht kreeg de Vlaamse televizie te scheppen en te organizeren in 1951, was het onder meer een van zijn vreugden en betrachtingen langs de huisbioskoop aktualiteiten over het Vlaamse leven te brengen, en hij wist zeer goed dat de Vlaamse tv zoals de radio door zeer vele franssprekenden rond Brussel werd gehoord en gezien. Zo heeft hij toen geijverd voor de realisatie van Zender Brabant, zopas gestart. Deze zender kan voor de Brusselse buitengemeenten een belangrijke invloedsfaktor zijn, en de woede van de franskiljonse pers onderstreept dit belang. Maar ik
was aan het vertellen over het kultuurcentrum. Er was oppositie tegen een Belgisch kultuurcentrum in de hoofdstad, ook omdat in de moderne samenleving kultuurcentra en muzea buiten de steden gebouwd worden en in groene zones en ook omdat er geen Belgische kultuur bestaat; een kultuur is een volk, een mens; er is een Vlaamse en een Waalse kultuur, en dus Vlaamse en Waalse kultuurcentra. Zo was er voorgesteld een groot Nederlands kultuurcentrum te bouwen te Meise, langsheen
| |
| |
Doodt Brussel, met het vernietigen van de Vlaamse eigenheid, niet de kip met de gouden eieren? Misschien kunnen Simonet en zijn geestesverwanten van het F.D.F. de Vlaamse Brusselaars tot volledige verbeulemansing brengen en de inwijkelingen, die daartoe niet bereid zijn, terug naar Vlaanderen dwingen? Zij tekenen echter hun eigen ondergang, want wat kan Brussel zonder de Vlaamse aanbreng? Zeker onomkeerbaar is Vlaanderens economische en culturele heropbloei. Zal Brussel dan nog langer zo onwijs zijn dit niet in te zien? Waarom zou het nu niet de Vlaamse creativiteit en energie, ongerept en ten bate van allen - Wallonië incluis - opnemen? Cliché C.G.T. -
Foto L. Philippe
de autostrade, midden een soort tweede Middelheimpark. Deze keuze zou meteen deze noorderkant van Brussel definitief beveiligen, de Vlaamse gemeenschap hier zelf een degelijk werkinstrument ter beschikking stellen, en door haar ligging en met de huidige vervoermiddelen vanuit heel het Vlaamse land gemakkelijk bereikbaar. Welke krachten hebben gewerkt? Dit plan lijkt verzwonden. Men spreekt er nu van het Boeckhoutkasteel in de kruidtuin tot zulk kultuurcentrum om te bouwen, vermits daar al een heerlijk park voorhanden is en dit dus vele miljoenen uitspaart. De angstvraag is of het dan in dit domein van het ministerie van landbouw, liggend deels op het eentalig Nederlands Meise, deels op het faciliteiten-verkochte Wemmel, weer niet wordt tot een tweetalig centrum, zoals al de rest in dit domein. Men spreekt er van een deel van het domein en het kultuurcentrumgebied over te hevelen naar het ministerie van kultuur. Dit is een belangrijke onderneming met zeer verstrekkende gevolgen voor de randgemeenten, een typisch geval van dam of dambreuk voor Vlaanderen rond Brussel.
Verder wordt veel en uitstekend werk verricht door de Federatie der ouderverenigingen van het arrondissement Brussel. Zij heeft op 21 november haar zienswijze over het nederlandstalig onderwijs in de hoofdstad bekendgemaakt. Er moet opgemerkt worden bij dit alles dat de toestand gunstiger is in het noordwesten en het zuiden van de Brusselse omgeving dan in het centrum en het westen. Uit een onderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid van de studerende jonge mensen in Brusselse scholen en instituten uit de buitengemeenten komt. Uit deze localiteiten vertrekt elke morgen een indrukwekkend aantal bussen met schooljeugd naar de hoofdstad. En zo krijgt ge feiten als deze: in de secundaire scholen van de stad Brussel 2.400 leerlingen in het vrij nederlandstalig onderwijs en slechts 1.600 in het franstalige, en dit dank zij de aantrekkingskracht en de kwaliteit van instituten zoals het Sint-Jan-Berchmanskollege van de paters Jezuïeten en het Maria-Boodschaplyceum van de zusters
| |
| |
Foto Jan Pollaerts, Gent.
Annunciaten van Heverlee. Hier wordt een fijn Vlaams jeugdtype geboetseerd. Maar is het ook duidelijk dat slechts 15% van de jongens en meisjes, woonachtig in de agglomeratie, nederlandstalig secundair onderwijs kiest. Het is ook zo dat franstalige gezinnen, die een minderheid zijn in een totaal Vlaamse gemeente bij Brussel, hun kinderen de gemeentelijke of parochiale kleuter- en lagere school laten lopen in het Nederlands, maar dan terecht dikwijls klagen dat hun kinderen er in de omgang met de anderen een dialekt leren spreken, maar voor lager en zeker voor secundair onderwijs veelal overstappen naar franstalig onderwijs. Zeer velen kunnen hun kinderen zelf vervoeren met hun wagen, en af en toe is er wel privaat initiatief om in afspraak zelf een bus in te leggen, ofwel is er de mogelijkheid om met de bussen van tweetalige scholen mee te rijden. In sommige gevallen is het zo dat er geen nederlandstalige klassen of scholen bestaan op een redelijke afstand van de woning der nederlandstaligen. Een aantal schoolgebouwen ziet er niet meer keurig uit en trekt uiteraard ouders noch leerlingen aan. In bepaalde gevallen is de al te uitgesproken minderheidspozitie van deze nederlandstalige afdelingen binnen een taalgemengde school een handicap en men zou dan moeten splitsen en komen tot autonome Vlaamse scholen waar dat mogelijk is. Toen Kanunnik A. Daelemans, sekretaris-generaal van het Katoliek Onderwijs onlangs samen met minister Grootjans voor de tv geïnterviewd werd over dit probleem, verklaarde hij en deze passage werd zonder enige raadpleging uit de film geschrapt: ‘Het volstaat niet zo maar onbedacht een groot aantal nieuwe scholen op te richten: het zal er ook en vooral op aankomen de bestaande te valoriseren. Daar is een materiële factor aan verbonden. Het is niet voldoende dat er Vlaamse scholen zijn, alle Vlaamse scholen moeten overal vrij kunnen kiezen voor een onderwijs naar hun levensopvatting, een rijksschool of een katolieke school.
Indien men waarachtig een ernstige poging wil doen om het nederlandstalig onderwijs te Brussel leefbaar en volwaardig in te planten, moet Rijkssteun verleend worden, ook aan het vrij onderwijs, voor het verbouwen, het uitbreiden, vooral het aanpassen en moderniseren van de vrije nederlandstalige scholen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren onder vorm van toestaan van leningen aan lage intrest op lange termijn. In sommige gevallen is het beter en beterkoop een goede vervoerdienst, gratis voor iedereen, in te richten naar degelijke bestaande scholen, in plaats van nieuwe scholen te bouwen’.
Ik wil het hier voor of tegen geen enkele politieke partij opnemen, maar in de verfransing van de Brusselse randgemeenten wordt door de PVV-liberalen een nefaste rol gespeeld. Het is opvallend dat zij in ééntalige Vlaamse gemeenten rond Brussel, om te behagen aan franstalige inwoners en hun stemmen te winnen, tweetalige omzendbrieven zenden, of berekend bij de franstalige inwoners ééntalig franse propagandabiljetten bezorgen. Onder de dubbelzinnigheid van een vaderlandslievend Belgicisme, bespelen zij de snaar van de franstalige minderheid in deze gemeenten. In onze streek hebben zij een maandblad ‘De klaroen’. In bepaalde wijken wordt een tweetalige editie verspreid, ‘Le clairon’, en het is opvallend in welk slecht vertaald Nederlands deze teksten gesteld zijn. Zo werd in het januarinummer 1967 het Franse ‘Le prochain’ niet vertaald door ‘de naaste’ maar ‘de toekomende’, wat tot knotskomische zinnen leidde. Toekomende wil bij ons zeggen: verloofde. Voortdurend worden in de brievenbussen van ééntalige Vlaamse gemeenten rond Brussel reklamefolders gestopt in beide talen, dikwijls ééntalig Frans, zoals Shop en zelfs eens een reklamefolder van een bloemenkweker uit Oost-Vlaanderen. De sterkst franskiljonnerende zijn niet de echte Walen, maar de snobistische verfranste handelslui uit Antwerpen en het Gentse, die rond Brussel komen wonen, meestal mensen zonder echte kultuur, met veel geld en veel pretentie die hun hovenier en werkvrouw nog in een Vlaams dialekt zullen aanspreken, maar alle andere relaties in een slecht Frans onderhouden. Vele franstalige gezinnen willen wel mee, ik ken daar mooie voorbeelden
| |
| |
Heel de Belgische onrust is terug te voeren tot het talenvraagstuk. De strijd wordt thans niet meer zozeer door de Vlamingen, maar wel door de franstalige Brusselaars gevoerd, omdat die zich verzetten tegen een feitelijke gelijkheid der twee talen in het land, en inzonderheid te Brussel.
(F. Huggett in het Britse tijdschrift ‘The World today’, oktober 1966)
van, zij willen Nederlands spreken, maar worden in de winkels door onze Vlaamse winkeliers direkt in het Frans aangesproken, de winkeliers zorgen ten andere zo gauw mogelijk voor tweetalige opschriften op hun uitstalramen, hun vervoerwagens, het inpakpapier en het opnemen van telefonische bestellingen. Vele franstalige ouders zenden hun kinderen naar de nederlandstalige gemeente- of parochieschool, maar klagen er over dat hun kinderen dialekt leren. Ik ken vele gevallen van franstalige kinderen in Vlaamse jeugdbewegingen, maar ook daar klinkt de klacht over het dialekt. Er moet met deze mensen veel gepraat worden, zij moeten voorgelicht worden, zij weten niets of weinig. Hun informatiebronnen zijn voortdurend eenzijdig tendentieus: de Waalse tv en radio, franstalige tijdschriften, week- en dagbladen, en wat zij daarin allemaal voorgeschoteld krijgen over de Vlamingen en hun betrachtingen, grenst soms aan het ongelooflijke en het walgelijke.
Maar ook vanuit andere hoeken ageert de zeergeliefde vijand.
Wij hebben een tijd in Ukkel gewoond. Als Ukkel verfranst is, is dit voor een zeer groot deel de schuld van het Collège Saint-Pierre, een waarachtige verfransingsmachine. Dat kollege ligt op drie minuten van bij ons thuis, maar ik reisde elke dag vier maal een half uur met de tram naar en terug van de stad om het Nederlands kollege te kunnen lopen. Deze moeite wordt door zeer velen niet gedaan. Daar is ook het Institut Sainte Marie pour jeunes filles en nu ook het Atheneum, met een bescheiden nederlandstalige afdeling. De degelijke nederlandstalige parochiale jongensschool werd het schooltje van de knechtenkinderen, sinds het kollege nu ook lager onderwijs heeft (ééntalig Frans). Ik kende te Ukkel heel wat nederlandstalige beenhouwersgasten, bakkersgasten, half-mislukte jongens, die bleven steken in de vijfde franstalige humaniora, maar die in een nederlandstalig kollege waarschijnlijk hun humanioradiploma zouden gehaald hebben. Er is een groot kultuurcentrum gebouwd te Ukkel, sterk verfransingsinstrument. Mijn vader zaliger heeft geprobeerd, met inzet van de mogelijkheden van de B.R.T., daar Vlaamse aanwezigheid te brengen. Mijn moeder heeft te Ukkel het Marialegioen opgericht, er werd met een tweetalige ploeg gewerkt, maar elk sprak zijn taal en bracht verslag uit in zijn taal. Maar voor hun Legioentijdschrift en voor algemene vergaderingen konden de franstaligen direkt aanleunen bij Brussel, de nederlandstaligen moesten daarvoor een beroep doen op Antwerpen en zelfs Nederland. De parochiale jeugdorganizatie was een afdeling van de Fédération nationale des patronages, maar zij stapten in stoeten achter een oude Vlaamse vlag, waarop stond taal - godsdienst - volk. Ik heb als jeugdleider geprobeerd de talrijke Vlaamse jongens in deze groep tot een eigen afdeling te ordenen; toen dat doorzichtig werd, werden én de Vlaamse vlag én de Vlaamse elementen geweerd. Daarnaast waren er franstalige scouts in de parochie en
het kollege. De merkwaardige Deken van Ukkel, direkteur van het plaatselijk kollege totdat hij de tweetaligheid van het kollege wilde handhaven, - zijn ééntalig franse opvolger-direkteur werd zeer vlug kanunnik; hij, de Vlaamse direkteur en deken is het nooit geworden - deze goede Deken bewaart in zijn priesterhart al zijn vermoeiend verdedigen van de belangen van zijn Vlaamse gelovigen en al de verfransingsdrijverijen van de Waalse geloofsbroeders.
Het geval van ons gebuurgezin is tipisch. Het kwam uit een Vlaams buitendorp. De kinderen liepen school in Ukkel zelf. In het Frans. De oudste kinderen kunnen ook nog Nederlands spreken. De jongste kent geen woord Nederlands. De taal van het gezin is van Nederlands overgeschakeid naar Frans. In een andere parochie van Ukkel was er bloeiend Vlaams leven, met een stevige en dinamische chirojeugd en scoutsgroep. Nooit kan genoeg gewaardeerd worden, wat de katolieke jeugd- en volwassenen organizaties doen voor het behoud en de groei van de Vlaamse gemeenschap in het Brusselse! En zo moet men voortdurend nuanceren, als men spreekt over de rol van de priesters en de parochie bij het Vlaams behoud of de verfransing. Het is natuurlijk niet direkt de rol van de priester een dam te zijn hiervoor, maar hij kan er onzeglijk veel in doen en geven, hij moet priester zijn voor iedereen en anderzijds de gemeenschap in haar uitdrukking vrijwaren. Men zou het epos eens moeten schrijven van de Vlaamse priester in en rond Brussel!
Anderzijds moet men aanklagen, en praktische konkluzies trekken uit deze aanklacht, het franskiljonerend werk ‘Les petits sapins’ van abbé Froidure. Het merendeel der hulpgelden wordt rondgehaald in Vlaanderen, maar het grootste deel hiervan gaat naar Wallonië en in heel Brussel is geen enkel Froidure-tehuis te vinden, waar nederlandstalige kinderen zich kunnen thuis voelen. De medewerker die de Nederlandse naam ‘Spullenhulp’ uitvond en gelden uit Vlaanderen bezorgde, heeft ten andere hiervoor zijn ontslag genomen. Hij is nu zelf gestart met het Vlaamse werk ‘Hulp in nood’, te Antwerpen. Het pijnlijke is ook dat achter zulke vlaamsvreemde werken in het Brusselse gemakkelijk het Hof en de Nuntiatuur staan. Het is zoals de Spaar- en Lijfrentekas die 75% van haar spaargelden uit Vlaanderen betrekt en 75% investeert in Wallonië en zo onderhoudt Vlaanderen Wallonië, onder het ere-voorzitterschap van Prins Albert.
Men moet er ook rekening mee houden, dat er voortdurende feiten zijn, waardoor de Vlaamse mens zich niet helemaal ongeremd kan uitleven of lichtjes gespannen en gekomplexeerd handelt.
Daar zijn de irriterende verdachtmakingen door de B.O.B. Davidsfonds en Chirojeugd hadden een A.B.N.-namiddag
| |
| |
De uitvoeringsbesluiten der taalwetten in verband met Brussel zijn boerenbedrog.
(Julien Kuypers in ‘De Volksgazet’, januari 1967)
ingericht met film en toespraak. Achteraan in de zaal waren B.O.B.-agenten in burgerpak aanwezig. Zij vroegen en noteerden de identiteitskaart van verschillende aanwezigen. Het werd een hele herrie toen tegen dit optreden en tegen de aanwezigheid van de B.O.B. geprotesteerd werd. Deze B.O.B.-aanwezigheden scheppen veel onbehagen rond Brussel en schrikken de gewone man af om aan ‘Vlaamse’ manifestaties deel te nemen. Vlamingen worden hier veelal behandeld als ondermijners van België. Maar als de Walen manifesteren op het Martelarenplein voor federalisme en annexatie bij Frankrijk, dan worden zij door de straten van Brussel gepiloteerd door de politie. Ik ben vier maanden soldaat-brankardier geweest in het krijgshospitaal te Brussel. Ik heb dagen lang ruzie gehad, ben op het rapport moeten komen van de kommandant omdat ik de wasbriefjes van mijn dienst, het officierenkwartier, aan de Nederlandse zijde had ingevuld. Ik weigerde als Vlaams soldaat om het even welk franstalig formulier in te vullen. Uiteindelijk kreeg ik verbod me nog met de was bezig te houden, de zuster-verpleegster zou dat voortaan zelf doen, in het Frans.
Een sterk verhaal is te lezen over Sint-Genesius-Rode, aan de rand van het Zoniënwoud, waar Vlaamse loontrekkenden niet meer welkom zijn.
Te St.-Genesius-Rode bouwde E.H. Schoofs een prachtig retraitehuis, met gelden van Zuster Estella en van zijn broer, pastoor van St.-Agatha-Berchem. Om het onderhoud van het huis te verzekeren, deed hij een beroep op een Franse Kongregatie uit Bretagne, die in ons land op den dool was en geen onderdak had. E.H. Schoofs had als voorwaarde de tweetaligheid gesteld, en vroeg een tweetalige Belgische overste. Het werd een Bretoense. Het aartsbisdom stond het heiligdom af aan de kongregatie. E.H. Schoofs werd de deur uitgezet en kreeg als kompensatie de toelating de Eukaristie thuis te vieren. Het was gedaan met alle tweetaligheid en met Vlaamse homilieën in de kerk van het retraitedomein. De president van het Latijns kollege te Leuven moest afzien van een retraite met zijn studenten, omdat tweetalige sermoenen verboden werden. Het Davidsfonds van Rode verspreidde met nieuwjaar 1967 deze nieuwjaarsverzuchting: ‘Het weze ons eveneens toegestaan de geestelijkheid van Rode om méér inzicht en méér daadwerkelijk begrijpen te vragen. Vóór enkele tijd werd het D.F. aan de deur gezet door de pastoor van St.-Barbara toen het zijn morele steun ging vragen. In de parochiezaal is er geen plaats voor Vlaamse katolieke verenigingen, maar vrijzinnige “franstalige U.L.B.” studenten zijn er welkom.’
In het overigens mooie nachtfeest 1966 van het A.C.W. in het Heizelstadion ben ik diep bedroefd geweest over het programmadeel van de provincie Brabant. O, ja, het was zeer Vlaams, maar tegen een diadekor van de middeleeuwse parel van de Grote Markt, kregen we de Breugeliaanse beelden van oogstdansen in middeleeuwse kledij, de Vlaamse volksdansen hoog op de gele wagen en van sa tap het beste bier, bijt in de hespen, het vlaanderen stijl De Keukeleirs Cocu Magnifique met tressen maagdekens op klompen en stoere Vlaamse knapen rond de meiboom. Dat is allemaal waardevol, en leve onze volksdansen en volksgebruiken, we moeten ze nieuw leven in blazen, en België leeft inderdaad voor een deel van het werk van de Vlaamse landarbeiders in Brabant met modern uitgeruste boerderijen en het nergens in de wereld geëvenaarde werk van de Boerenbond, maar van deze eigentijdse landbouwindustrie heb ik niets gezien die nacht, en ik begrijp vooral nog altijd niet en heb er fel over gesteigerd dat een organizatie zoals het A.C.W., zo konkreet en realistisch bekommerd om het welzijn van de mens, en in het bijzonder de Vlaamse arbeider van hand en geest, die kans gemist heeft om, ten aanschouwe van de hoofdstad, het land en de wereld de Vlaming in Brabant en Brussel van vandaag te tonen, de Vlaming 1967, volwaardig thuis en zelf scheppend in een stad van buildings en banken en winkelcentra, internationale machten, industrie, televizie, radio, grote warenhuizen en hotels, de Vlaming die het beton giet en de buildings bouwt, maar ook de Vlaming op de tiende verdieping in zijn bureel als bankdirecteur, de Vlaming die de tramrails en de autobanen in Brussel legt, en de Vlaming achter het stuur van de intergemeentelijke bus en van de vrachtwagen en de luxeauto, de Brusselse Vlaming, kapot van sociale mizerie, of de geestelijk gebroken Brusselse Vlaming, en de Brusselse Vlaming met een bloeiende fonoplatenwinkel en zaken voerend aan een rijkgedekte
restauranttafel in de buurt van de Beurs. Die grandioze A.C.W.-nacht toonde enkel de folklorevlaming van op de koekendozen voor export, en de meibcomplantingen voor toeristische affiches, de Vlaming van middeleeuwse geveltjes, kantwerksters en smoutebollenkraampjes voor wereldtentoonstellingen. Dat heeft mij, Brusselse Vlaming, pijn gedaan. De eenzijdige Pierlalavlaming is een argument tegen ons.
En ik lees zo juist nog in de krant dat de kerstnachtviering in de vlieghaven van Zaventem weer sterk Frans was gekleurd, er was weer het zangkoor ‘Les Compagnons de la Renaissance’ en een franstalige aalmoezenier. Zaventem is ook een Vlaamse gemeente.
Deze mijmering over het waterhoofdprobleem en de Vlaamse dam is zeer onvolledig. Aan het probleem van de randgemeenten heeft onder meer de Stichting-Lodewijk De Raet vele weekeindestudiën gewijd, en daar zijn al dikke boeken over bij mekaar geschreven.
Laten we afspreken niet te rusten vooraleer we samen met zingend hoofd op een feestelijke dam de bloemen plukken van de vreugde ons zelf te kunnen zijn in het liefdevol samenleven met de anderen.
Herman Boon
|
|