Macht en zwakheid van Brussel
Meer en meer en overal ter wereld gaat de bevolking in steden wonen. Overal ter wereld, in ieder land, in iedere cultuurgemeenschap, vervullen de zeer grote steden een aantal onvervangbare functies, zulks vooral in verband met de groei van de tertiaire sector. Ofschoon een grote stad ontegensprekelijk ten dienste staat van hare gemeenschap en er ook afhankelijk van is, kan men anderszins constateren dat zeer grote agglomeraties in zekere zin selfsupporting zijn, hetgeen erop neer komt dat zij een aantal functies tot zich hebben getrokken, die hun bestaan an sich wettigen en bestendigen. Wenen en Berlijn zijn gekende voorbeelden in dit opzicht.
Brussel kan op een zeer sterke positie bogen als meest centrale hoofdstad ter wereld (juist berekend is Brussel het anthropo-geografisch centrum van België) en als mogelijke hoofdstad van Europa. Anderzins is Brussel ook de minst beminde hoofdstad ter wereld. De Belgische ‘provincie’ staat afwijzend tegenover de groeiende hoofdstedelijke macht; het unitaire en centralistische België heeft het daaraan te danken nog niet geworden te zijn ‘Bruxelles et le désert belge’ (cfr. het bekende werk van Gravier ‘Paris et le désert français’); op eigen grote basis-industrieën kan Brussel niet steunen, zodat het er afhankelijk van is of Vlaanderen en Wallonië de hoofdstedelijke dienstverlening langer willen blijven aanvaarden. De Brusselse pretentie (denken wij aan ‘le triangle du Très Grand Bruxelles de l'Avenir’ als toekomstwens van de Franse katholieke Universiteit te Leuven) de rest van het land als achterbuurt te behandelen en de Vlamingen te misprijzen, zijn zeker niet van aard de sympathie voor de hoofdstad te vergroten.
En daar is niet alleen de machtsuitbreiding van Brussel. Wij worden ook geconfronteerd met de eis tot gebiedsuitbreiding van de verfransingszone, in feite een kolonisering.
In opdracht van de Kultuurraad voor Vlaanderen heeft de studiegroep Mens en Ruimte een studie gewijd aan dit probleem. De korte inhoud ervan verscheen in de Dokumenten van de Kultuurraad (nr. 2, 1964): de Brusselse randgemeenten.
De factoren van de verfransing van de randgemeenten worden er in ontleed: de administratie, de politieke invloeden, het onderwijsnet, de medische uitrusting, het parochiaal leven, de verkeersmiddelen. De inwijkelingen willen zich niet assimileren.
Sommige Vlamingen menen dat men de klok kan terugzetten nl. de city-vorming en de uitwijking naar ‘het groen’ beletten. Dit is niet waar. Wel kan men deze onvermijdelijke urbanisatie door een sluitende taalwetgeving en door een ruimtelijke ordening in gezonde banen leiden. De onvermijdelijke urbanistische uitbreiding van Brussel zou er bij gediend zijn, dat de neerzettingen in ieder taalgebied cultureel homogeen zijn: wie zich buiten de agglomeratie vestigt, weet vooraf dat hij tot het betrokken gebied moet behoren of willen behoren.
Brussel is als hoofdstad niet aanvaardbaar en België's bestaan zelf is bedreigd, indien beide cultuurgemeenschappen niet gelijkwaardig erkend worden in het hoofdstedelijk gebied, dat beperkt dient te blijven tot 19 gemeenten. Wie fatalistisch-liberaal redeneert kan, met de neo-socialist Simonet, de volledige verfransing van Brussel als een onafwendbare toekomst beschouwen; wie echter meent dat de menselijke gemeenschappen (België, Vlaanderen, Wallonië) door een gezond politiek beleid hun lot in de hand kunnen houden, zal aanvaarden dat de ‘ziekte aan de Zenne’ kan geheeld worden op deze twee condities: een onderwijspolitiek tot het behoud van de Vlaamse kinderen voor de Nederlandse cultuur en een adequate ruimtelijke ordening. De tol, die hiertoe moet betaald worden aan de bandeloze vrijheid, is niet te hoog om 's Lands toekomst te waarborgen.
Dr. Maurits van Haegendoren
Voorzitter Stichting Lodewijk De Raet