| |
| |
| |
Een lans breken voor Brussel
Vlaams cultureel leven
Beeldende kunsten: posten veroveren
Brussel. Hart van Brabant. Hoofdstad van België. Kandidaat hoofdstad van Europa. Sinds vele jaren en nog voor lange tijd een stad zonder Museum van Moderne Kunst. Zonder beeldenpark. Zonder Nederlandse Nationale Hogere School voor Bouwkunst en Visuele Kunsten. Met een Paleis voor Schone Kunsten dat na 38 jaar eindelijk schuchter vernederlandst wordt en op onze kosten nog steeds een uitsluitend Frans weekblad uitgeeft. Stad met een wereldberoemd beeldhouwwerk: Manneke Pis. Dàt monument willen tienduizenden toeristen zien, want wanneer zij in de zomer Brussel bezoeken is het Paleis voor Schone Kunsten gesloten, zijn de kunstgalerijen gesloten, is de hoofdstad op het gebied van de beeldende kunsten een dode stad.
Wat betekent Brussel voor die tak van de Nederlandse kultuur, die wij de hedendaagse beeldende kunsten noemen? Wij nemen aan dat de Vlaamse, Brabantse en Limburgse kunstenaars zowel door hun aantal als door hun kwaliteit degelijk hun man staan in de hoofdstedelijke tentoonstellingsaktiviteit. Praktisch wordt geen onderscheid gemaakt. Het Brussels publiek is trouwens bereid te verklaren dat de Vlaming een ‘geboren schilder’ is. Als kunstenaar is hij welkom en wordt hij niet minder gewaardeerd dan de franstalige.
Maar bestaat er een Brussels publiek? In de stad van Servranckx en Tytgat, van Brusselmans en Geert van Bruaene, van Jan Walravens en Van Anderlecht, allen zaliger, bezoeken weinig mensen min of meer geregeld de tentoonstellingen. Toch hebben zij de gelegenheid: er zijn niet minder dan 70 galerijen! Maar over hun architektonische ruimte, de tentoonstellingspolitiek, de keuze der kunstenaars, de uitnodigingen, katalogen en affiches, belichting en presentatie zullen wij liefst niet praten. Enkele direkteurs doen hun best.
Toch zetten wij onze kunstenaars aan te Brussel te eksposeren. Zij moeten van een eerste tentoonstelling geen wonderen verwachten, doch de weg naar Antwerpen, Gent, Brugge of Hasselt loopt dikwijls over de wipplank Brussel. Wat zou Brussel trouwens zijn zonder onze bijdrage? Dat sluit meteen in dat de uitnodigingskaarten en katalogen van gelijk wie die te Brussel eksposeert tweetalig moeten zijn voor de belangstellenden van de Brusselse agglomeratie. Wanneer de V.T.B. uitnodigingen rondzendt voor tentoonstellingen in de Rik Woutersstudio, de enige zaal te Brussel waar uitsluitend werk van Vlaamse kunstenaars geëksposeerd wordt (wij laten de Beursschouwburg voorlopig buiten bespreking) en wanneer die uitnodigingen uitsluitend in het Nederlands gesteld zijn, dan moet het de V.T.B. niet verwonderen dat de franstalige pers, radio en televisie die manifestaties van Nederlandse kultuur radikaal doodzwijgen, wat wij begrijpen en tevens betreuren voor de Vlaamse kunstpropaganda. Uitsluitend franstalige uitnodigingskaarten interesseren ons als nederlandstalig kunstcriticus evenmin. Het is eenvoudig een kwestie van hoofdstedelijke wellevendheid en van gezond verstand.
Dat de Zuidnederlandse kunst te Brussel welkom is, wordt bewezen o.a. door de tentoonstellingen in het Paleis voor Schone Kunsten. Een speciale vermelding voor de heer Coquelet, Konservator van het Gemeentelijk Museum van Elsene, oasis francophone, die retrospektieven organiseerde van Servranckx, De Boeck, Spilliaert, Oscar Jespers, van de te Antwerpen geboren Schirren, van het Vlaams en Nederlands Ekspressionisme en tweetalige katalogen aanbiedt. Belangrijk ook is de aanwezigheid van nederlandstalige kunstcritici in jury's van schooljaareksamens en van toe te kennen prijzen als Talens, Olivetti, Jonge Belgische Schilderkunst, Disque Rouge, Louis Schmidt, Biënnales van Anderlecht en Vorst, enz., en deze critici doen hun best, niettegenstaande plaatsgebrek, om de te Brussel gehouden tentoonstellingen van Vlaamse, Brabantse en Limburgse kunst in de pers, radio en televisie zo degelijk mogelijk te bespreken.
Natuurlijk is het volgend voorbeeld er één dat men niet moet volgen: enkele jaren geleden (sindsdien is er veel veranderd dank zij de aktie van enkele critici) eksposeerde een Antwerps schilder in een zaal, die beheerd wordt door een van Antwerpen naar Brussel verhuisde dame. Een Antwerps kunstcriticus schreef de inleiding tot de uitnodiging-kataloog. Alles was eentalig... Frans. Kommentaar overbodig. Een ander voorbeeld: in oktober 1966 had in het Kongressenpaleis de jaarlijkse tentoonstelling van Brabantse kunstenaars plaats, georganiseerd door het Provinciebestuur. Op de 241 kunstenaars waren er 11, ik zeg 11, die gedurfd hadden in de kataloog hun adres en de titel van hun werk in het Nederlands te doen opnemen. 230 tegen 11. Zoek de reden in de ‘Vlaamse’ schande van het systematisch verfranst kunstonderwijs. Resultaat van 135 jaar ‘Vlaamse’ beweging: Er bestaat te Brussel, hoofdstad van het land, geen enkele officiële Nederlandse Kunstschool!
Gelukkig is er het vrij onderwijs: het Hoger Sint-Lukasinstituut te Schaarbeek en het Imelda-Instituut te Molenbeek. Ik heb Minister R. Van Elslande eens een opmerking horen maken over Ministers van Opvoeding zonder kultuur en Ministers van Kultuur zonder opvoeding. Het is normaal dat talrijke nederlandstalige jongeren in de 17 hoofdstedelijke kunstscholen verfranst worden, vooral in het officieel onderwijs.
Welke kunstenaars vertegenwoordigen te Brussel de Zuidnederlandse kunst? Alleen zij die Nederlands spreken? Wie kunnen wij een Brusselaar noemen en wie, onder die Brusselaars, een ‘Vlaams’ Brusselaar? Hebben wij niet
| |
| |
| |
| |
La majorité des Bruxellois ne sont pas complexés et n'appartiennent à aucune ‘communauté culturelle’.
(La Libre Belgique, 18 februari 1965)
reeds heelwat franssprekenden horen verklaren dat zij echte Vlamingen zijn? En beweren niet heelwat franstalige Brusselaars en zelfs Walen dat hun kunst authentiek ‘Vlaams’, ja ‘Germaans’ is? De toestand is uiterst ingewijkkeld en zit vol subtiele schakeringen die men niet in drie woorden kan samenvatten en oplossen. Brussel is van Brabantse stad - zij is nooit Vlaams geweest, vermits zij niet in Vlaanderen maar in Brabant ligt - Brabantse hoofdstad en later hoofdstad van België geworden. En nu is Brussel, hoewel een urbanistisch misbaksel, met haar tienduizenden vreemdelingen, goed op weg om een internationale stad te worden. En in zulke internationale stad hebben wij maar één uitgesproken ‘Vlaamse’ galerij en organiseert de V.T.B. er tentoonstellingen die van waarachtige kunstpropaganda meestal alleen de bedoeling hebben.
De verhouding Zuidnederlandse Kunst - Hoofdstad Brussel is slechts gedeeltelijk een taalkwestie. De kwaal zit dieper. Wij missen privé-initiatief en goed georganiseerde doelmatig werkende en ‘moderne’ officiële diensten. In 1966 is het beschamend te moeten zeggen: wij hebben in stad, provincie en staat een schromelijk gebrek aan geld, aan geschoold personeel, aan goede wil, aan bekwame ambtenaren die met kennis van zaken over de nodige tijd en middelen beschikken om te kunnen beslissen, te organiseren, te koördineren, om te Brussel een kultuur- en kunstpolitiek uit te bouwen (en niet alleen een ‘Vlaamse’), beantwoordend aan de eisen van onze huidige maatschappij en in het voordeel van het algemeen welzijn. Het amateurisme en de (partij)-politieke bedoelingen vieren schaamteloos hoogtij.
Wat gebeurt er met de monografieën van de staat, de Kommissie voor Plastische kunsten, de musea, het kunstonderwijs, de kunstpropaganda in binnen- en buitenland, het nederlandstalig weekblad van het Paleis voor Schone Kunsten, de aankoop van kunstwerken voor de staat en de musea, de uitvoering van dekoratieve werken, ‘Jeugd en Plastische Kunsten’ in het Paleis voor Schone Kunsten? Wanneer wordt dit laatste het volwaardig Kultureel Centrum voor nederlandssprekenden in de hoofdstad? Daar moet het komen en nergens anders!
Sinds 1830, onzaliger gedachtenis, heeft geen enkele Belgische regering voor deze problemen al was het maar een minimumprogramma uitgedacht. Om te voorkomen dat de Minister van Kultuur zich te veel zou bezig houden met Zuidnederlandse kultuur, heeft de Regering hem bovendien belast met Europese Zaken... Triomf voor de totaal verouderde bureaukratie, met al de gevolgen eraan verbonden. De meest begaafde ambtenaren (en wij kunnen er heelwat noemen) lopen zich te pletter tegen de muur van een gedegenereerde demokratie: onmacht, onkunde, onverschilligheid, slordigheid en verwarring en de Brusselse centralisatie van dit alles samen op de koop toe. De ondergang van het kultureel civisme en van de Nationale solidariteit.
Nooit werd in de Nederlanden meer gesproken en geschreven over kunst en kultuur als thans. En onze ergernis over de ongebruikte mogelijkheden te Brussel enerzijds en de belachelijke verwezenlijkingen anderzijds stijgt met de dag. Gelukkig voor de beeldenden kunsten is er te Brussel een Bank, die de eigenaardige en mooie naam Bank van Parijs en van de Nederlanden in het schild voert. Iedereen weet het: Brussel moet in de Zuidelijke Nederlanden een Germaans-Latijnse kulturele rol vervullen. Doch zolang de stad Brussel, de provincie Brabant en de Belgische Staat daar niet behoorlijk voor zorgen, blijft het een zaak van enkelingen en groepen. Zij moeten de posten veroveren. En die Brusselse enkelingen en groepen zullen - wat het grootsprakerige kulturele Vlaanderen ook moge doen of liever niet moge doen - Brussel niet loslaten. Want zij hebben Brussel lief. Te Brussel zijn zij thuis.
Maurits Bilcke
| |
Muziekleven: hoop op de jeugd
Wat zou een Vlaams muziekleven te Brussel kunnen of moeten zijn? Volstaat het gebruik van het Nederlands als zangtekst of programmacommentaar om van een Vlaams muziekleven te kunnen gewagen? Zoals de verzen van Verhaeren kan een compositie op Franse tekst oorspronkelijk Vlaams klinken en kan een Vlaams lied muzikaal tot de school van Debussy behoren. Wordt het Vlaams muziekleven bepaald door een compositorische produktie of door een concertwezen, waar Vlamingen aanzitten met nederlandstalige programma's in de handen?
Op de ‘Concerts Populaires’ vóór de eerste wereldoorlog in de Muntschouwburg, kregen de Vlaamse toondichters een creatieve kans. Tot zelfs de naam van Peter Benoit kwam daar op de programma's te staan. In de Muntschouwburg zelf werd de Vlaamse muziek van een Blockx, De Boeck of Gilson in franstalige zettingen internationaal bekendgemaakt. Kort na de eerste wereldoorlog kon een Gilson met volgelingen als Marcel Poot en Maurice Schoemaker, ondanks zware politieke tegenstand, de Vlaamse karakteristieken te Brussel hooghouden.
In 1930 kreeg het concertleven als centrum het Paleis voor Schone Kunsten. Niet alleen de Vlaamse toondichters maar ook doorgaans alle Belgische toondichters op enkele uitzonderingen na, werden uit de commerciële programma's geweerd. Die weg werd nu ingeslagen door de Nationale Opera.
Toen de Vlaamse muziekuitzendingen in de lokalen van het Flageyplein met openbare concerten van wal staken, had men kunnen hopen dat daar het zwaartepunt zou gelegd worden op Vlaamse muziek en musici. Doch Paul
| |
| |
| |
| |
Brussel, een probleem, doch evenzeer een doel.
(Frans Van Cauwelaert)
Collaer, die toen aan de programmatieleiding stond, maakte van deze openbare concerten een internationale tribune, waarvoor vooral kwamen aanzitten de liefhebbers van moderne muziek, die te Brussel grotendeels franstalig zijn. Met Corneel Mertens, Leonce Gras en Victor Legley aan de leiding, hebben de Vlaamse musici meer kans gekregen te Brussel, niet alleen in de concertstudio's maar ook in het Paleis voor Schone Kunsten. Wie Brussel goed kent zal nochtans moeten opmerken dat op een concert als het laatste van het Festival van Vlaanderen 1966 in het Paleis voor Schone Kunsten, voor het merendeel strijdende Vlamingen van buiten uit de zaal vulden. Eenmaal de Brusselaar aanvoelt dat de muziek met een zweempje van politiek doel wordt gebruikt, verdwijnt hij. In het concertleven zelf, buiten het programmatische om, is er in de laatste jaren wel wat veranderd. Alleen wie het verleden heeft gekend en beleefd, kan aanvoelen hoe enorm de vooruitgang op Vlaams cultureel gebied is.
Vóór 1914 was een Vlaams concertleven te Brussel beperkt tot liederavonden, ingericht door het Willemsfonds, het Davidsfonds en andere culturele kringen. De pianist Arthur Wilford poogde volksconcerten te geven. Daarvan bleef na 1918 een kleine Vlaamse muziekschool over, die dan werd overgenomen door Kindergeluk en vóór enkele jaren gesloten. Emiel Hullebroeck, kon na 1918, in de kleine zaal van de Ernest Allardstraat, enkele jaren recitals geven. Ondanks de steun van talrijke Vlaamse kringen, moest hij het afgeven bij gebrek aan belangstelling.
Persoonlijk hebben wij herhaaldelijk gepoogd in de reeks kunstmanifestaties van het Willemsfonds een paar instrumentale concerten te zetten. Wanneer er geen taal of literatuur bij gemoeid is, komen de Vlamingen niet. Zo had ik eens in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg meer volk op het podium met het Nationaal Orkest, dan in de zaal. En de toegang was vrij...
De zeer schrale belangstelling van de Vlamingen voor instrumentale muziek hebben wij ook pijnlijk ondervonden als commentator van de concerten, kosteloos aangeboden door de diensten van de volksopleiding. Daar waar de Vlamingen in massa opkwamen voor wat Vlaamse liedjes van soms zeer verdacht allooi, kon men amper enkele tientallen mensen vinden voor een instrumentaal concert. Dat gebrek aan belangstelling is ook zeer bekend bij de Brusselse concertinrichters. De Société Philharmonique heeft tot verleden jaar niet de minste poging gedaan om het Vlaams publiek aan te spreken. Daar zij haar begroting jarenlang met winst kon sluiten, beheerde zij vrij haar werkwijze en haar programma's. In de laatste jaren is de financiële toestand veel minder gunstig geworden. Het nationaliseren van de Muntschouwburg heeft daarbij nog eigenaardige schommelingen verwekt. Vooreerst zijn de Brusselse verdedigers van de Franse cultuur, francofonen en zelfs niet de grote Brusselse dagbladen, bewust geweest van het feit dat het aanvaarden van de oorspronkelijke taal in de Muntschouwburg het sluiten betekende van een internationaal Frans cultureel podium van de lyrische kunst. Zij waren trouwens overtuigd dat die oorspronkelijke taal vlug van de hand zou gewezen worden. De Vlamingen sloten het centrum van Franse cultuur, maar vonden totnogtoe niet het minste zweempje van Vlaamse lyrische cultuur. Wel verkregen zij een gevel vervlaamsing en programma's... in vier talen, waaronder het Nederlands. Duits en Engels werden erbij betrokken, niet voor de vreemde bezoekers, maar om aan de invoering van de tweetaligheid geen aanvallend politiek karakter te geven. Nu, die tweetaligheid stoort de Brusselaar niet als hij op het toneel toch Duits of Italiaans en soms ook Frans en toch geen Nederlands te horen krijgt. De tweetaligheid werd dan verder zonder meer aanvaard voor de programma's van het conservatorium en verleden jaar door de nu ook genaamde Filharmonische Vereniging en
het P.V.S.K. Hier ging men nog wat verder. In de verscheidene raden van beheer werden Vlaamse personaliteiten bijgevoegd.
Doch aldaar ook gaat het om een gevelvervlaamsing, die de Vlamingen in de hoofdstad kan aanspreken en aanlokken, en nu ook aanleiding wordt om toelagen aan te vragen. De aard van de kunstprestaties blijft ongewijzigd. Zij staan in dienst van het buitenlands groot impressariaat, zowel als de actie van de Nationale Opera.
Eén uitzondering althans. Zij is niet bekend door het groot publiek. Zij is ons inziens van betekenis. De ‘Jeunesses Musicales’ werken nu al enkele jaren samen met een Vlaamse afdeling ‘Jeugd en Muziek’ en deze heeft geleidelijk toch programma's kunnen opdringen, die veel meer in dienst staan van de nationale en zelfs van de Vlaamse cultuur.
Drie jaar geleden stichtte zij te Brussel een reeks van vier symfonische concerten, gegeven door de Filharmonie van Antwerpen, gedeeltelijk onder leiding van Vlaamse dirigenten, met Belgische en ook Vlaamse solisten en waarbij Belgische en ook Vlaamse werken werden uitgevoerd. Het programma wordt voorgesteld met een Vlaamse commentator. De Vlaamse Brusselse jeugd vult hiervoor vier maal de grote zaal van het Paleis voor Schone Kunsten. Wij wensen niet dat deze concerten een gesloten Vlaamse kring zouden worden. Wij zijn zelf overtuigd dat, indien Jeugd en Muziek' en vooral de Antwerpse medewerker de kwaliteit ervan op hoog peil kunnen brengen, dat dan ook de Brusselse franssprekende jeugd in die concerten zal komen aanzitten. Dan zal er cultureel iets groots zijn bereikt, zowel op Vlaams als op nationaal gebied. Ook die jeugd, die blijkbaar belangstelling voor deze concerten heeft, kan het publiek van de toekomst worden. Zulke actie zou de ruimste steun van het Ministerie voor Nederlandse Cultuur moeten krijgen.
Willem Pelemans.
| |
| |
| |
| |
Het militair NATO-comité zou gevestigd worden aan de Kunstlaan.
(De pers, november 1966)
| |
Vlaamse pers: weg effenen
De pers speelt in het Brusselse culturele leven een rol, die niet mag worden onderschat. Dank zij het gezag van haar meeste culturele medewerkers heeft de Brusselse dagbladpers inderdaad een gezag gekregen, dat door vele franstaligen wordt erkend. Dit geldt zowel voor de kunstcritici als voor de muziek-, toneel-, filmcritici, naar wier woorden door de franstalige collega's met aandacht wordt geluisterd en wier oordeel vaak toonaangevend is.
Dat de Vlaamse critici te Brussel een zo belangrijke plaats hebben verworven is enerzijds te danken aan hun kennis en onderlegdheid en anderzijds aan hun vriendschappelijke omgang, volstrekt op gelijke voet, met de franstalige collega's. Zulks bewijst dat men ten slotte meer bereikt wanneer men zich gedraagt als een heer dan wanneer men scheldt, op de tafel slaat of ergens alleen in een hoekje gaat zitten mokken.
De rol, die door de Vlaamse pers op cultureel gebied wordt gespeeld te Brussel wordt spijtig genoeg nog door vele Vlamingen, die maar niet schijnen los te geraken van een misplaatst minderwaardigheidsgevoel, onderschat. Toch zijn de uitslagen tastbaar. In de bevoegde kringen wordt de nederlandstalige muziekkritiek bv. hoger aangeslagen dan de Franse en ook wat de toneelkritiek betreft geven de Vlaamse critici te Brussel vaak blijk van een grotere algemene kennis. Hetzelfde geldt voor de kunstkritiek en de filmkritiek, die in franstalige en buitenlandse kringen hoog staat aangeschreven. Het beste bewijs van de stijgende invloed der nederlandstalige pers te Brussel is wel dat de uitnodigingen voor de meeste en zeker voor de belangrijkste kunstgebeurtenissen thans in de twee landstalen zijn opgesteld.
Men is er ook in geslaagd bij de franstalige pers bv. belangstelling te wekken voor de werking van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg. Het Paleis voor Schone Kunsten van zijn kant wijdt meer en meer aandacht aan de uitingen van het Vlaams culturele leven. Het woord is nu te Brussel aan de Vlamingen zelf. De pers heeft de weg geëffend. Zij moeten hem nu met geheven hoofd bewandelen en hun eigen kunstenaars steunen, de Vlaamse culturele uitstraling ten goede.
R. De Borger
| |
Cultureel verenigingsleven: efficiënte coördinatie vereist
Het Vlaams-cultureel verenigingsleven te Brussel is een complex gegeven dat van meerdere kanten zou moeten benaderd worden. Om in een zeer kort artikel de actuele toestand op gebied van Vlaams-cultureel verenigingsleven weer te geven, zouden wij voor een goed begrip ervan onmiddellijk onderscheid willen maken tussen twee fasen van zijn ontwikkeling. Anders ligt de situatie bij het cultureel verenigingsleven van na de oorlog tot nu, anders bij de verenigingen die de laatste jaren een vernieuwing en meer efficiënt verenigingsleven pogen tot stand te brengen!
| |
I. Situatie van het cultureel verenigingsleven van na de oorlog tot nu
Het feit dat de Vlamingen te Brussel leven in een theoretisch tweetalige, maar in feite haast volkomen verfranste ééntalige stad, geeft aan het door een relatief beperkte groep bewuste en strijdende Vlamingen opgericht en in stand gehouden verenigingsleven een eigen kleur en gestalte. Deze culturele verenigingen zoals: Davidsfonds met zijn 35 plaatselijke afdelingen in Groot-Brussel, het Vermeylen- en Willemsfonds, de Gewestbonden: de bond van de Antwerpenaars, Limburgers, Oost- en Westvlamingen, de Vlaamse Club en Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, enz... beogen eigen cultuur en aard te beschermen en te bevorderen. Deze culturele verenigingen voerden een verdedigende actie van aanwezigheid en bescherming tegenover een zoveel sterkere franstalige groep, die niet alleen aantal maar ook appreciatie, omgeving en nog zoveel ander gunstige factoren in haar voordeel had en nog steeds heeft. Dit noodzakelijk defensief cultureel werk van de Vlamingen te Brussel heeft in het verleden en ook nu nog vormen en structuren aangenomen die misschien een té eng politieke, provincialistische, groepsegoïstische en folkloristische verouderde bijsmaak hebben gekregen. Er gebeurt heelwat aan culturele activiteiten, maar zonder veel overleg met elkaar, zonder met elkaar rekening te houden, soms in oude en vervuilde zaaltjes, met dikwijls weinig aanwezigen. Hoewel cultureel verenigingsleven principieel veelzijdig moet zijn en talrijke leemten en noden moet kunnen vullen, is het voor de Vlamingen als minderheidsgroep in de hoofdstad een eis ook effectief te werken. Tevens moeten wij geen dingen doen alleen maar omdat wij dat al 25 jaar doen. Als wij het gevoel hebben dat zekere culturele activiteiten of verenigingen zichzelf overleefd hebben, dan moeten wij ook de moed hebben ze doodweg af te schaffen! Of tenminste te zoeken naar meer efficiëntie en aanpassing!
| |
| |
| |
| |
De prins van Luik bracht te Brussel hulde aan de bloedgevers.
(De pers, november 1966)
| |
II. Poging tot meer efficiënt en aangepast cultureel verenigingsleven
Wij staan te Brussel voor een nieuwe situatie en voor een nieuw probleem. Wij kunnen slechts enkele aspekten aanstippen: het cultureel verenigingsleven maakt een malaise door. Het is moeilijk om het cultureel verenigingsleven een zinvolle plaats te geven in het geheel van het huidig cultureel grootstadsleven. Immers, het bedrijven van cultuurverenigingsleven ligt in de sfeer van de liefhebberij en misschien nog het meest voor de meer ontwikkelde mensen. De minder ontwikkelden vervallen te gemakkelijk in de oppervlakkige sensaties van een amusementsindustrie, die slechts speculeert op de sensatiebehoeften van een in onze zakelijke en onpersoonlijke samenleving gevangen stadsmens.
Van de andere kant wordt Brussel als moderne hoofdstad en Europees ontmoetingscentrum, een trefpunt van alle soort culturele stromingen, waarvoor heelwat Vlamingen en meer dan 22.000 inwonende Nederlanders, open staan. Daarbij komt dat op taalgebied de toestand langzaam beter wordt en een aantal centrale besturen en instellingen steeds meer ontwikkelde Vlamingen naar Brussel trekken, die voor deze nieuwe stromingen en problemen speciaal gevoelig zijn.
Voor het concrete terrein van het cultureel verenigingsleven betekenen deze nieuwe situatie en ontwikkeling dat de defensieve houding, het afschermen en beschermen in eigen kleine kring, het bewaren en geborgen houden, moeten plaats maken voor ontmoeting, voor dialoog en openheid naar de ander, wie hij ook moge zijn, als medemens. Wij zullen moeten zoeken naar grotere doelmatigheid en efficiëntie in het cultureel verenigingsleven en tevens naar het op hoofdstedelijk niveau present stellen van al het waardevolle, dat in de huidige Nederlandse geestesstromingen aanwezig is. En dit op even waardige en positieve wijze als de andere taalgroepen! Dit bewustzijn heeft ertoe geleid dat men in sommige districten van Brussel gekomen is tot een groter gezamenlijk overleg en beleid van al de Vlaamse verenigingen, zoals te Etterbeek en andere plaatsen; maar ook, op het hoofdstedelijk vlak, van het present stellen en wel in de mooiste zalen van Brussel, van wat de huidige nederlandstalige geestescultuur aan te bieden heeft, zoals ‘Ontmoetingen: Christendom en wereld’ en dat beogen met een aanwezigheid van soms twaalfhonderd personen per avond.
Om tot meer efficiënt cultureel verenigingsleven te komen deed ‘Ontmoetingen: Christendom en wereld’ tevens een poging om met een aantal culturele verenigingen tot een planning, tot een eventuele coördinatie van de vele activiteiten te komen en tevens tot een inventarisatie om te zien wat nodig is en aangehouden moet worden en wat eventueel voorrang verdient en wat niet meer effectief is! Op nog ruimer gebied werd ook een dergelijke poging gedaan door het ‘Kunst- en Cultuurverbond’ van het Paleis voor Schone Kunsten. Een grote rol in deze vernieuwing speelt de L. de Raetstichting, en hier en daar het Davidsfonds, en nemen vele gespreksgroepen van allerlei aard een steeds grotere plaats in. In de overgang van de Vlaamse grootstadsmens naar het bekleden van een rechtvaardige en volwaardige plaats in het maatschappelijk en cultureel leven van de hoofdstad, in de overgang naar meer vrije tijd, hogere ontwikkeling en naar een geseculariseerde wereld, hebben wij als Vlamingen te Brussel een opdracht, menen wij, een streep te zetten onder een, misschien onvermijdelijke maar nu voorbijgestreefde episode in de geschiedenis van het cultureel Vlaams verenigingsleven te Brussel.
De onrechtvaardige houding van kerk en staat en andere groepen te Brussel, de grote hang naar geborgenheid en ingeslotenheid in een voor de Vlamingen vreemde stad, hebben de uitbloei, de aanwezigheid, de openheid en inspiratie van het Vlaams cultureel verenigingsleven te Brussel geschaad. De toestand wordt beter en de vernieuwing en aanpassing is begonnen. De wil tot groter efficiëntie en volwaardige aanwezigheid is er. Maar toch blijft nog bestaan een van de spijtige tekorten dat nog niet alle verenigingen aanvoelen, namelijk: dat deze ideeën tot vernieuwing en aanwezigheid nog zo weinig vruchtbaar worden in gezamenlijk beraad, in gezamenlijk ondernomen activiteiten, die tot nieuwe vormen, bindingen en structuren leiden!
Wij moeten ons beperken bij deze enkele grote lijnen, waarvan wij de onvolledigheid en beperktheid betreuren. De toekomst zal, hopen wij, nog sterker de onvolledigheid illustreren en door feiten bewijzen dat het Vlaams cultureel verenigingsleven te Brussel een zinvolle plaats inneemt.
J.D. Cuypers o.p.
| |
Vlaams podium: vasthouden en voortdoen
De doorsnee franstalige Brusselaar is niet altijd te kwader trouw en anti-Vlaams, in tegenstelling tot een bepaalde soort politici, dat uit Vlaamshaterij electorale winst wil slaan. Maar hij snapt gewoon het probleem niet - wie zou het hem hebben uitgelegd: zijn krant, zijn burgemeester, zijn pastoor? - en hij heeft een afkeer van extreme uitingen van flamingantisme in ‘zijn’ hoofdstad. Maar hij staat verbaasd, en soms bewonderend te kijken bij de
| |
| |
| |
| |
Het vorstenpaar heeft in de Munt te Brussel de première bijgewoond van ‘Roméo et juliette’, ten bate van de Vereniging van de Geesteshygiëne.
(De pers, november 1966)
culturele d.w.z. niet-agressieve ontplooiing van de Nederlandse cultuur, die overal in Brussel doordringt.
Hij staat er verbaasd bij te kijken hoe de Koninklijke Vlaamse Schouwburg de laatste jaren mee aan de top van het Brussels theaterleven is gekomen. En als hij dan ziet hoe de K.V.S. nieuwe stukken speelt (Virginia Woolf, Marat, De Meteoor), welke de franstalige theaters in Brussel wegens Parijse monopolies niet kunnen programeren, dan zullen hij en een aantal taalgenoten geredelijk de schouwburg aan de Lakenstraat bezoeken.
De Brusselaar heeft er over gesproken toen de tweede Vlaamse scène - de Beursschouwburg - opende, die nu, alle tegenkanting ten spijt, stand houdt en een nieuw publiek verovert.
Dora Vander Groen speelt Macbeth - in het Frans! - in de Parcschouwburg, en haar talent werd zonder vooringenomenheid gewaardeerd. Hugo Claus en Tone Brulin verschijnen op de affiche van diezelfde schouwburg.
Ook in het Paleis voor Schone Kunsten ziet hij heel wat veranderen. De vroegere raad van beheer - overwegend franstalig - is nu volledig paritair samengesteld. Alle aankondigingen en publiciteit worden nu in beide landstalen verspreid, en ook intern is een zelfde beweging aan gang. En ik wil deze kans niet laten voorbijgaan om hulde te brengen aan de franstalige toneelauteur en directeurgeneraal van het Paleis voor Schone Kunsten, Paul Willems, die met overtuiging en kunde de cultuur van de Vlamingen in ‘zijn Paleis’ de plaats wil geven die haar toekomt.
De franstalige Brusselaar heeft verbaasd de roemruchte ‘Poëzie in het Paleis’ bijgewoond; incluis de herrie. Maar het feit dat Libres, Soirs en andere Dernière Heures er weinig hebben over geschreven, bewijst dat zij er verlegen mee zaten: want dat kunnen de franstaligen niet.
De muziekwedstrijden Koningin Elisabeth worden op de scène van dit paleis in beide landstalen gepresenteerd. Dit is niet zonder onbeschoft protest ingevoerd, maar presentatrice Aimée Desmedt beet dapper - en hoofs! - door, en de deining luwt.
In het najaar 1966 heeft het Festival van Vlaanderen voor het eerst en concert in Brussel ingericht. De grote zaal zat nokvol. De proef was geslaagd, en ik wil hopen dat voortaan het Festival zich elk jaar tot Brussel zal uitstrekken.
Zo krijgt de Vlaamse cultuur gaandeweg haar plaats in dit uniek hoofdstedelijk kunstcentrum.
De franstalige Brusselaar ziet onwennig hoe affiches en programma's in de Muntschouwburg tweetalig worden, hoe Hendrik Diels - in sommige Vlaamse steden nog altijd geweerd! - er zijn Wagner-partituren met internationaal brio beheerst, en hoe Jo Dua er mise-en-scènes opzet van Europese kwaliteit. Jazeker, er zijn nog een heleboel dingen te doen in de Munt - de geest, vooral! - maar de Brusselaar kan niet zeggen dat de groeiende Vlaamse aanwezigheid betaald wordt met een daling van het artistiek peil.
Wij maken momenteel in de Brusselse agglomeratie een grote bloei mee van Vlaamse boekenbeurzen, ingericht door plaatselijke culturele verenigingen. De franstalige Brusselaar komt kijken, ziet de verzorgde presentatie van het Vlaamse boek, koopt soms, en zegt: ‘Waarom kunnen wij dat niet?’
Dit alles is slechts mogelijk geworden dank zij vele generaties hardnekkige arbeid van Brusselse Vlamingen, van de eenvoudigste beoefenaar van amateurtoneel tot de topfiguren. Want ministers, taalwetten en subsidies helpen niet, als er niet in elke wijk of straat van Brussel Vlamingen zijn om dag na dag, ieder op zijn post, zijn plicht te doen, en mee te werken aan de normalisatie in de hoofdstad. Het is de moeilijkste maar ook de beste manier: van binnen uit werken, Brussel in de kern en in het leven van elke dag veranderen, door de eenvoudige affirmatie van onze Cultuur. Brussel aan de periferie afdammen is goed, maar niet op de bruine korst van het brood komt het aan, wel op het gist in de deeg. Daarom begaan diegenen, die Brussel willen opgeven, en de Brusselse Vlamingen aan hun lot overlaten, een misdaad tegen de Vlaamse cultuur. In deze beslissende fase moet alles op alles worden gezet. En daarom moeten Vlaamse cultuurgelden - bij prioriteit! - in Brussel worden geïnvesteerd. Want de Vlaamse Beweging wordt uiteindelijk in Brussel gewonnen of verloren, en nergens anders!
En wie het Vlaams cultuurwerk in Brussel met koel hoofd weet te observeren - alle soms hardnekkige maar altijd luidruchtige achterhoedegevechten ten spijt! - zal zeggen, dat wij er niet zo slecht voorstaan. Dit is de optimistische ondertoon van mijn bijdrage, die allicht sommigen zal verbazen.
Eén ding is nodig, hoe moeilijk de situatie er ook soms kan uitzien: vasthouden en voortdoen! Want hoe hoger de toren wordt, hoe moeizamer het bouwwerk vordert.
Luc Vilsen.
| |
Zijn de omroepmedia partij in het probleem brussel?
Kunnen radio en televisie pertinent meewerken aan een beveiligd cultureel leven in het tweetalige Brussel? Hebben zij een specifieke taak bij de affirmatie van Vlaanderen en de Vlamingen in Brussel, en zijn beide media
| |
| |
| |
| |
Une dernière citadelle vient de s'aligner: le barreau de Bruxelles. (Spécial, nr. 1, 8 april 1965)
geroepen het Vlaams culturele vormingswerk in de hoofdstad daadwerkelijk te steunen? Ziedaar, meen ik, de ons gestelde vragen.
Het antwoord op deze vragen is tegelijk gemakkelijk en gecompliceerd. Gezien vanuit de door geen mens aangevochten culturele funktie van de beeld- en klankomroep, is een ‘ja-antwoord’ voor de hand liggend. Beide media zijn de uitdraagsters van alles wat binnen een bepaalde gemeenschap leeft, uiteraard ook op cultureel gebied; de bekommernissen, noden en strevingen van deze volksgemeenschap zijn ook deze van radio en televisie, die er niet enkel een klankbord voor zijn, maar die er zich niet aan kunnen onttrekken actief deel te nemen aan de verwezenlijking van haar idealen. Radio en televisie moeten als het ware de steunzenders zijn die het vaak zwakke culturele signaal opvangen, polieren, versterken en doorgeven tot in de verste uithoeken en tot in de milieus, waar deze culturele seinen uit zichzelf nimmer zouden geraken. Deze culturele zending van de omroep is des te dwingender ten overstaan van het bedreigde gebied Brussel. Wanneer een lid van het menselijk organisme ziek is, spoeden alle gezonde krachten zich derwaarts om bijstand te verlenen. Het welzijn van de hele Vlaamse gemeenschap is bij een gezond Brussel gediend en onze hoofdstad is dus niet een probleem voor de onmiddellijk-bedreigden alleen.
Wanneer de uitgangsvragen gesteld worden vanuit het standpunt van de feitelijke omroepsituatie in ons land (één nederlandstalig tv-kanaal), kan het antwoord niet zonder meer bevestigend zijn. Een eerste duidelijk onderscheid dient gemaakt tussen radio en televisie, zeer zeker vanaf het ogenblik dat aan de tweede BRT-radio-keten de gewestelijke omroep Brabant is toegevoegd. Het hoeft geen betoog - en deze overweging lag reeds voor bij wijlen Jan Boon - dat omroep Brabant een, in de nobelste betekenis van het woord, Vlaamse propaganda-zender dient te zijn; eerlijk, fair, maar overtuigd en zonder schroom.
Het programma-object van de gewestelijke omroepen is - naast het zgn. ‘BRT-2, nummer 1 voor ontspanning’ - het specifieke, eigen leven van elk der betrokken regionen. Geen eng regionalisme, maar een bewuste visionaire aanpak van het eigene, gericht op de versteviging van het geheel. Omroep Brabant komt in dit verband wel jaren later dan noodzakelijk, doch niet té laat. Verwacht en daartoe bijgedragen moet worden door allen, dat zender Brabant zich op de kortst mogelijke tijd weet te ontwikkelen tot een uitstralingspunt en een voedstervader van Vlaams-Brabant en Brussel-Vlaams. Dit kan enkel gebeuren, wanneer daarbij op de eerste plaats de klassieke voorzichtigheid wordt vermeden, die zo vaak leidt naar het soort auto-censuur, dat elk opbouwend werk in de kiem smoort en elk doelbewust beleid tot een caricatuur doet verschrompelen. Vereist is tevens de humor van de durver met hersenen, die het mogelijk maakt ‘anders’- denkenden te ontwapenen.
Voor de BRT-televisie met zijn eerste en enig programma is hierboven reeds een genuanceerd antwoord in het vooruitzicht gesteld. Van hoe groot belang wij regionale of gewestelijk-gerichte televisie-uitzendingen ook achten, ook voor de meer actieve cultuurbeleving van een meer omschreven en homogene volksgroep, en hoezeer wij ook betreuren dat de ontwikkeling in Vlaanderen nog niet zover is gekomen dat de televisie meer oog heeft voor wat in de provincies gebeurt, toch zien wij op dit ogenblik een direct, plaatselijk gericht en programmatorisch verantwoord ‘Brussel-beleid’ vanwege de BRT-televisie niet voor uitvoerbaar. Dit is géén absolute stelling, maar een benadering van de problematiek, vanuit de opvatting over televisie die vrij algemeen en bijna overal over het medium televisie wordt gehuldigd; een opvatting die wil dat de televisie in eerste instantie een medium voor verstrooiing en ontspanning is, ook wanneer een culturele taak niet wordt bestreden.
Vanuit deze optiek, en gegeven dat wij voorlopig slechts over één televisieprogramma kunnen beschikken, blijven er voor gewestelijke belangen of minderheidsgroepen niet veel exclusieve mogelijkheden over. Maar daarmee is niet gezegd dat de Vlaamse televisie vrij uit gaat en op beide oren mag blijven rusten. Een doelbewust en gecoördineerd cultuurbeleid, gebaseerd op een elite van medewerkers met een onafhankelijke en open geest, drijft nog niet boven.
Waar de radio sedert jaren onmiskenbaar zeer verdienstelijk werk heeft geleverd op het gebied van cultureel engagement (vooral op het terrein van het muziekleven), loopt de televisie vooralsnog wat achteraan. Wél is haar balans positief waar het gaat om de ‘verspreiding’ (transport) van de cultuur, zowel verticaal (eerste-rangsprestaties op vele gebieden) als horizontaal (naar alle standen en lokaliteiten).
Voor de televisie komt het er op aan voor zichzelf de open ruimte af te dwingen waarin een dynamisch beleid mogelijk is; een beleid dat erop gericht is de vollediger mens-wording te helpen bewerkstelligen van de Vlaamse volksgemeenschap, die het recht heeft zich thuis te voelen in zijn hoofdstad.
René Bodson
Sekretaris K.T.R.C.
|
|