zien, en verder of het gebrek aan financiering wel degelijk de enige oorzaak is. Ik kan het binnen het bestek van dit artikel niet wagen de psychologische en maatschappelijke aspekten van de Amerikaanse gemeenschap te ontleden om na te gaan of het wellicht ook niet de nodige kulturele back ground is die ontbreekt.
Beducht om zijn financiële veiligstelling, zal de Amerikaanse producer-businessman wel weten welk vlees hij in de kuip heeft, wanneer hij zich tot het Amerikaanse publiek wendt en voor zijn buitenlandse markt heeft hij waarschijnlijk al even weinig vertrouwen in dat zogezegde gesofistikeerde en uitgelezen publiek van Aldrich, althans niet met het oog op de hoge kostprijs van zijn films.
Wij mogen immers niet vergeten dat in de V.S. een film ontzaglijk duur is, veel te duur om zich buitensporigheden te kunnen veroorloven, en dit om redenen die voorlopig met geen mogelijkheid ongedaan kunnen worden gemaakt. Er is vooreerst de sindikale eis van een zeer hoog minimum aan technisch personeel. Verder is er het door Hollywood gekreëerde ‘star’-systeem dat het succes van een film afhankelijk maakt van de populariteit van de akteurs. Hierdoor werd het mogelijk dat beroemde stars astronomisch hoge honoraria gingen eisen, wat thans als een boomerang op het financiële hoofd van de studio's terecht komt.
Naast de enorme produktiekosten groeide er na de oorlog ook de konkurrentie met de televisie. Er heeft zich tussen de jaren 1947 en 1955 een krisis voorgedaan, tijdens dewelke de kurve van het aantal bioskopen agstwekkend ging dalen. Dat daarentegen in de landen buiten Amerika, vooral in Europa en Azië het aantal bioskopen enorm steeg, betekende daarom nog geen kompensatie als afzetgebied, want de buiten-Amerikaanse produkties gingen tegelijkertijd de hoogte in terwijl Azië bv. weinig geneigd was tot import van films made in U.S.A.
Wat er ook van zij, wij mogen aannemen dat 125 miljoen tv-toestellen in de wereld een weerslag moeten hebben op de Amerikaanse filmproduktie.
De maatregelen die de filmstudio's hebben genomen om de moeilijkheden het hoofd te bieden zijn beslist niet van aard geweest om onkommerciële vormvernieuwing in de hand te werken.
Om tegen de televisie te kunnen konkurreren werden spektakulaire procédés uit de oude doos gehaald en opgedist als nieuwigheden die de tv niet kon bieden.
Na enkele pogingen stierf de 3D-film een roemloze dood wegens het onpraktische van de polarisatiebril.
Cinemascoop (de hypergonariens dateert reeds van in de twintiger jaren) en Todd AO - 70 mm - met stereoklank bleken het daarentegen wel te doen.
Bij de spektakulaire nieuwigheden kunnen we ook de ‘drive in’ rekenen. In 1946 waren er 300, in 1950 meer dan 2000 (In zijn ‘Histoire du Cinéma’ gewaagt Sadoul van
meer dan 4000). Maar de ‘drive in’ is wel allerminst geschikt voor het vertonen van intimistische films alhoewel het aan intimiteit bij de toeschouwers niet zal ontbreken; men schrikt er trouwens niet voor terug publiciteit te voeren rond de mogelijkheid voor de jonge man het in zijn wagen (welke jonge Amerikaan heeft er geen eigen wagen) gezellig te maken met zijn girl friend.
Spektakulaire procédés vragen spektakulaire onderwerpen. Maar Cecil B. De Mille, specialist in het genre, heeft zich hopeloos belachelijk gemaakt met de ‘remake’ van zijn 10 Commandements. Alleen Stanley Kubrick is er in ge-