dreiging. Maar zij voelden zich weer in hun land, hoorden weer hun taal; al hield de onverbiddelijke frontlinie hen ver van hun geboortestreek!
Toen Aubroeck met klas 14 Temse verliet, 20 jaar oud, had hij reeds een heel stuk akademische en praktische kennissen verworven, hij was reeds een van de knapste beeldhouwers in houtsnijkunst te Mechelen, waar hij zeer jong nog, in verscheidene ateliers beurtelings ornementist, figurist en fleurist zoals destijds de benaming gold, werkzaam was geweest. Hij volgde er regelmatig de avondlessen onder de leiding van directeur Rosier, veroverde er de hoogste onderscheiding: de gouden medalie in tekenkunst en levend model. Toen brak de oorlog zijn jonge levensdroom, waar zijn beroemde voorgangers Rik Wauters en Ernest Wynants hem waren voorgegaan.
En nu stond hij aan het IJzerfront in de schrijnende geestelijke armoede van het ruwe soldatenleven. Beeldhouwen was uitgesloten, slechts enkele gelegenheidstekeningen voor graveerders van granaathulzen, koperen papiersnijders, ringen, enz. Boeken lezen, frans leren, opstellen of dichten, ja dat ging nog in de vrije uren. De dreigende dood zou deze self-made-man niet ontmoedigen; hij wierp zich hals over kop in de studie. Een jaar volstond om een frans-vlaamse miniatuur-dictionnaire tekstueel van buiten te leren. Tot op zekere dag in 't kantonnement Kt. Berger zich afvroeg wat Aubroeck daar op zijn strozak lag te lezen, hem als ‘délégué’ tussen kompanie en bataillon aanstelde en, verwonderd over zoveel leerzucht, hem als een goede herder (een zeldzaamheid in 't leger) aanmoedigde en zelfs in zijn taalstudie hielp.
Toen kwam de Mechelaar Paul Bogaerts hem aan het front vervoegen, deze had humaniora gedaan, werd eveneens als délégué aangesteld en samen zouden zij nu onderling beschaafd Nederlands spreken, het werd een bron van liefde voor taal en volk, die Bogaerts later in het Houthakkerspeloton van de Orne zou uitboeten... Eens, toen Aubroeck gelast werd van een 30-tal oude krijgsgevangenen alles af te nemen wat zij bezaten, ook de foto's van hun vrouw en kinderen en hij die oude sukkelaars als kinderen zag schreien, was zijn ontroering zo groot dat hij dit triestige beeld nooit heeft kunnen vergeten.
Einde augustus 1918 sneuvelde zijn vier jaar oudere broeder in het vak van Nieuwpoort terwijl hij tijdens een beschieting de steigerende paarden van zijn gespan trachtte tot staan te brengen. Kort daarop brak het laatste offensief uit, waarop de Wapenstilstand volgde, na nog een jaar bezetting, ‘eindelijk’ gedemobiliseerd! Eenkele maanden later stierf vader Aubroeck en moest Karel nu, als steun van het gezin, zijn vroegere taak van beeldhouwer in het meubelbedrijf weer opnemen. Zijn beperkte vrije tijd zou hij nu besteden aan de studie van de monumentale en figuratieve kunst. Jaren lang, met verbeten wilskracht en taaie volharding, zou hij erin slagen tot een onzer voornaamste beeldhouwers uit te groeien. Hij behoorde tot de eenzamen, leefde teruggetrokken, slechts om zijn kunst bekommerd, steeds werkend en studerend; zijn ruime werkplaatsen te Temse waren grotendeels eigen arbeid.
Hij houdt hartstochtelijk van de natuur. Eens toen hij voor de 9-meter hoge IJzerbeelden zijn werkplaats moest verbouwen liet hij maandenlang een gat in de buitenmuur omdat er een koninkje zijn nestje in had gebouwd! In de tuin van zijn rusthuis te St. Niklaas legde hij een park aan met vijver, een waar Eden vol bomen, bloemen en planten, waarin hij zelf nog regelmatig werkt.
De realisatie van de vier IJzerbeelden hebben wij destijds van de eerste klei tot hun plaatsing aan de IJzertoren kunnen meemaken (en filmen); het was een reuzenarbeid; het eerste beeld moest in 4 maanden voltooid en geplaatst zijn, niemand geloofde eraan, maar op 23 augustus 1931 werd het heerlijke Renaat De Rudder-beeld tijdens de IJzerbedevaart ingehuldigd. Intussen volgden een hele reeks kunstwerken, het Koning Albert-ruiterbeeld te Nieuwpoort, beelden te Gent, Antwerpen, Temse, enz. maar als onze knapste houtsnijder gaat nog steeds zijn voorliefde naar beelden in hout.
Thans werkt deze bijna 70-jarige kunstenaar aan een nieuwe reeks scheppingen, die hij hoopt eens de bekroning van zijn leven te zullen worden, maar die hij nog voorlopig binnenkamers houdt. Zij sintetizeren het leven van onze tijd, van onze huidige mensen, maar dan zó vereenvoudigd als eens de oude Egyptenaren het deden, beheerst door de schoonheid van lijn en vorm en innerlijke bewogenheid van onze huidige jeugd, zonder enig romantisme noch zin voor het detail. In dagen van zorg of ontmoediging vindt deze nog immer jeugdige beeldhouwer in zijn huidige scheppingen de glimlach en de zon van de jeugd terug en de ontroering die ervan uitgaat; hij hoopt nu nog enkele jaren flink te kunnen werken alvorens ermede voor het daglicht te komen.
Het harde leven heeft hem gestaald met taaie werk- en wilskracht. Spijt zware tegenslagen, vooral door het verlies van een zijner ogen (bij het opkappen van het vierde IJzerbeeld) heeft hij, de jongen uit het volk, die ons allen tot voorbeeld kan zijn, het gebracht tot Voorzitter van de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen, Kunsten en Letteren, hij die de leuze van Beethoven ‘Ik erken geen enkele superioriteit dan die van de goedheid’ tot de zijne heeft gemaakt, die de vrijheid boven alles liefheeft en het leven aanschouwt als een genade van de schoonheid waarin men zijn hartstochtelijke liefde voor het leven kan openbaren.
Clemens De Landtsheer