verdragen. In zijn schijnbaar onbenulligste tekeningen voelde men onmiddellijk de grote en liefdevolle kunstenaar. Zijn onwankelbare trouw aan zijn verre echtgenote was schoon en aandoenlijk. Zij was voor hem alles en waar op zijn tekeningen een vrouwenfiguur te pas kwam, herkende men onmiddellijk ‘wie’ hem bezielde. Nooit sprak hij met zoveel bewondering en eerbied als over ‘zijn vrouw’, de moeder van zijn kinderen.
Joe begon toen naast zijn andere arbeid, te werken aan dat subliem kunstwerk dat hij later noemde: ‘mijn lief-vrouwken aan den IJzer’. Op een stuk gewoon bruin inpakpapier groeide langzaam, haast pijnlijk, dat heerlijk werk dat we in Vlaanderen allen kennen en waarvoor elk normaal Vlaming die nog aanvoelt wat schoonheid is, zou moeten ‘knielen’. Als man van jaren, na een bewogen kunstenaarsleven, sta ik nog met ontroering voor dat werk, als ik zie, met hoeveel onbegrensde liefde in de afzondering van zijn werkkamer, wars van alle pretentie of jacht op succes, die begenadigde kunstenaar zijn droom heeft vastgelegd. Geen ogenblik heeft Joe eraan gedacht, de toeschouwer te laten zien ‘wat’ hij kon. Zijn hart leidde een gevoelige en gehoorzame hand, die met devotie diende. Joe schiep zonder het wellicht te vermoeden, een stuk onvergankelijke Vlaamse poëzie, een gebed tot onze Lieve Vrouw van Vlaanderen.
Elke dag helaas vielen bekende en onbekende jongens, die allen een thuis hadden, waarnaar zij hartstochtelijk hadden verlangd. De haat die kunstmatig, ten bate van de machtigen van toen, op broedermoord aanstuurde, was zeker voor een kunstenaar te zwaar om dragen. Wij zijn niet op deze wereld, zei Joe dikwijls, om elkander op kommando uit te moorden, maar om liefhebbende echtgenoten te zijn en vaders. Ook konden we het niet verkroppen dat zoveel van onze geestesgenoten door een volksvreemde legerleiding, met stille goedkeuring van hogerhand, om hun verheven idealisme gestraft werden, verbannen en gebroken.
Joe wist goed, dat ook hij door de Inkwisitiemannen op het front werd gewantrouwd. De kunstenaar, tweede prijs van Rome en Godecharlesprijs, die zich nog met andere kunstwerken had verdienstelijk gemaakt, werd tot op het einde van de oorlog onwaardig bevonden, te worden opgenomen in de ‘section artistique de l'armée belge’, gesloten kring waarin alleen werden aanvaard, een bepaalde kategorie kunstenaars die met onze mentaliteit niets te maken hadden en van het front zeer weinig kenden. Het is maar heel op het einde dat, op aandringen van Juffrouw Belpaire, Joe genade vond. Hij bleef niettemin vreemd aan die drukdoende konfraters. De Vlaming voelde zich daar niet thuis.
Joe vroeg me sedert lang met aandrang met mij eens te mogen meegaan naar de uitkijkpost waar ik als artilleriewaarnemer met enkele kameraden op dienst was. Het was dicht bij de voorlijn en Joe ‘hoopte Brugge te kunnen zien’. Joe keek gespannen en riep toen in vervoering: Kijk Sam daar zie ik Brugge, de Halletoren en niet ver van daar wonen mijn lievelingen.
Ik had van Brugge nooit iets kunnen zien. Hij gaf me de verrekijker terug. ‘Kijk zelf Sam!’ Ik zag nog niets, maar liet de overgelukkige vriend in zijn schone illuzie. Hij had het beloofde land, waar hij nooit meer zou binnen gaan, gezien... in zijn verbeelding.
Joe was rustig geworden. We bleven daar nog enkele dagen samen. Hij maakte enkele prachtige schetsen. Met mijn primitief materiaal heb ik dan zijn portret geschilderd: Joe met de stenen pijp. Daar waren grote veranderingen op til. De meeste van Joe's vrienden waren veel lager op het front afgezakt. Ook te Veurne was er niemand meer. Joe bleef eenzamer dan ooit alleen op het college.
Toen ik terugkwam van het ziekbed van mijn jongste broer in Frankrijk ging ik langs De Panne om Juffrouw Belpaire te groeten. Daar vernam ik van het oud-treurend moederke, het brutaal en ontzettend nieuws. Joe was in die korte tijdspanne door gemis aan zorgen (accute appendicitis) overleden en op deze dag te Steenkerke begraven. Van mijn verloofde vernam ik later, dat zij nog bij de stervende was geweest. Zij bracht me zijn laatste groeten. De goede dokter Van den Bulcke uit Veurne had hem als burgerdokter niet mogen helpen. De dood van de schone principiële Vlaamse kunstenaar kon de officiële heren niet ontroeren... integendeel. Zij hadden nooit meer in hem willen zien, dan de man zonder ster, de eenvoudige korporaal, No matricule 52481, in het Belgisch leger.
In zijn kamer werden door vrienden tot de kleinste krabbels, waar zoveel talent in was, in een koffer geborgen. Zijn ‘Ons lief vrouwke van de IJzer’ werd tot na de oorlog aan de liefhebbende handen van mijn aanstaande familie, die ook Joe's grote vrienden waren, toevertrouwd. Toen ik na de oorlog, op vraag van de diepbedroefde weduwe English, naar het Ministerie van Schone Kunsten ging om er zaken te regelen, kreeg ik van de directeurgénéral, monsieur Lambotte, dit te horen: ‘Mais Monsieur, Joe Englisch n'était-il pas au front un peu activiste...’ Daarop kon ik maar dit antwoorden: ‘Joe English est mort au front, dans la tenue du soldat belge, cela ne vous suffit-il pas?’ Dat was de stemming in die onzalige tijd. En enkele jaren later, toen Joe Englisch triomfantelijk door zijn volk in de krypte van ons eerste IJzerkruis werd bijgezet, kon ik niet anders dan op het einde van de rede die ik toen uitsprak deze bittere woorden gebruiken, woorden die ik nu nog volkomen beaam:
‘Uw kristen zijn, uw onbuigzaamheid, uw prachtige werking voor Vlaanderen, maakten U als getekend voor de vervolging, en gij waart het vaderland binnengegaan met het teken der ongewensten’.
Sam De Vriendt