West-Vlaanderen. Jaargang 13
(1964)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
Theaterleven bij de soldaten 1914-1918Tijdens de eerste wereldoorlog hebben talrijke idealisten in krijgsgevangenenkampen en achter het IJzerfront, de Vlaamse kultuurstrijd voortgezet en onbewust een belangrijke bijdrage geleverd om ons toneelrenouveau mogelijk te maken. Eén van de voornaamste middelen om onze piotten geestelijk te verrijken was het toneel. In augustus 1914 waren ze opgetrokken in de illuzie dat de oorlog slechts enkele maanden zou duren; hetzelfde stemmingsmiddel werd reeds bij de aanvang bij de burgerbevolking gebezigd onder de slogan: ‘'t Is maar om de grenzen te bewaken’. Pas wanneer de soldaten alle hoop op een spoedig einde opgegeven hadden, werd de behoefte aan gezelschapsleven wakker. Vooral in de krijgsgevangenenkampen en ver achter het front zochten de piotten naar middelen om de verveling te doden en het heimwee naar huis te temperen.Het Fronttoneel met Dr. O. de Gruyter
Zoals het in dergelijke omstandigheden gebeurt, begon men met gezellige uurtjes: mondharmonika, zang, deklamatie, monologen en toneelfragmenten, improvisaties, enz. Die ontspanningsavonden hadden geen andere waarde en betekenis dan onschuldige liefhebberij. Benevens Paul van Aerden, die in zijn kamp streefde naar opvoeringen met artistiek gehalte, waren elders vier jonge kunstenaars, die later faam zouden verwerven, intensief met toneel bekommerd. Volgens hun opvatting moest het toneel boven liefhebberij en ontspanning uitgroeien tot kultuurmanifestatie. Hun naam blijft aan de evolutie van ons toneelleven verbonden: Dr. J.O. de Gruyter, Staf Bruggen, Edgard de Pont, Juliaan Platteau. Als krijgsgevangene stichtte Edgard de Pont een merkwaardige toneelvereniging in het kamp te Soltaü; hij kreeg toelating van de Duitse overheid om een ongebruikte barak om te toveren tot ‘schouwburg’. Aanvankelijk beschikte hij nog niet over het nodige repertoire en materieel. Samen met zijn kameraden verzamelde hij zangen voordrachtteksten; uit het geheugen werden vroeger gespeelde toneelfragmenten aangeleerd en zo ontstond langzamerhand het plan om een reeks stukken met letterkundige en toneeltechnische waarde te spelen. Bovendien bezorgde de Duitse overheid hem teksten van toenmalige Duitse suksesstukken (Blumenthal, Kadelburg, Grabbe) en via de betrokken diensten in België ontving hij de beste toneelwerken die in de stadsschouwburgen werden toegejuicht. In 1916 werden verschillende kampen gelikwideerd en kwamen honderden gevangenen te Göttingen bijeen. Ondertussen was Staf Bruggen, die op 26 oktober 1914 te Ramskapelle krijgsgevangen werd genomen, in het kamp te Göttingen zeer aktief. Spoedig werden de beste liefhebbers uit Antwerpen, Gent, Brugge, Oostende, Leuven, enz. bijeengeroepen en ontstond ‘De Vlaamse Schouwburg voor Krijgsgevangenen’ (ook ‘De opgaande Zon, Schouwburg voor soldaten, Vlaamse Schouwburg’ genoemd). Ook werd een ‘Vlaams Komitee’ gesticht, met aan het hoofd een ‘feestbestuurder’: onderofficier Edwien Bauwens (1915-16), Daniël Heffinck (1916-17), luitenant J. Garray (1917-18). Twee beroepsakteurs: Edgard de Pont, die reeds vóór de oorlog twee jaar aan de K.N.S. te Gent was geëngageerd en nagenoeg zijn ganse toneelloopbaan in zijn vaderstad zou blijven werken, ook als leraar dramatische kunst aan het conservatorium; Staf Bruggen, die na de oorlog de inkarnatie van de Vlaamse volksziel zou worden, regisseerden de stukken. Op vergeelde Foto's herkent men figuren als Staf Bruggen, Edgard de Pont, Gust Langbeen, Dees D'Oosterlinck, Juul de Vuyst, Joris Mazereel, Jef Verhulst, Mon van Biesen, Bob Truyts, Flup Vrébos, Jef van Haelen, Lode Fabri, Pol Verrycke, Miel Beliëns, Sander de Graeve, Lode van Cleemput, Gratiaan Meire, e.a. | |
[pagina 248]
| |
Het repertoire was zeer rijk en verscheiden. Het begon met schetsen, eenakters, deklamatie, zang, muziek, dans, akrobatie, enz. Bekende auteursnamen uit de toneelwereld, die voor de oorlog sensatie verwekten en het volk naar de teaters lokten, kwamen aan de beurt: Lodewijk Scheltjens, Nestor de Tière, Jan Fabricius, Jaak Ballings, Albert van Waasdijk, Maurits Sabbe, Herman Heyermans, Bernard Shaw, Karel van Ryn, Mary Chase, Hendrik Ibsen; ook ‘Gudrun’ van Rodenbach werd gespeeld. Treffend is het feit dat toen reeds zoveel mogelijk oorspronkelijk Nederlands werk werd opgevoerd. In een grote, door de soldaten zelf gebouwde barak, die aanvankelijk diende als kerk, biblioteek, leeszaal, schouwburg, werd gelezen, gerepeteerd, rollen overgeschreven, papieren decors ontworpen en geschilderd, kostuums en pruiken aaneengeflanst, kortom alles wat de piotten onderhanden kregen werd op zeer handige wijze voor de gaafheid van de voorstellingen bruikbaar gemaakt. Wat van buiten het kamp moest komen werd met de schamele centen van de soldaten aangekocht. De vrouwenrollen werden door de gevangenen vertolkt. Vanzelfsprekend liep de barak telkens ‘stampvol’. De vertoningen werden opgeluisterd door een groot symfonisch orkest. Van begin 1915 tot in de helft van 1916 speelden er de Vlamingen, de Schotten, de Russen, de Fransen, de Walen en de Engelsen. Voor die tijd en in dergelijke omstandigheden was die toneelaktie van buitengewone betekenis, niet enkel als afleiding voor de krijgsgevangenen, maar vooral als basis voor de naoorlogse toneelbeweging in Vlaanderen. Immers, buiten de grote centra was er, wegens het ontwikkelingspeil en de armzalige sociale toestanden in Vlaanderen, slechts matige belangstelling vanwege ‘de gewone man’. Nu was een massa uit alle volkslagen voor het gesproken toneel gewonnen. Na de wapenstilstand gingen de soldaten naar huis, maar Edgard de Pont was opnieuw aktief in de Gentse K.N.S.; Staf Bruggen stichtte ‘Het Vossentoneel’ (1919-20) en speelde ‘Dolle Hans’, ‘De rechte lijn’, ‘De twee wapens’, enz.
Benevens de toneelaktiviteit was er te Göttingen ook een rijk muzikaal leven. Aanvankelijk werden bonte avonden en kleinkunstavonden georganiseerd. Spoedig echter volgden de musici het voorbeeld van de toneelleiders; zij stichtten een groot symfonisch orkest en speelden werk van Bizet, Strauss, Schubert, Brahms, Meyerbeer, Haydn. Beroemde figuren kwamen aan de beurt met hun belangrijkste werk; een ganse avond werd gewijd aan Wagner, Beethoven, Benoit, Mendelsohn; een avond klassieke muziek en een avond vertolking van Italiaanse meesters. Befaamde orkestleiders en musici kregen een kans om hun rijke gaven herhaalde keren te affirmeren: Paul Verzin, Karel vanderFoto's van het toneelleven in krijgsgevangenschap (Göttingen, 1916-17).
Pag. 248 boven: slottoneel van het derde bedrijf van ‘Rivierschuimers’ - midden: de Vlaamse toneelgroep in het krijgsgevangenkamp - onder: toneel uit ‘Bietje’ van H.M. Sabbe. | |
[pagina 249]
| |
Smissen van de Kon. Muntschouwburg, Marcel Demoulin, laureaat van het conservatorium te Luik, Jan Pancken van de Kon. Opera te Antwerpen en het Kursaal te Oostende, Lodewijk de Vestele, laureaat van het conservatorium te Antwerpen, Frans Mathys van de Kon. Opera te Antwerpen. Ook zij hebben onze soldaten de schoonheid van de muziek geopenbaard en de weg naar de concertzaal leren zoeken. | |
Het fronttoneel 1918-1920Juliaan Platteau, die als leider van Het Kristen Vlaams toneel in 1913-14 merkwaardige vertoningen realiseerde, o.a. Vondels Jephta, heeft een belangrijk aandeel gehad in de stichting en de uitbouw van Het Fronttoneel. In Oostvleteren had hij met zijn kameraden een toneelgroep in aktie gebracht maar op tweede paasdag 1918 kreeg hij bevel zijn compagnie te verlaten en zich te vervoegen bij de ‘Compagnie des travailleurs’ te Hoogstade. Daar trof hij J.O. de Gruyter aan, doctor in de germaanse filologie, die ingelijfd als kanonnier bij de eerste divisie, later sergeant werd, brigadier en ten slotte zijn militaire loopbaan voltooide als fourier bij het vervoerwezen. De Gruyter had reeds merkwaardige toneelreferenties. In december 1908 had hij te Gent de ‘Vereniging voor toneel en voordrachtkunst’, en op 12 maart 1911 de ‘Gentse toneelschool’ opgericht. Twee jaar te voren, op 12 april 1909, speelde hij te Gent de lievelingsrol van zijn romantisch idealisme, Starkadd van Alfred Hegenscheidt. Later volgden andere literair-hoogstaande werken: Warenar van P.C. Hooft, Filokteles van Sofokles, Ifigeneia van Goethe, De bruid van Messina van Schiller, Mina von Barnhelm van Lessing en De dode stad van d'Annunzio. Hij is ook de eerste geweest die het waagde om dergelijke werken tijdens de zomermaanden in openlucht te spelen, o.a. op 22 augustus 1909 Filoktetes te St. Martens-Latem en in 1910 Ifigeneia in het Nachtegalenpark te Antwerpen. Achter het front was een gezelschap samengesteld dat in veldgasthuizen voor zieke en gekwetste soldaten optrad... in het Frans. In december 1917 werden op kosten van koningin Elisabeth zgn. ‘schouwburgen’ gebouwd, een veldlegerorkest onder leiding van C. de Thorant samengesteld, waaruit het plan rijpte om het ‘Théâtre de la Reine’ (Théâtre du front) te stichten. Voorlopig zouden ook luitenant van Iseghem en mej. S. de Clery kleinkunstavonden verzorgen: een gemengd Franstalig programma met hoofdzakelijk lyrisch-gesproken toneel. Ondertussen waren de dames Judels en de Potter-Demey alsmede de heren Steurbaut en Tokkie in dezelfde stijl aan 't werk, maar in het Nederlands. Een officier van de groene jagers, luitenant Frank Danckaert, trok naar Alveringem bij Verschaeve om advies inte winnen over hoogstaande letterkundige toneelspelen voor Nederlandssprekende soldaten. Verschaeve zei: ‘Neem de Gruyter en dan hebt ge alles ineens: hoofd, groep, repertoire.’ In december 1917 stichtte Danckaert, samen met de Gruyter en Platteau ‘Het Fronttoneel’. Wegens de omstandigheden moest de militaire overheid, met het oog op de militaire dienst toelating verlenen. Geestdriftig stuurde de Gruyter een aanvraag naar het militair hoofdkwartier. Het antwoord kwam niet, maar de plannen van de Gruyter kregen vorm in de stichting van een Franstalig gezelschap ‘Le Théâtre de la Reine’. De aktrices kwamen uit Parijs en werden door de regering mild vergoed, de akteurs-soldaten werden van alle krijgsdienst ontslagen doch behielden het recht op hun soldij. Enorme sommen werden ter beschikking gesteld om de soldaten te overdonderen met stukken als: Le mariage de Melle Beulemans, l'Arlesienne, La petite chocolatière, Le médécin malgré lui, enz. Elisabeth Belpaire beïnvloedde koningin Elisabeth ten gunste van de Gruyters plannen: toelating werd verleend | |
[pagina 250]
| |
Göttingen: de ‘Vlaamsche Schouwburg’, Het Zangersfeest.
voor... één maand. Even voor Pasen 1918 ontving de Gruyter volmacht, echter zonder aanmoediging of vergoeding. Doch dit alles prikkelde hem des te meer. Reeds begin mei stond hij klaar met de première van Warenar en Freuleken. Verder stonden op het repertoire: De heks van Haarlem van van Eeden, De Spaanse Brabander van Breeroo, Adam in ballingschap van Vondel en een stuk van Heyermans. De akteurs schreven zelf hun rol over, schilderden de decors, bouwden de scene op, repeteerden bij kaarslicht op de zolder van een kleermaker. Om de repetities te kunnen bijwonen werden zij op tweede paasdag overgeschakeld naar de Compagnie d'artillerie. Zij brachten het overschot van hun schamele soldij bijeen om de kosten te delgen. De eerste medewerkers waren: Dr. J.O. de Gruyter (leider), Juliaan Platteau, Joris Rouckhout, Hendrik en Omer Laloo, Gust Maes, Maurits van Daele, Désiré Walleyn. Wegens groter bezetting van sommige stukken werd later beroep gedaan op: Jan Cammens, R. Longin, E. Verlinde; de brankardier Honoré Verhaest was secretaris. Twee vrouwen werden ingeschakeld: Jeanne de Coen (uit Parijs) en Maria Denys (uit De Panne) die voorheen nooit gespeeld had. Zij kregen geen enkele vergoeding en logeerden op de tweede verdieping van de apotekerij van De Panne. Met de spaarcenten van de akteurs werden ten slotte met een honorarium bedacht: Bertha en Maria d'Heere (achter het front), Julia van Middelem-Mathis (uit Parijs) en Mathilde Walraf (uit Londen). De eerste vertoning van Het Fronttoneel werd begin juni 1918 gegeven te Hoogstade in de ‘Schouwburg der Koningin’. Het stuk, Warenar van P.C. Hooft moest wegens het sukses een maand lang gespeeld worden; sommige soldaten kwamen van uren ver te voet om aanwezig te zijn. Op één van de voorstellingen pronkte onder de toeschouwers de beruchte generaal Bernheim. Hij had plaats genomen naast Cyriel Verschaeve, die hem niet groette. Het tafereel waarin Warenar wanhopig jankt om het verlies van zijn gestolen pot, gaf aan de vertoning plots een geweldige betekenis. De Gruyter kroop als een razende naar | |
[pagina 251]
| |
De rugzijde van deze foto vermeldt: ‘Aan onzen tooneelmeester Edg. Depont, als aandenken. Göttingen 27-2-17’ en werd ondertekend door De Graeve, Th. Vreke en Hipp. Verrijken.
het voorplan, strekte zijn houterige vinger naar de pronkerige mondheld en schreeuwde als een bezetene: ‘Jij daar met je kromme neus, de schat heb jij gestolen!’ De soldaten begrepen spontaan de zinspeling op de taal- en kultuurstrijd achter het front, veerden recht, floten in de richting van de generaal en juichten de Gruyter toe. Volgens Prof. Dr. Frans Daels waren de eerste vijftien rijen bestemd voor Bernheim en hogere officieren. Verschaeve deed teken naar de soldaten dat de vrijwel onbezette plaatsen voor de overheid moesten ingepalmd worden, wat dadelijk stormenderhand gebeurde (De Blauwvoet, jg. 1934, Nrs 6 en 7, april-mei). Toen de generaal na het tweede bedrijf de vertolkers achter het toneel wilde feliciteren, weigerden allen hem te groeten. Later tijdens een voordrachtavond te Pollinkhove waagde de Gruyter het Rodenbachs Klokke Roeland voor te dragen. Eén van de drie aanwezige generaals stond perplex en zei tot de Gruyter: ‘Mais, vous êtes un passionné, monsieur de Gruyter!’, waarop de soldaat antwoordde: ‘Oui, mon général!’ Een tweede creatie, Freuleken van Herman Roelvink, werd gegeven in de zaal Verhaeren in het gasthof Océan te De Panne. Dit lievelingsstuk van de piotten werd van de 25o juni tot einde juli iedere dag gespeeld. Met Starkadd, van Alfred Hegenscheidt, het derde stuk, voor het eerst opgevoerd in de hospitaalschouwburg te Vinkem, was de faam van Het Fronttoneel voorgoed gevestigd. Korte tijd voor het groot offensief, na anderhalve week voor vertaling (de Gruyter vertaalde het werk in één nacht), repetities en enscenering stonden de akteurs klaar met ‘Het belang van Ernst’ van Oscar Wilde; de première had plaats op 18 oktober 1918 te Hoogstade. Tot twee dagen voor het offensief werd het stuk gespeeld en ondertussen zou ook Minnespel van Schnitzler vertoond worden, had de doorbraak van de geallieerden niet plaats gehad. Na de wapenstilstand gaf de groep liefdadigheidsvoorstellingen in Antwerpen, Gent, Brussel, St. Niklaas, Brugge, Veurne, enz. en ook in bezet Duitsland, waar ook Duitse burgers aanwezig waren. De Gruyter was ondertussen opnieuw in het atheneum te Gent werkzaam en liet de leiding van Het Fronttoneel over aan Juliaan Platteau, die ook Dolly de Gruyter en Staf Bruggen engageerde. Wegens hun invloed op de Vlaamse soldaten werden Bruggen en Platteau, te Kempen herkend, door luitenant Poullet over de grens gezet... Het Fronttoneel, Het Krijgsgevangentoneel en het Vossentoneel hadden op enkele maanden tijd de grondvesten gebouwd voor een bloeiend toneelleven in Vlaanderen. De akteurs waren gevormd volgens de Gruyters vooroorlogse inzichten en technische vaardigheid, een rijkgeschakeerd publiek was vertrouwd met een hoogstaand literair repertoire en met een nieuwe speelstijl; de luister van het Nederlands klonk als een nieuw geluid in duizenden oren, en... zo onstond in 1920 het later beroemd geworden Vlaamse Volkstoneel.
Antoon vander Plaetse |
|