De opvoedkundige waarde van de fotografie en opvoeding tot fotografie
Zopas verscheen een boek van de bekende, Duitse fotoen filmpedagoog Fritz Kempe: ‘Der Fetisch des Jahrhunderts’ (Econ Verlag, Düsseldorf). Dit boek is niet alleen zeer interessant omwille van de analyse die het brengt van de ontwikkeling der fotografie, vooral dan deze van de jongste halve eeuw, maar vóór alles ook wegens zijn titel, ‘Fetisch des Jahrhunderts’, die onze tijd karakteriseert. Want deze titel weerspiegelt precies de betekenis, die de fotografie bezit bij de brede, moderne massa. Fotografie en film, televisie en publiciteit door middel van foto's zijn ongetwijfeld de sterkste massa-media van onze tijd geworden. Zonder de uitvinding van de fotografie echter, zouden noch film, noch televisie, noch foto-publiciteit mogelijk geweest zijn.
De mens van heden is dag na dag, uur na uur, aan de ‘foto’ overgeleverd; men spreekt bij ons hier in Duitsland, in pedagogische en psychologische middens, van ‘Reizüberflutung’ door deze moderne media. Deze ‘Reizüberflutung’ houdt natuurlijk een negatieve beoordeling in van de inwerking van miljoenen foto's, films en televisie-uitzendingen op het dagelijkse leven van de mens van vandaag. Op de keper beschouwd wordt door ‘Reizüberflutung’ in de eerste plaats een belasting van het menselijke zenuwstelsel beduid, maar anderzijds ligt in dit woord toch ook de angst voor de onmacht van het individu tegenover de dagelijkse beïnvloeding door de beeldenvloed in dagbladen en tijdschriften, in film en televisie. De mens wordt dagelijks gedwongen tal van foto's te bekijken. Maar elke foto, iedere film, elke t.v.-uitzending wordt echter gemaakt met een heel bijzonder inzicht en streeft een welbepaald doeleinde na. En op die wijze ziet het individu zich dan voortdurend geconfronteerd met andere opinies. Deze opinies worden bovendien in beeldvorm naar voren gebracht en men kan werkelijk niet anders dan ze zonder meer aanvaarden of zonder meer verwerpen.
Discussie is niet mogelijk, want foto's, films en t.v.-uitzendingen zijn onpersoonlijke dingen, waarmee men geen gesprek kan voeren. Objectief gezien hangt bijgevolg de positieve of negatieve beïnvloeding van het individu door de beeldenvloed uitsluitend af van het aangeboden beeldmateriaal en de kwaliteit ervan. Over de beeldkwaliteit beslist nu niet alleen het beeldthema, maar evenzeer de wijze, waarop dit thema wordt uitgedrukt, dus hetgeen wij de beeldopvatting zullen noemen.
Is de fotograaf, die bij voorbeeld foto's voor dagbladen en magazines maakt, een mens met takt, dan zal hij zelfs gewaagde opdrachten, waarmee zijn redactie hem belast, met takt en schroom volbrengen.
In dit licht gezien, treedt de opvoedkundige waarde van de fotografie zeer duidelijk naar voren: gevormde mensen, die, als lezers van geïllustreerde bladen, als bioscoopbezoekers of televisiekijkers levendig en persoonlijk gebruik maken van deze visuele wereld, oordelen heel persoonlijk. Zij schrikken evenzeer terug voor uitzichtsloze inbreuken op iemands intieme leven, als voor brutale voorstellingen van geweldplegingen. Zij wijzen dergelijke opnamen van de hand. En daarmee nemen zij een persoonlijke stelling in, waarvan de gevolgen zonder de minste twijfel tot in de redacties terug te vinden zijn.
Bijzonder de jonge generatie van onze fotojournalisten en persfotografen - uit wier rangen reeds veel bekende namen in Europa naar voren gekomen zijn - heeft in de jongste jaren, dank zij haar beste vertegenwoordigers, een nieuwe beroepsethiek verwezenlijkt: zij wil het menselijke in haar opnamen niet laten ontaarden in het al-témenselijke. Deze fotografen leggen karakter en moraal in hun beeiden en voorkomen angstvallig dat hun werk moreel zou verworden tot uitzichtsloze en verwrongen sensatiefoto's. Op deze wijze scheppen zij voortdurend de noodzakelijke vergelijkingsmogelijkheden voor degenen, die hun beelden bekijken, en leveren een zeer belangrijke en opvoedkundig waardevolle bijdrage tot het vormen van de publieke opinie.
Het is daarbij ook nog interessant te kunnen vaststellen, dat diezelfde jonge fotografen zich door en met hun fototentoonstellingen in toenemende mate een plaats veroveren in de grote Europese steden - vanzelfsprekend is dit niet in laatste instantie te danken aan de hulp van publicisten en tentoonstellingsinrichters, die verder zien, dan hun neus lang is. Deze exposities worden in de eerste plaats door jonge mensen bezocht en bediscussieerd. Ik vind het steeds hartverheffend in dergelijke tentoonstellingszalen talrijke jongeren aan te treffen en, al sprekend met hen, te kunnen vaststellen, hoe scherp hun kritische blik is en hoe groot hun afkeer voor de sensatie om de sensatie.
Karl Paweck, de schrijver van het boek ‘Das optische Zeitalter’ (Walter Verlag), heeft gezegd, dat de jonge generatie fotografen voor de tweede maal de fotografie ontdekt - dus nieuw-ontdekt - heeft. Dat is de nagel op de kop, want daar waar vroeger de fotografie een onderneming was, gevestigd op esthetische grondslag (men wou ‘artistiek’ fotograferen), is ze nu een door en door ‘reële’ onderneming geworden, waarbij door haar beste beoefenaars een hoogstaand ethisch doel wordt nagestreefd: men wil de mens van heden, zijn leven en streven, zijn werk, zijn vreugde en lijden - kortom, het ‘werkelijke leven’ van onze tijd zichtbaar maken door middel van foto's. Men wil tonen, hoe de wereld van vandaag de dag eruit ziet, opdat vriend en vijand elkaar beter zouden leren kennen en beter begrijpen.
In de Duitse Bondsrepubliek werd de opvoedende waarde van de fotografie reeds zeer vroeg door de pedagogen ontdekt. Nadat reeds in de jaren twintig de toenmalige minister voor cultuur van Pruisen de oprichting van werkgroepen voor fotografie in de scholen had bevolen - die