De fotografie in haar tijd
Deze overwegingen hebben eigenlijk niet tot doel de fotografie als kunst te verdedigen, wat onzinnig zou zijn, want wat is kunst? De eenvoudige woorden van een bezield wezen? De dingen die met elkaar in kompetitie treden voor de hoogste lof? Ik heb slechts getracht de fotografie te situeren in haar tijd: l'époque de l'image, zoals René Huyghe haar noemt.
‘Van heden af is de schilderkunst dood!’ riep de schilder Paul Delaroches, bij het zien van een daguerreotipie uit, en Ingres zuchtte: ‘Ik durf het haast niet hardop te zeggen, maar deze perfektie is het, die ik in mijn doeken betracht’.
Een zekere angst voor de primitieve automatie beroerde de schilderswereld; het lijkt er wel op dat deze angst nog steeds, maar dan in een gewijzigde vorm, voortbestaat. Fotografie: kunst? Onmogelijk, meende men. Een allegorische plafondschildering (Vatikaan, Domenico Torti, 1884) stelt de fotografie voor als een kunst van lager allooi. Deze (begrijpelijke) reaktles tegen de machine, die het blijkbaar gemunt had op het bezielde handwerk van ware kunstenaars, zijn allang ontzenuwd. Niettemin, in de praktijk zoekt men nog steeds tevergeefs naar fotografie tussen de begeerde kunstwerken; ze heeft geen markt en kompromiteert haar aanhangers in de ogen van de schilderwereld. Hoewel de fotografie in feite de schilderkunst bevrijd heeft uit haar natuurlijke staat van dienstbaarheid. Dit betekent nog altijd geen aanbeveling, zal men opmerken. En toch, gaat inmiddels de schilderkunst haar eigen weg, ook de fotografie doet dit! De schilderkunst ontmaakt zich ijverig van de bezwarende feiten, die tot voorbij de perfektie leiden, tot aan het dode punt namelijk, waar nog alleen een overhaaste vlucht mogelijk is. Het een na het ander wordt achtergelaten van oude en nieuwe artistieke tradities; een soort opruiming dus die, hoe ook, het eigenlijke wezen van de kunst moet blootleggen om vandaaruit opnieuw te vertrekken: monokromie, akromie, de konsekwenties van Yves Klein: de aanwezigheid van de kunstenaar volstaat en vervangt de materiële daad, het eigenlijke kunstwerk, volkomen. De fotografie is daar om de wereld waarin ze leeft te vereeuwigen. En dat doet ze. Ze is in de hedendaagse plastiek de enige kunstvorm, die in staat is haar tijd op de korrel te nemen zonder vervelend te worden, die bovendien overtuigt en niets aan plastische kracht inboet (de cartoon daargelaten en mogelijk ook wel de pop-art) integendeel, ze schijnt daartoe wel geroepen. De fenomenen van een tijd zijn immers onderling organisch ten nauwste verbonden. Op het moment dat iets noodzakelijk
wordt, doet het dan ook zijn intrede. Het ene roept het andere op. Het is niet eens zeer duidelijk wat er eerst is, de noodzaak of de nieuwigheid. De fotografie verschijnt in een wereld, die haar ruraal karakter verliest, om over te schakelen op het ritme van de rotatiepersen die het nieuws maken. Nieuws is geen schilderij. Vaak wél fotografie. Nieuws is eigenlijk een moderne vorm van kunst: direkt, bondig en genadeloos.
Het is opmerkelijk dat de fotografie een eendere evolutie doorloopt als de klassieke plastische kunsten, maar veel sneller. Van de primitieven tot de abstraktie. Een tijd van dodelijke hyperperfektie. Experimenten: ondek jezelf, waarbij men zich meermalen voorbijgaloppeert. Zo komt ze soms gevaarlijk dicht bij wit-zwart schilderijtjes en andere grafieken, die volslagen vreemd zijn aan de fotografische eigen aard.
Het bestaan van die eigen aard wordt eindelijk vermoed, gezocht tussen de talloze mogelijkheden die onaangeroerd zijn blijven liggen en gevonden in de frisheid van spontane aanwending, die elke kust kenmerkt.
Geen andere kunst bezit de mogelijkheden van de candidshot, van de donkere kamer waarin met licht gespeeld wordt, van het licht waarmee fotografie gemaakt wordt, van de zilverkorrel waarmee het trillende leven en de sfeer terugkeren in de fotokunst, van de onscherpte die het uiteindelijk veel overtuigender doet dan de zoetelijke fondu's in de schilderkunst.
De futuristen zagen beweging als een periodiek van statische momenten in het vlak. De kinetische kunstenaar integreert ze direkt in zijn werken zelve. Het oog ziet bewegen, nooit beweging. De fotografie grijpt ze langs haar eigen kurve, bewegingsonscherpte, waardoor ze ook langs fotografische weg, evenwaardig is geworden aan vorm en kleur. Het fotografisch kontrast laat zich opdrijven tot zuivere grafiek, waarin de grijzen zolang blijven meespelen als men gaan kan zonder de fotografie te verlaten en de eigenlijke opname niet veel méér betekent dan het materiaal waarmee men wenst te werken. De fotografie bestrijkt een eigen terrein dat de persoonlijke kreativiteit geenszins in de weg staat.
En toch geen kunst? Schilders zoals de Amerikanen Hopper, Tooker en Sheeler hebben hun werk zo sterk fotografisch opgebouwd dat het akelig is om zien. Zonder toestel geen fotografie en ieder die maar wil, hangt er een rond zijn hals en gaat er op los, duizendmaal als ge wilt, daar komt toch wel iets van. Als ge ogen hebt en een toestel... Er zijn minder goede fotografen dan goede schilders maar veel meer fotograferende lieden dan schilderende.
En aangezien de fotograaf geen markt achter zich heeft is hij genoopt tot volstrekte eerlijkheid. De vondst, de ontdekking, doet het gemakkelijk in de schilderkunst en verbloemt maar al te vaak het gebrek aan oorspronkelijkheid; bovendien houdt de schilder er het alleenrecht over, waardoor de gewekte illuzie van persoonlijkheid nog verstrekt wordt. Men hoeft er niet eens patent op te nemen, pers en publiek zorgen daarvoor.