| |
| |
| |
Simon Stevin van Brugghe
Zeilwagen, volgens een prent van G. Blaeu, uitgegeven te Amsterdam in 1640.
Simon Stevin werd geboren in 1548 en is een bejaard man geworden. Hij stierf in 1620. Om in die beroerde tijden tweëenzeventig te worden, te reizen en te werken als hij deed, moet hij gezond en sterk zijn geweest. Hij is de zoon van Antheunis Stevin bij Cathelyne vander Poort, dochter van een Brugs poorter. Zij is de echtgenote van Joost Sayon en heeft bovendien nog twee andere kinderen van Noël de Caron.
Op het portret te Leiden - waar hij werkte - is hij een man van ongeveer 50 jaar met baard en snor en lange neus, hoog voorhoofd en wel behaard. De Spaanse kraag en het gesloten vest laten niet toe het portret als een borstbeeld van onze illustere stadsgenoot te aanzien. Hoe staat het hoofd op nek en schouder ingeplant? Misschien is het hoge voorhoofd, met twee zware bulten, een teken van lichte rachitis. Hij houdt de mond zacht gesloten, de ogen zijn scherp, de onderkin is zwaarder en langer dan verwacht.
Simon Stevin kent men slecht. Hij schreef een aantal boeken maar niemand beschreef zijn leven. Had hij misschien geen vrienden? Simon Stevins hart werkt traag. Hij is 64 jaar wanneer hij Catharina Cray huwt. Daar zij pas in 1683 overleed moet ze bij haar huwelijk 20 à 30 jaar oud zijn geweest. Het jaar daarop wordt in Den Haag zijn eerste zoon Frederik geboren, het volgend jaar Henderick - die later tal van vaders schriften uit de handen van de zorgeloze weduwe redt - en kort daarop nog twee dochters Suzanna en Livina. Op zes jaar tijd heeft hij deze vier kinderen en sterft.
Zijn geest is schrander en logisch: dat volgt uit zijn werken. Zijn wil is taal: dat volgt uit zijn sukses en zijn gehele levensloop. Zijn hart is trouw: dat blijkt uit de liefde waarmee hij, zijn leven lang, de naam draagt van Simon Stevin van Brugghe en uit zijn lange vriendschap met Maurits van Nassau, achtereenvolgens zijn leerling, zijn correspondent en zijn vorstelijke vriend.
Wat heeft Stevin in zijn jeugd gezien, wat heeft hij beleefd, wat heeft hij gelezen? Tien jaar oud hoort hij spreken van
| |
| |
De gramme en is gheen constigh veijnser Simon Stevin (Wie zich kwaad maakt, toont wat hij moet verbergen).
| |
| |
de dood van Keizer Karel en van onze landvoogdes Maria van Hongarijen, verstaat weinig of niets van de dood van Maria Tudor en de troonbeklimming van Elisabeth het zelfde jaar 1558, hoewel dit voor Brugge een belangrijke gebeurtenis is. Breugel schildert te Brussel de val van Ikarus, maar Brussel ligt zo ver.
Hij is 20 jaar: Alva richt de Bloedraad in, Marnix van Sint-Aldegonde schrijft ‘de Biekorf van de Heilige Kerk’. Ondertussen wordt het Concilie van Trente besloten. Hetzelfde jaar sterft Calvijn, sterft Andreas Vesalius, sterft Michelangelo en wordt Galilei geboren. Maria Stuart vlucht uit Schotland naar Engeland om in de armen van Elisabeth te vallen die haar later laat onthoofden. De Godsdienstoorlogen zijn bitter: Egmont en Hoorne worden te Brussel onthoofd. Stevin is 21 jaar oud.
Voor jonge mensen is het tijdsgebeuren een bittere ervaring, de ontgoocheling van dromen en wensen, de stalen werkelijkheid die illusies breekt. Stevin wordt een harde jongeman die te Antwerpen verblijft en tot in Polen en Noorwegen reist.
30 Oktober 1577 is een belangrijke dag voor Simon Stevin. Zijn twee voogden, Joost Sayon, echtgenoot van zijn moeder, en Joachim de Fournier, verschenen die dag voor de Vierschaar van Brugge in gezelschap van ‘Symoen hun weese’, van Cathelijne vander Poort, zijn moeder, en van Joost vander Hoeve, zijn vriend ‘ten einde Symoen zijn zelfs man te maekene en de uit voochdie te doene’. In het oorspronkelijk stuk staat een pikante schrijffout welke door de klerk aanstonds verbeterd werd. Hij schreef ‘Symoen filius Ant...’ streepte dit aanstonds door en verbeterde ‘Symoen, de natuerlijke zone van Antheunis’.
Diezelfde dag belooft hij ten overstaan van de Schepenen Caboter en Spronkholf, de broeders Leonard en Adriaan Cant schadeloos te stellen van het te zijnen behoeve borg blijven voor een bedrag van 75 pond groot Vlaams tegenover Jan Debruyne, Commis van de Imposten van de vier Leden van Vlaanderen in het Brugse Vrije, bij wie hij, Simon Stevin, kantoorklerk is. Hij belooft hetzelfde voor een bedrag van 50 pond groot Vlaams tegenover Pieter de Courteville. Aldus blijkt dat 125 pond groot Vlaams deel uitmaakt van de borg welke Simon moest geven om als klerk van Jan Debruyne te mogen optreden.
Over Simons vader is niets dan zijn voornaam bekend, maar de andere minnaar van zijn moeder, Noël de Caron, is een magistraat van het Brugse Vrije van 1530 tot aan zijn dood en begrafenis in Sint-Donaas in 1560. Hij is de vader van de grote politikus Noël de Caron, die de Verenigde Provinciën te Londen vertegenwoordigde. Zijn familiekring was welstellend maar zeker niet bepaald devoot. De halfzuster en het halfbroertje van Simon, Emerentianekin en Hubrechtekin, hadden inderdaad twee voogden: Jan van der Lute en Frans van Bejane. Jan van der Lute had een zoon bij Margriet van der Poort, tante van Simon, en Frans van Bejane had drie bastaarden, Frans, Barbara en Klaarken bij Marie vander Poort, de tweede tante van Simon. Dit alles moet praktische problemen hebben gesteld, want Joachim de Fournier, die reeds voogd is van Simon Stevin, moet in 1562 het voogdijschap van Jan van der Lute over Emerentianekin, Simons halfzuster, overnemen.
Handtekening van Cathelyne vander Poort, moeder van Simon Stevin.
Dat deze complekse familie, naar het type van Sacha Guitry opgebouwd, goed samenhing blijkt uit het feit dat in 1584 Jan van der Lute, de bastaardzoon van Margriet, door Cathelijne, Simons moeder, nu weduwe van Joost Sayon, en door Marie van der Poort, nu achtbare weduwe van Pieter Engelbrecht door deze twee dames wordt aangesteld om het erfdeel van Frans van der Poort, de halfbroer van hun vader Hubrecht, te beredderen. De bastaard Jan van der Lute had het inderdaad ver gebracht: hij was reeds ballieu te Wakken. De hele familie wordt beheerst door de oude grootvader, Hubrecht vander Poort, burger van de stad sedert 1512, de gelukkige grootvader van al deze bastaarden bij zijn drie dochters Cathelijne, Marie en Margriet, die zeker nog echtelijke kinderen hadden, welke de geschiedenis echter niet vermeldt.
Simons werken ontstaan op korte jaren tijd en eerder onverwacht op de pas geschilderde en tamelijk wilde achtergrond van het tijdsgebeuren. Hij werkt te Antwerpen, waarschijnlijk bij de Duitse Natie, die haar huis te Brugge aan het Oosterlingenplein kort tevoren had verlaten, reist tot Danzig en over de Oostzee tot Noorwegen om in 1577 te Brugge als klerk van het Vrije te verschijnen. Hij was
| |
| |
een man voor wie rekenen en berekenen geen mysterie waren, wat in die tijd een schrandere geest veronderstelde. In die jaren inderdaad was het opmaken van een handelsbalans naar de zogenoemde Italiaanse methode van dubbele boekhouding, slechts aan enkele ingewijden bekend. Het is redelijk aan te nemen dat Simons familie - en misschien wel zijn vader - in het Brugse bankwezen een rol vervulde en dat Simon aldus deze weg is opgegaan. Men vindt hem in 1581 te Leiden waar hij zijn eerste boek schrijft dat in 1582 te Antwerpen verschijnt. Het zijn de Tafelen van Interest mitsgaders de constructie derzelve, ghecalculeerd door Simon Stevin Bruggeling, bij Christoffel Plantijn in de Gulden Passer. Dit zijn de eerste gedrukte interestentafels tot hiertoe ‘secreet gehouden, uit meer liefde tot profijt dan tot conste’. Hij besluit de tafels te drukken ‘overmits d'ooghen meer zien als d'ooghe’, zodat iedereen uit deze tafels het zijne kan halen. Is dit geen merkwaardige voorloper van het moderne denken?
Een belangrijk werk is zijn latijns traktaat over geometrie uit 1583 en opgedragen aan Maximiliaan, Heer van Kruiningen en van Crevecoeur, burggraaf van Zeeland, die zelfs gedurende een korte periode, in het jaar 1600, gouverneur van Oostende zal worden, toen de stad voor een tijd door Maurits van Nassauen werd bezet. Het werk vertrekt vanuit de Euclidiaanse meetkunde, die sedert de Middeleeuwen langs de omweg van Mohammed van Bagdad in ons kultuurerf heropgenomen was. Zijn behandeling is zo magistraal dat hij gedurende zijn leven door anderen geciteerd wordt.
Hetzelfde jaar verschijnt te Rotterdam zijn Dialektiek ofte bewijskonst en dit is het allereerste boek over logica in onze eigen taal.
In 1585 wordt Stevin veertig en verschijnt hetgeen hem in de geschiedenis doet voortleven: De Thiende. Dit is een
| |
| |
systematische behandeling van het tiendelig stelsel, de ‘thiendetallen’ of de getallen van de ‘tiende voortganck’, namelijk wat wij de machten van tien zouden noemen. Zijn bedoeling is wel, de moeilijkere breuken van maten en gewichten te vervangen door het veel eenvoudiger decimale stelsel. Het werk is voor de Sterrekyckers, Landtmeters, Tapijtmeters, Wijnmeters, Lichaemmeters int ghemeene, Muntmeesters, ende allen Cooplieden bedoeld.
Merkwaardig vooral is het theoretisch gedeelte dat juist twaalf kleine pagina's beslaat waarvan wij er een paar als illustratie geven. Hij beschrijft er de vergadering (samentelling), aftrekking, menigvuldiging, en deling.
Het belang van dergelijk werkje, bewezen door de Engelse, Franse, Duitse en Latijnse vertalingen, verwondert ons wellicht omdat wij van kindsbeen af een tiendelige arithmetische opleiding kregen. Maar ten tijde van Stevin was dit fonkelnieuw. Zoals alle begin was dit van de tiendelige breuken niet zo eenvoudig en hieraan had Stevins notatie wel een grote schuld. Wat wij als cijfer na de komma schrijven, noemt hij cijfer van de eerste, tweede, derde en vierde rang en als voorbeeld kunnen we Stevins voorbeeld aanhalen.
Ons cijfer 0,3759 wordt genoteerd 3 ① 7 ② 5 ③ 9 ④ wat hij omschrijft als 3/10, 7/100, 5/1.000, 9/10.000 wat samen 3759/10.000 geeft. Het cijfer 8,937 schrijft hij 8 ⓪ 9 ① 3 ② 7 ④ wat hij omschrijft in 8, 9/10, 3/100, 7/1.000 of 8 en 937/1.000. Lees nu het origineel in de illustratie op de voorgaande pagina.
Het is merkwaardig dat deze notatie de oorsprong insluit - en inderdaad wordt - van de tiendelige logaritmen welke enkele jaren later worden uitgewerkt en in feite bij Simon Stevin reeds te vinden zijn. Wat zijn Neperiaanse logaritmen anders dan het exponent van tien waarmede een getal kan worden uitgedrukt? Valt niet op hoe elke mathematische vooruitgang door een eenvoudige notatie moet worden vooruit geholpen? Zo stond het ezelsbrugske in de Renaissance beter bekend onder de regel van ‘zes, acht en tien’, hetgeen een praktische en populaire toepassing van de stelling van Pythogoras was. Men ziet namelijk dat 6 2 + 8 2 = 10 2 omdat 36 + 64 = 100. Pythagoras zelf heeft waarschijnlijk nooit abstracte geometrische voorstellingen van zijn theoreem gezien, doch slechts de materiële voorstelling welke hij met gekleurde keien op het plaveisel van de Atheense galerij, waar hij wandelend doceerde, samenstelde. Werken wij misschien wel anders wanneer wij onze molekulen tekenen of onze gebouwen in maketten voorstellen? Na de theorie geeft Simon Stevin talrijke praktische voorbeelden, om te besluiten met de voorzichtige wens, dat weldra iedereen het eenvoudige tiendelige systeem zou willen gebruiken. We hebben twee eeuwen op Napoleon gewacht om deze denk-
Titelblad van ‘De Beghinselen der Weeghconst’.
beelden te volgen. De overgrote helft van onze wereld, op reis naar de maan, meet zijn afstand in mijlen, betaalt in ponden, drinkt in pinten en weegt in grains, drachmen en ton. Niemand ter wereld, behalve enkele laboratoriumratten, deelt de minuut in honderddelige seconden en de cirkel bedraagt nog steeds 360 o.
Nu volgt in 1586 de uitgave van een encyclopedisch werk, het eerste tractaat over Mechanica in de Vlaamse taal. Het boek draagt als hoofdtitel ‘De Beghinselen der Weeghconst’ en bestaat uit drie delen, de Weeghconst, de Weeghdaet, en de Beghinselen des Waterwichts. Het boek wordt ingeleid door een flink latijns en grieks gedicht waarin een modern vers te lezen is: Auctrices miri cognoscere causas - de werkende oorzaken van de wondere wereld kennen.
In de statica beschrijft Simon Stevin voor het eerst de bewegingen op het hellend vlak en deze stelling is zo belangrijk dat zij de titelplaat van zijn wetenschappelijke arbeid wordt. Daarop volgt een beschrijving van zijn parallelogram van krachten, waardoor hij als pionier in het domein der vectoren optreedt. Merkwaardiger is nog het
| |
| |
derde deel, dat handelt over de hydrostatica welke sedert de werken van Archimedes van Syracuse, ongeveer drie eeuwen vóór Christus, nooit verbeterd was geworden.
Hierin beschrijft hij de hydrostatische paradox die, langs Pater Mersenne om bij Pascal belandt, welke voor de geschiedenis zijn naam aan het principe van Pascal zal geven.
Deze tractaten, hoe stevig wetenschappelijk ook opgevat, worden voorafgegaan door zijn uitspraak over de waardigheid der Duitse taal - versta Vlaams of Nederlands. Met een fantaisistische etymologie bewijst hij dat zijn taal de basis is van Duits, Frans, Spaans, Portugees en Italiaans.
Het bewijs ligt vooral in de bladzijdenlange lijsten één-lettergrepige woorden welke in andere talen - zoals Frans of Latijn - meerlettergrepig zijn. Ook beschrijft hij het belang van de samengestelde woorden als jachthond en hondenjacht, putwater en waterput, vensterglas en glasvenster, allemaal klaarblijkende bewijzen van de verregaande superioriteit van onze taal voor de uitdrukking en de beoefening der Wetenschap. Ontelbare termen heeft Simon Stevin voor ons samengesteld: onze geometrie ofte meetkunde, onze geographie ofte eertclootkunde - die we nu eerbiediger en misschien makker aardrijkskunde noemen - onze kennis van astronomie of de hemelloop, de zeevaart met haar zeilstreken, de toom van de paarden, de molens van de dijken, de sluizen, de vestingen, onze boekhoudkundige termen - zo publiek als privaat - zijn allemaal van Simon Stevin afkomstig. Hoeveel termen zijn nog altijd in gebruik als waterpas, loodlijn, middellijn om er niet meer te vernoemen.
In de loop van het jaar 1608 verschijnen de Wiskonstige Gedachtenissen, een groot werk dat de algehele physica insluit en een inhoudstafel heeft van anderhalve bladzijde. Dit boek wordt simultaan in het Latijn en het Frans gedrukt. Dit bewijst wel het uitzonderlijk belang van het personage van Simon Stevin, alsook de ernst waarmede zijn werk door de tijdsgenoten werd opgenomen.
Deze bondige schets over zijn werk geeft slechts een algemeen overzicht van de globale activiteit van deze eerste moderne encyclopedist, die bovendien een man was die zelf wetenschappelijke experimenten leidde, zoals in het verhaal dat nu volgt.
In gezelschap van Jan Grotius, vader van Hugo de Grote, klommen ze bovenop een gebouw, dertig voet hoog, en lieten vandaar twee loden bollen, de ene tienmaal zwaarder dan de andere, terzelfder tijd neerploffen. Om de tijd, die de val in beslag nam, te meten, hadden zij een plank aan de voet van het gebouw gelegd - en ‘wonder en is gheen wonder’ - slechts één plof gehoord. Hiermede is Aristoteles voorgoed afgezegd, volgens wie de snelheid van een vallend voorwerp evenredig was met het gewicht. Simon Stevin van Brugge is wel een groot geleerde.
Hiermede is over Simon Stevin niet alles verteld. Gedurende de periode 1583 tot 1590 staat hij ingeschreven op de rol van de Universiteit te Leiden, waar hij bij Stochius aan de Pieterskerkgracht inwoont. Stochius is de hoofdmeester van de latijnse school, een titel die nu nog als headmaster in de engelse scholen voorkomt.
In 1590 verschijnt hij te Delft om er zijn octrooien in verband met de windmolens uit te baten en hetzelfde jaar verschijnt een werkje ‘Vita Politica’, dat de veelzijdigheid van onze schrijver bewijst. Hoewel dit werk niet de roem van Stevin zou verantwoorden is het interessant, omdat hier zijn voorzichtige onverschilligheid tegenover godsdienst en vaderland tot uitdrukking komt. Surtout pas d'affaires, was in de eeuw van de Bloedraad een verstaanbare uitspraak en misschien kan hier het beroemde sonnet van Plantijn, dat nu nog wordt herdrukt, eveneens in herinnering worden gebracht. Het weze ons terloops duidelijk, dat in de XVIe eeuw het begrip ‘natie en vaderland’ nog tamelijk onduidelijk is en Simon gemakkelijk tussen Vlaanderen en de Hollandse provincies reist en zich nochtans steeds de man van Brugge noemt. Toch is die Vita Politica een sukses geweest, want het kende een vijftal herdrukken tot in 1668 en verschijnt zelfs in Duitse vertaling.
In 1592 werd Stevin inspecteur der Dijken, in 1593 castrametator, zegge algemeen legerintendent voor Maurits van Nassauen en zijn werkzaamheid wordt hoofdzakelijk door praktische problemen ingenomen, welke hij te boek stelt in een werk over de bouw van versterkingen, verschenen
| |
| |
in 1594, over de havenvinding, eveneens 1594, over de boekhouding in 1608 en over de sterktebouw met spilsluizen in 1617. Ingenieur, letterkundige, taalkundige, politicus uit voorzichtigheid, en vooral mathematicus en theoreticus der physica: dit alles is Simon Stevin geweest. Zijn dood in 1620 in Den Haag en zijn begraafplaats blijven mysterieus. Enkele manuscripten worden jaren later door zijn zoon Henderick uitgegeven maar Simon Stevin wordt geleidelijk aan vergeten.
Eeuwenlang bleef Stevin een onbekende en zijn boeken verdwenen, op enkele uiterst zeldzame, soms unieke exemplaren na. Na 1830 echter, toen het jonge koninkrijk België naar zelfbewustzijn zocht, werden enkele beroemde geleerden uit de vergeethoek gehaald: van Helmond, Vesalius, Mercator, Stevin en anderen. In vlammende en veelal misplaatste debatten in pers en parlement werden de verdiensten van Simon Stevin opgehemeld of ontluisterd tot in 1846 zijn standbeeld te Brugge werd ingehuldigd en ronkende verzen uit de pen van epische poëten vloeiden om zijn roem te bezingen.
Vlecht, Zangster! voor Stevyn, den roem der Bruggenaren, Een onverwelbren krans van eik- en lauwerblaren; Zing d'ongelijkbren man, die, held en wijsgeer zaam, De onsterflijkheid verbond aan zijn beroemden naam.
Een eeuw lang staat reeds het groenende brons te midden de bomen op een gesloten stadsplein, beter gekend om zijn gezellige Gouden Hoorn dan om de geleerde, die het tiendelig stelsel invoerde.
Maar in 1959 kreeg de grote Bruggeling een nieuwe kans en herrees zijn naam in een officieel dokument, dat de oprichting van het Simon Stevin Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek bevestigde. De vader van het parallelogram van krachten en de man die de grondwetten van de hydrodynamica - ‘het waterwicht’ - beschreef, leende zijn naam aan een groep jonge technici met belangstelling voor de waarheid en de wetenschappen, welke langs het werk van hand en geest, langs de speling van de wetten van de natuur en langs de kennis en de lezing van wat anderen deden, worden ontdekt. De wondere leuze van Simon Stevin ‘Wonder en es geen wonder’ en zijn spreuk ‘D'ooghen zien meer als d'ooghe’ - meer mensen samen zien meer dan één - hebben op dit nieuw instituut hun stempel gedrukt. Vertrekpunt voor het werk is de samenwerking tussen de verschillende disciplines: chemische, mechanische, elektronische, medische en biochemische - en tussen verschillende types diploma's - universitaire en technische. De sfeer, waarin het werk zich beweegt, is niet opzettelijk geschapen opdat een instituut zou ontstaan, maar het instituut kwam tot stand omdat de onderwerpen er waren. Dit alles is nieuw en ‘wonder’.
Deze groep volgt in zijn ontwikkeling de eigenaardige en gewilde toevalligheid welke alle levende dingen, die de mens maakt, kenmerken. Op korte jaren werden enkele ontwerpen met sukses bekroond. Een apparaat om eiwitten uit menselijk en dierlijk serum te scheiden, werd gebouwd en op verschillende binnen- en buitenlandse laboratoria in gebruik genomen. Nieuwe pompen waarin de vloeistoffen door walsen langs plasticslangen worden gedreven - en die Simon Stevin gaarne zelf had ontdekt, - staan in gebruik om chemische en physische metingen op de uiterst wisselende biologische vloeistoffen uit te voeren. Trillingen waarvan de golven tientallen miljoenen maal per seconde door microscopische meetcellen worden gedreven, verraden de struktuur van vloeistof en materie. De samenstelling van onze biologische vloeistoffen kan op een paar duizendsten milligram - tiendelig stelsel van Simon, gegroet - worden onderzocht en bepaald. Bloedbollen en vetpartikels worden in een magnetisch veld door onzichtbare krachten geruisloos afgebogen en zo benaderen wij schroomvallig de nieuwe oevers van het weten, die de mens heeft bereikt.
| |
| |
Bovenzicht van walspomp voor tien leidingen, ontworpen in het Simon Stevin Instituut. Afmetingen: 15 × 15 × 12 cm.
Zicht op een elektrochromatografie-apparaat bij het begin van een experiment.
Detailzicht van een elektrochromatografie-apparaat, ontworpen in het Simon Stevin Instituut en in harde polytheen en roestvrij staal uitgevoerd. Afmetingen: 60 × 80 × 20 cm.
In zijn tijd had Simon Stevin de grondslag van de moderne physica gelegd, maar uit zijn werken is iets, dat hij spelenderwijze ontdekte, beroemd gebleven. Einde 1600 zeilde zijn wagen over het strand van Scheveningen en pas in 1811 werd de laatste ‘currus veliferus’ vernield. Ondertussen heeft deze uitvinding talrijke prenten en vele dichtwerken in de nederduitse en latijnse taal opgewekt. Is dit niet de laatste van de wisselwerkingen tussen kunst en wetenschappen?
Zullen de nieuwe technische methoden en werktuigen door de morele erfgenamen van Simon Stevin voortgebracht, weldra hun dichter en kunstenaar vinden? Of is het werk op zichzelf in zijn milde schoonheid en in de vorm van zijn curven niet een werk van waarde, a thing of beauty and a joy for ever?
Dr. med. Hubert Peeters
Directeur van het Simon Stevin Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek
|
|