Een belangwekkende ontdekking in de Koninklijke Bibliotheek
Niettegenstaande de overvloedige literatuur die gewijd werd aan de geschiedenis van de tijdmeting, ontbreekt ons, eigenaardig genoeg, enige zekerheid omtrent data en oorsprong van onze moderne uurwerkmakerij. Iedereen weet vrijwel dat het de Nederlandse geleerde Huygens is, die in 1657 voor de eerste maal de slinger aanwendde om de uurwerken te regelen en aldus een aanzienlijke nauwkeurigheid te bekomen. Tot dan toe was de aanduiding van de minuut (om niet van deze van de seconden te spreken) alleen maar denkbeeldig. Het was immers met moeite dat een klok van vóór de 17de eeuw behoorlijk de uren aanduidde: een afwijking van een uur per dag was niet zeldzaam. Daarbij hadden de klokken slechts één wijzer en moesten zij voortdurend door een specialist onder controle gehouden worden.
De slinger van Huygens kon natuurlijk alleen gebruikt worden bij vaste tijdaanwijzers, die daarom in 't Frans de naam kregen van ‘pendule’. De verplaatsbare klokken en het horloge werden geregeld door een oscillerende onrust, waarvan het principe heden nog wordt toegepast. Bovendien konden deze uiteraard draagbare instrumenten niet afhankelijk gemaakt worden van geleidelijk dalende, opgehangen gewichten. De beweegkracht van het mechanisme moest een spiraalveer zijn van kleine afmetingen. Lange tijd werd de uitvinding van deze veren toegeschreven aan een zekere Peter Henlein uit Nürenberg, uitvinding daterend uit het begin van de 16de eeuw.
De eerste veren, die vrij kort waren en uit gehamerd staal gemaakt, verloren hun spanning naarmate ze zich ontrolden. De drijfkracht nam aldus geleidelijk af en het horloge liep meer en meer achter in de loop van één enkele dag. Een vernuftige uitvinding liet toe deze geleidelijke verzwakking te compenseren; zij wordt tegenwoordig nog toegepast op de chronometers voor de zeevaart: de snek, (as- of kettingspil) waardoor de spanning van de veer wordt overgebracht op het mechanisme, door toedoen van een schroefvormige katrol waarvan de diameter geleidelijk groter wordt. Naargelang de veer zich ontspant wordt de arm van de hefboom, waarop zij werkt, groter en de beweegkracht blijft aldus onveranderlijk. De uitvinding van de snek werd tot nog toe toegeschreven aan een zekere Jacob Zech uit Praag, omstreeks 1525.
Een dokument, dat heel onlangs in de Koninklijke Bibliotheek van België binnenkwam, heeft ons toegelaten deze twee verkeerde toekenningen omver te werpen. De toepassing van de veer en de uitvinding van de snek moeten voortaan tot vóór 1450 teruggebracht worden en wellicht mogen wij ze ook voor ons gebied opeisen, want wij weten dat omtrent deze datum de eerste getuigen van de draagbare horloges aan het hof van Bourgondië verschenen zijn.
De Koninklijke Bibliotheek heeft inderdaad zojuist een prachtig manuscript van het midden van de 15de eeuw verworven: het Sapientia uurwerk, en een miniatuur van dit werk toont ons, samen met andere mathematische instrumenten, het open mechanisme van een achthoekige staande klok. Men ziet er duidelijk een drijfveer en de actie van deze laatste wordt op het raderwerk overgebracht door middel van een snek; al de constructieve bijzonderheden zijn zeer nauwkeurig en duidelijk voorgesteld; geen enkele betwisting, geen enkele verkeerde uitleg is mogelijk. Inachtgenomen de datum van het manuscript, heeft de talentvolle Franse kunstenaar die deze miniaturen maakte, modellen van uurwerken moeten nemen die dateren van vóór 1450 en wij kunnen zonder aarzelen beweren dat de horlogeveren en de regulator met snek ten laatste moeten dateren uit de eerste dertig jaren van de 15de eeuw.
Aan de hand van dit voorbeeld kan men zien hoeveel tot op heden ongebruikte bronnen overvloedig voorlichtingsmateriaal kunnen bevatten. De methodische studie van miniaturen, in de veelvuldige manuscripten van ons land, kan aan de geschiedenis van wetenschap en techniek zeer belangrijke bijdragen leveren. Hetzelfde geldt voor oude tapijten. Het is dus wenselijk dat bibliothecarissen, chartristen, archivarissen er meer en dikwijls zouden aan denken beroep te doen op de medewerking van specialisten in de wetenschap en de techniek: een dergelijke samenwerking kan niet anders dan zéér vruchtbaar zijn.
H. Michel
Voorzitter van het Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen.