| |
| |
| |
Colloquium over hedendaagse kerkbouw
Het ware verkeerd de studie van de naoorlogse kerkbouw in West-Vlaanderen aan te vatten zonder deze vooraf te situeren in het raam van de internationale bouwkundige beweging. Op zondag 24 november 1963 werd in het kader der Provinciale Cultuurdagen een colloquium over dit onderwerp gehouden. De deelnemers eraan werden bereid gevonden de tekst van hun interventies na te zien en voor opname in ‘West-Vlaanderen’ aan te passen. De gesprekpartners waren: Geert Bekaert s.j., van de redactie van ‘De Linie’, Gaby Gyselen, Hoofd van de provinciale culturele dienst die aanvaard had Prof. Lemaire door ziekte weerhouden te vervangen, en Ir.-Architect Broeder Urbain, Directeur van het Hoger Instituut voor Architectuur en Sierkunst Sint-Lucas te Gent; als moderator trad op Dr. Albert Smeets, Lid van de Bisschoppelijke commissie voor Kerkbouw. Hier volgt dan, met weglating van inleiding en besluit door de moderator, de tekst van het colloquium, dat niet zozeer alle problemen wenste op te lossen dan wel de problematiek zoals zij zich op dit ogenblik stelt zo juist mogelijk te benaderen, overeenkomstig de openingswoorden van dhr. Storme.
| |
1. De kerkelijke gemeenschap en de architect
Moderator: Mijnheer de Gouverneur, Monseigneur, Dames en Heren, wij wensen vandaag samen te onderzoeken in welke richting de kerkbouw zich zal dienen te ontplooien.
Om dit probleem nader te ontleden, wilde ik aan de heren leden van dit Forum als eerste vraag stellen: ‘Wat verlangt de kerkelijke gemeenschap van de bouwmeester?’ Wij moeten ons rekenschap geven van de ontwikkeling van de Liturgie, misschien van de resultaten van het Concilie, die wellicht nieuwe elementen bevatten voor heden en toekomst. Mag ik Pater Bekaert vragen als eerste hierop te willen antwoorden.
G. Bekaert: Geachte Heer Moderator, Dames en Heren, Op de vraag ‘Wat verlangt de Kerk van de bouwmeester?’ weet ik niet zo onmiddellijk een antwoord. Men zou bij voorbeeld kunnen antwoorden dat de Kerk van de architekt verlangt dat hij een geschikte ruimte zou bouwen voor haar liturgische viering. Dat is zeker korrekt, maar het helpt geen stap vooruit. Het stelt ons daarenboven in een verkeerd perspektief. Ik zou liever niet spreken in termen van tegenstelling Kerk-architekt met er ergens tussenin een opdracht, zeker niet om te beginnen.
Ik geloof dat wij er ons allereerst moeten van bewust worden dat de Kerk geen werkelijkheid is die buiten of boven ons staat, waar wij toe behoren, maar dat wij gelovigen, hiërarchie én leken, de Kerk zijn, de gemeenschap in Christus. Die ‘wij’ zijn geen abstrakte aanhangers van een abstrakte leer, waaruit men eventueel het ideale kerkgebouw zou kunnen deduceren, maar levende, konkrete mensen, met vlees en bloed verankerd in een bepaalde tijd en ruimte, met een zeer konkrete, persoonlijke opdracht in deze wereld. Ons geloof, dwz. ons leven in Christus, stelt ons niet buiten de wereld. Het is geen vluchtheuvel. Integendeel, het engageert er ons dieper in, omdat wij de laatste grond ervan raken. Door het clericalisatieproces dat sinds de middeleeuwen in de Kerk heeft plaatsgevonden zijn wij al te gemakkelijk geneigd de Kerk buiten ons konkrete leven te stellen als een soort genade-instituut. Het kerkgebouw, dat wij kennen, ook het moderne, is er de volmaakte illustratie van. Van daaruit is er, geloof ik, voor een vruchtbare bezinning op het kerkgebouw van vandaag geen uitkomst.
Wij moeten vertrekken van de behoefte van de gemeenschap aan een uitdrukkingsmogelijkheid voor haar religieuze beleving in bepaalde sakrale vormen. Vanuit deze behoefte komt men op een bepaald punt, dat wij hier niet kunnen analyseren, tot de noodzaak van het kerkgebouw. Maar ook hier moeten wij ons hoeden voor verkeerde voorstellingen van het religieuze, sakrale en kristelijke. Al te gemakkelijk aanzien wij bepaalde traditionele vormen als specifiek kristelijk, waar zij in feite slechts overblijfselen zijn van de laat-antieke kultuur, waarin het kristendom voor het eerst gestalte heeft aangenomen. Waar halen wij het recht de kristelijke heilsboodschap te herleiden tot een zeer bepaalde en beperkte opvatting van het menselijke nl. de westerse en dan nog veelal een opvatting van de westerse mens die reeds achterhaald is. Een van de belangrijkste aspekten van het tweede vatikaanse concilie is het losmaken van de banden van de universele kristelijke boodschap aan een bepaalde kultuurperiode en dus een bepaalde mensopvatting - en universeel moet hier dan begrepen worden in de twee richtingen die wij reeds vermeldden: ruimte én tijd.
Vanuit deze premissen klinkt de vraag ‘Wat verlangt de kerk van de architekt?’ natuurlijk reeds heel anders. Het antwoord hierop zou ongeveer zo kunnen geformuleerd worden: dat hij de autentieke geest die in de kerk van deze tijd leeft op een kreatieve, non-konformistische wijze gestalte geeft. En dat is meer dan een geschikte ruimte
| |
| |
voor een liturgisch (dat als iets monolitisch wordt verstaan) programma op te richten. Men heeft moderne kerken (de meeste) gebouwd die een perfekte uitoefening van de liturgie, ook de meest geëvolueerde, toelaten, maar een zonde zijn tegen de geest, omdat zij de waarachtige plaats en geest van het kristendom in de wereld, zoals wij die nu aan het ontdekken en beleven zijn, miskennen. De architekt moet gelovigen én ongelovigen in deze tijd bewust maken dat het kristendom geen esoterische formule, maar autentiek leven is.
Moderator: En mag ik vragen, Pater, of de actualiteit niet iets nieuws brengt op dit gebied, meer bepaald voor wat betreft het huidige concilie. Ik heb de indruk, als ik goed op de hoogte ben, dat er in het schema van de Liturgie iets gezegd wordt, over de wens althans kerken te hebben die meer aan de eigentijdse geest beantwoorden.
G. Bekaert: Ik geloof wel dat we met de kerkbouw verder staan - al staan wij eigenlijk nog nergens - dan met de liturgische beweging die nog niet aan een echte, diepe bevrijding toe is. In de laatste maanden is er wel opmerkelijk veel verandering in gekomen. Maar men denkt nog altijd niet vrij genoeg over deze liturgische werkelijkheid. Men aanziet ze al te zeer als een dogmatisch gegeven, waar het in feite grotendeels een menselijke kreatie is.
In dit verband staat ons nog een belangrijke toekomst te wachten, die ook op de kerkbouw haar weerslag zal hebben. Want de kerkbouw zit nu in een impasse (zoals we zopas zegden). Eigenmachtig kan hij niet verder evolueren. Voortdurend stoot hij op de grenzen van al te beperkt liturgisch besef.
Moderator: Ik meen dat de kerkbouw van Duitsland heel zeker merkwaardig is, en nochtans deze is, iedereen aanvaardt het, uitgegaan van de Liturgische beweging; zij is bovendien gebaseerd op principes, die door de Commissie der Duitse Bisschoppen zijn opgesteld geworden. Deze heeft een soort beginselverklaring opgesteld in het jaar 1954, die tamelijk strict is. Dit heeft niet belet dat de kerkbouw van Duitsland werkelijk voorbeeldig is. Daartegen staat Frankrijk; zo ik het goed voor heb zeggen de Franse Bisschoppen eenvoudig: ‘il faut y avoir de l'art vivant’. En dat is volgens hen het enige dat telt. Zij geven geen beginselen, zij geven geen richtlijnen. U zijt meer het Franse standpunt toegedaan, Pater?
G. Bekaert: Niet per se. De Duitse en Franse bisschoppelijke richtlijnen zjin twee verschillende wijzen van benaderen van de opdracht die beide slechts één aspekt van de werkelijkheid raken en elkaar moeten aanvullen.
Beide sluiten aan bij de gegeven situatie in de twee landen en bevestigen die. Het oordeel over de meest aangepaste weg hangt van deze konkrete situatie af.
Wat ik tracht te verduidelijken is dat op het ogenblik een theoretische (theologische) bezinning op het kerkgebouw belangrijker is dan de praktische oplossing, al blijft het waar dat een dergelijke bezinning nooit buiten de praktijk mag gebeuren. Het inzicht zelf in de funktie en de zin van het kerkgebouw moet vernieuwd worden en grondig. En van de theorie naar de praktijk is er altijd een lange weg.
De richtlijnen van de Duitse bisschoppen bevatten vele aanduidingen die nu nog op praktisch vlak hun volledige geldigheid bezitten en een autentieke kerkbouw nooit in de weg zullen staan, integendeel, hem zullen stimuleren. Het bezwaar dat ik ertegen zou maken ligt juist in de principiële achtergrond van waaruit deze richtlijnen zijn geformuleerd. Daarin wordt de liturgie beschouwd als een absolute grootheid, waaraan de kunst dienstbaar moet gemaakt worden. Maar kunst dienstbaar maken betekent evenveel als ze afschaffen. Kunst wordt hier alle existentiële waarde ontzegd. In dit opzicht reikt het standpunt van de Franse bisschoppen wel verder. Dat de kerkbouw in Duitsland voorbeeldig is zou ik ook niet helemaal durven onderschrijven. Op een enkele uitzondering na, ik denk hier bijv. aan Rudolf Schwarz, blijft de Duitse kerkbouw bij de traditionele kerkopvatting zoals ze in het westen gegroeid is en miskent hij de wezenlijke evolutie die de mensheid en dus ook de kerk sinds het einde van de middeleeuwen heeft doorgemaakt. Natuurlijk wordt dit achterhaalde schema in moderne vormen vertaald, die soms zeer boeiend zijn. Op gebied van bezinning over hedendaagse kerkbouw staat het Duits protestantisme wel het verst. Maar zij kunnen voorlopig nog op geen waardevolle realisaties wijzen. U ziet, het is eerder compleks.
Moderator: Wij moeten daar nog op weerkeren. Excuseert u mij? Ik zou vragen of de Heren misschien nog iets daarover aan te merken hebben.
Dhr. Gyselen: Mijnheer, ik ben naar hier gekomen om te luisteren vandaag en ik zat wel even met een paar vragen in het hoofd, niet met pasklare antwoorden. Ik hoor u spreken over de richtlijnen van het Duits Episcopaat, u spreekt ook over de Franse stijl, of het streven naar stijl. Is er zoiets merkbaar in ons eigen land? Ik bedoel: is er vanwege ons Episcopaat een ‘Mechelse catechismus’ in het leven geroepen om de architecten wegwijs te maken in het labyrinth van de actuele eisen? (Hilariteit).
Moderator: Ik meen daarop eenvoudig te mogen antwoorden dat wij in het vrije België leven. (Hilariteit).
| |
| |
In de zesde eeuw was de kerk een ‘koninklijk huis’, met de voorzitterszetel in de absis. Het volk staat of knielt eerbiedig en op afstand.
San Apollinare in classe, Ravenna (zesde eeuw).
In de moderne kerk wil men dikwijls het altaar weer centraal: alle aanwezigen sluiten erbij aan voor het gebed, de dienst van het woord en de heilige maaltijd.
St.-Elisabeth, Opladen. Arch. Emil Stefann.
Heden is de kerk soms zelfs een gewone vergaderzaal geworden, waarin gewone zitstoelen rond het podium zijn geschaard.
Augustijnerkerk, Nijmegen (1960). Arch. Vande Grinde.
| |
| |
Br. Urbain: Mijnheer de Moderator, als vraag wordt gesteld: ‘Wat verlangt de Kerk van de bouwmeester?’ en meteen is als antwoord gedicteerd: ‘Via versobering naar de kern terug’. Mijn antwoord steunt op de praktijk en sluit bij de mening van de Eerw. Pater aan, dat Kerk en Architect niet dienen te worden geopponeerd.
Immers, wanneer het Concilie om versobering verzoekt, dan is het wellicht omdat die beweging - althans lokaal - reeds aan de gang is. Dertig jaar terug, mochten wij dit streven in buitenlandse prestaties, reeds nagaan. Die versobering kenmerkt trouwens heel de moderne levensstijl en architectuur. Met een vertraging van enkele decennia, volgt eindelijk ons land de algemene stroming. Heden is eenieder van ons ervan bewust dat wij een lange ziekte hebben doorgemaakt en dat wij ons behoeden moeten tegen het aanwenden van allerlei decoratieve motieven. Naast de ‘structuur’, positief element, wordt het decoratief element soms negatief of vrouwelijk aanschouwd. Vandaar het nieuwe ideaal van een Hermann Baur: ‘Gedaan maken met alle conventionele plans en vormen, vaarwel zeggen aan alle smuk en schminck, ten voordele van een meer echte, meer expressieve, meer viriele kerkenbouw’. Sinds jaren zoeken vooraanstaande architecten naar nieuwe structuren en organische vormen, naar sobere gaafheid, daartoe eveneens gepraamd door de imperatieven van tijdsgeest en van economie. Zij streven naar functionaliteit, naar volumen- en lichtspel, naar eenheid en karakter... m.a.w. naar een vormgeving met abstracte kwaliteiten verrijkt, die essentieel architectuur is, wars van bijkomende decorbehoeften en ijdele versierselen. De wens van de Kerk, in zake sacrale kunst, loopt parallel met dit eigentijds algemeen streven van de architect, wanneer de Kerk op haar beurt - en met hogere motivering - om versobering verzoekt en terug wil naar de kern van de zaak.
Moderator: Deze versobering heeft overigens nog een ander zeer interessant gevolg, meen ik, nl. dat op die manier het kerkgebouw gelijkvormig geconcipieerd wordt bij de katholiek en bij de protestant; dat er dus een naar elkaar toe groeien is langs het idee kerkgebouw om. En dat is in onze tijd van verdraagzaamheid, in onze tijd van oecumenisme, zeker een belangrijke factor. Is het zo niet, Pater?
G. Bekaert: Precies, ik geloof dat wij hier stoten op op een simptoom dat wijst op een fundamentele ommekeer in de opvatting omtrent het kerkgebouw, die belangrijker is dan het woord versobering laat vermoeden. Het gaat, naar mijn gevoelen, om de ontdekking van een nieuwe werkelijkheid. Het katholieke kerkgebouw heeft verschillende funkties gehad, waarvan het nu, gezien de historische evolutie, kan en moet afstand doen. Het was essentieel uitdrukking van een machtskerk, waarmede dan niets pejoratiefs wordt bedoeld, want ook daarin ligt er een autentieke waarde.
Wij redeneren nog als middeleeuwers over het kerkgebouw en daardoor komt het misschien dat wij er ons zo weinig afgelijnde ideeën kunnen over vormen. Het kerkgebouw was in deze opvatting hét centrum van het leven, niet alleen het persoonlijke, maar ook het gemeenschappelijke, niet alleen het kerkelijke, maar ook het civiele. Nu is dat niet meer het geval, al doen wij nog altijd gaarne alsof. Aan deze maatschappelijke evolutie beantwoordt een inwendige groei van onze spiritualiteit, die wij, om het kras te zeggen, zouden kunnen formuleren als een bevrijding tot profaniteit. Het is alsof wij nu pas durven geloven dat God zich lichamelijk aan de wereld heeft gegeven. Door de komst van Christus is de wereld pas helemaal en tenvolle wereld geworden. Christus heeft hem en de mens erin zijn volle gewicht en zelfstandigheid gegeven. Hij heeft hem door zijn menswording tot zichzelf bevrijd. In die profaniteit, in de overstijging van de sakrale bevangenheid van de mens, die haar uitdrukking vond in de lokale gebondenheid, de sakrale ruimte, het godenbeeld, staat het kristendom niet als een nieuwe religie, naast eventueel boven zovele andere, maar als een openbaring in Christus van de echte, universele werkelijkheid.
U begrijpt dat in de beleving van die werkelijkheid het kerkgebouw helemaal niet centraal staat, hoe noodzakelijk het misschien ook is. Deze opvatting is wezenlijk, hoewel misschien onbewust, aan de protestantse hervorming. Wij zijn ze nu stilaan aan het ontdekken en daar ligt wel de diepste reden van de toenadering waarover de heer moderator het juist had. Natuurlijk zou deze beschouwing, wanneer het over het kerkgebouw gaat, moeten aangevuld worden met andere zoals over het al of niet bestaan van een specifiek sakrale architektuur. Maar daar gaan we niet verder op in.
| |
2. Volledig afbreken met het verleden?
Moderator: Mag ik thans tot een tweede aspect van het probleem overgaan? Eenieder gaat akkoord dat het historicisme afgedaan heeft; wij moeten daar niet op terugkeren. De tijd van de neo-stijlen is voorbij. Een gebouw in neo-stijl wordt op dit ogenblik algemeen erkend als een vergissing, iets waarmede de architect zelf verveeld zit. Maar betekent dit dat de kerkbouw voortaan volledig moet breken met de verworvenheden van het verleden? Moet het kerkgebouw totaal nieuw zijn en op geen enkele wijze aansluiten bij het verleden?
Mag ik dit vragen aan de Directeur van een instelling, die zovele architecten gevormd heeft, welke in de tijd van de neo-stijlen een leidende rol uitoefenden, instelling waarvan de leerlingen evenwel op dit ogenblik ook nog voort-
| |
| |
De Romaanse kerk is hier de ‘burcht voor God’, met stoere westbouw, traptorens en crypte.
O.L. Vrouwkerk, Maastricht (elfde eeuw).
St. Judas Tadeus, Eindhoven. Arch. H. Koldewey.
De moderne architect wil sober zijn, maar toch vergeet hij niet dat de kerk een ‘teken’ moet zijn, met een aparte vormentaal, sprekend tot de hedendaagse mens met zijn zakelijke instelling.
| |
| |
gaan een leidende rol te spelen bij het concipiëren van de nieuwste hedendaagse stijlen.
Br. Urbain: Mijnheer de Moderator, u modereert uw lofwoorden niet. Moge mij dit dan toelaten vrij te verklaren wat mij op het hart ligt.
Jaren lang hebben de architecten geleefd in een klimaat van ‘maken volgens recepten’, zowel in de St.-Lucasinstituten als in de Koninklijke Academies, zowel binnen het land als buiten de grenzen. De neo's waren een kenteken van die tijd. Doch laten wij over de vorige eeuw geen kwaad spreken: hadden wij toen geleefd, dan zouden wij wellicht ook met de machtige maalstroom meegesleurd zijn geworden. Maar sinds enkele jaren is er een wonderbaar proces aan gang, niet alleen dit van het uitgooien van alle ballast of het afleggen van het historicisme. Maar meteen de herontdekking van de historische waarden in de Architectuur.
Het grote verleden - althans voor Europa - lijkt ons gekenmerkt door de perenniteit van twee geesten, met name de gotische en de helleense. Een (gelukkig) permanente strijd wordt tussen beide gevoerd. De gotische geest is deze van structuur, die uitgaat van de Vikingen (scheepsbouw, aquadynamiek) over de Middeleeuwen (kerkschip, krachtenspel), om via de neo-gotiek, te resulteren in de wonderbare ingenieurswerken. De moderne ingenieur werd in de kathedralen aangekondigd (‘Le gothique annonciateur’ schreef René Huyghe). En Henry van de Velde verklaarde ons dat St.-Lucas, via de rationaliteit, het zijne had bijgedragen tot het ontluiken van de moderne architectuur. Waar strijd is, vallen soms harde woorden. Derhalve werden de Vikingen als ‘barbaren’ getaxeerd. Ook de Middeleeuwers, onder het epitheton ‘gotiekers’. De aanhangers van de neo-gotiek en de moderne pioniers werden niet zachter behandeld bij de zg. ‘bourgeois bien-pensants’. De helleense geest is deze van statische voornaamheid en burgerlijke staatsie, dank zij o.m. zijn modulen en minutenspel. Die geest flakkerde opnieuw op met de Renaissance, na het uitdoven van de vlamgotiek, en beloofde eeuwen te heersen dank zij de gulden snede en een selectief vormenvocabularium. De gotische geest flakkert later met nieuwe gloed op... Weer worden harde woorden gewisseld, tot het paradoxale toe. Een Germaan was van mening dat de gotiek een cesuur (of breuk) in onze cultuur is, en een Fransman dat we bedorven zijn (‘nous sommes pourris’) door vier eeuwen neo-klassiek! Dank zij de neo's, die ieder een eeuwige pool hadden ontdekt, dank zij de polemiek en de bezinning, zijn wij tot een juister inzicht in de architectuur gekomen. Niet één der polen, doch beide dienen tegelijkertijd iedere waarachtige architectuur te animeren. Heden eisen we én structuur én modulatie; én het positieve én het negatieve;
én de logica van het brein én deze van het gemoed. In die verzoeningslijn dient de Modulor van Le Corbusier gezien: een ‘outil de travail’ om de ‘structuur’ te ‘moduleren’. Dank zij de faze van het historicisme, dank zij de strijd en de verzoening, zijn wij ten slotte tot een herwaardering van het verleden gekomen, tot een herbronning, tot het herontdekken van de blijvende architectuur-waarden. Met de verworvenheden van het verleden breken wij niet. Dank zij het verleden, willen wij nu verder gaan... dat is de zin van de ware traditie.
Moderator: Pater Bekaert, gaat u hiermede akkoord?
G. Bekaert: In grote lijnen wel. Het is duidelijk dat er konstante koördinaten zijn waarbinnen zich de evolutie van de kunstgeschiedenis voltrekt, ook de meest avantgardistische van onze dagen. Maar men mag die evolutie toch niet té abstrakt zien, als een puur mechanisme. Zeker zoals al het menselijke heeft ze iets mechanisch, maar zij wordt toch op de eerste plaats gekonditioneerd door de geestelijke konstitutie van een tijdperk.
De menselijke geest kan zich maar historisch verwerkelijken door zich af te zetten tegen wat hem voorafging. Men mag dan ook de belangrijkheid van de tegenstelling van de verschillende stijlen niet overdrijven. Wij hebben al te vaak daarin de idealistische opvattingen van de archeologen van het einde van verleden eeuw overgenomen, die zich het hoofd braken om het ideaal van een bepaalde stijl uit te denken en te konstrueren. Eigenlijk moeten we omgekeerd te werk gaan. Het ideaal van een stijl bestaat niet. En zijn eenheid nog veel minder. Maar er bestaat een historische (geestelijke) evolutie van de mens die alles wat hij voortbrengt op min of meer expliciete wijze bepaald. Een stijl is overigens, als men dit begrip wil overnemen, zelf in voortdurende evolutie. Altijd dienen er zich nieuwe waarden aan, waarvoor oudere moeten wijken. Het probleem van de stijl van een gebouw, in de historische betekenis waarover wij het hier hebben, is een vals probleem, omdat het de menselijke evolutie uitsluitend ziet in een mechanisch proces, geheel naar de positivistische opvattingen van de tijd die het begrip stijl heeft ontwikkeld. De werkelijkheid is echter altijd dieper dan de theorie en ook de neo-stijlen van de negentiende en twintigste eeuw zijn uitdrukking van andere, fundamentele waarden, waar zij zichzelf nauwelijks van bewust geworden zijn. Hetzelfde gebeurt met de neo-stijl van de hedendaagse kerkbouw.
Moderator: Wij moeten hier aanstonds nog op terugkomen. De Heer Gyselen wenst over de vraag nog iets te verklaren.
Dhr. Gyselen: Er is in die afkeer voor het verleden toch iets wat me enigszins gevaarlijk voorkomt. Wij wil-
| |
| |
S. Pius, Keulen. Arch. Joachim Schürmann.
De nuchterheid van het ‘kantoor- of fabrieksgebouw’, waarin het functionalisme hoogtij viert, vindt men in vele hedendaagse kerken terug.
Soms domineert integendeel bij de hedendaagse architect de tendens om de kerk tot iets ‘totaliter aliter’ te maken dan de profane gebouwen.
Ronchamp, Le Corbusier.
Het interieur der gotische kathedraal is een hoge ‘ridderzaal’, gelegen in een trots ridderkasteel, hooggewelfd en rijk gebeeldhouwd.
Kathedraal van Laon (omstreeks 1300).
| |
| |
len nieuwe kerken bouwen in de stijl van deze tijd, in de stijl van de mensen van deze tijd. Ik zie nog niet goed hoe het kan, omdat ik daar net hoor zeggen dat de liturgische beweging in een zekere zin de aard en de vorm en de ruimtelijke conceptie van het gebouw zal helpen determineren, maar tevens hoor ik dat deze liturgische beweging eigenlijk nog niet helemaal uitgebalanceerd is. Wij staan dus nog in een overgang. Maar anderzijds is een kerkgebouw uiteraard iets duurzaams, en wanneer het gebouwd wordt blijft het bestaan voor vele jaren en soms voor vele eeuwen. Wij zitten hier op dit ogenblik in deze raadszaal, een neogotisch ding, dat nog altijd dienst doet, en de volgende generaties zullen waarschijnlijk met net zoveel eerbied opkijken als wij naar deze muren en naar dit gewelf, naar deze omgekeerde Vikingsschuit. Maar wij schakelen het niet uit. Dan vraag ik mij af: Moeten wij onze echte Gotische kathedralen en onze mooie Romaanse monumenten zo maar afschrijven; moeten wij zeggen: kijk, we gaan daar niet meer naar de H. Mis, we gaan daar niet meer bidden, want dat ligt ons niet meer, dat appelleert niet meer aan onze inwendige gevoelens? Ik heb het onzeker gevoelen, dat wanneer wij met zulke taal naar de bouwmeester gaan van deze tijd, hij ook niet meer zal weten, hoe het nu moet. Waar ergens ligt het kleinste gemeen veelvoud, waar ergens kruisen zich de lijnen tussen die positieve verworvenheden van het verleden, en de moderne conceptie, die kijkt naar moderne materialen, die uitziet naar de inplanting van een kerkgebouw in een modern stadsbeeld? Of is er helemaal geen kruising bereikt of bereikbaar? Ziet U, ik formuleer mijn beschouwingen in vraagvorm.
Moderator: Ik geloof niet dat daarop een eenvoudig antwoord te geven is. En U, Broeder Directeur?
Br. Urbain: Ik zou straks willen antwoorden als ik enkele moderne gevallen illustreer.
| |
3. Bestaat er reeds een moderne kerkbouwstijl?
Moderator: We kunnen dan dadelijk volgende vraag gaan stellen: bestaat er op dit ogenblik werkelijk reeds een moderne stijl op het gebied van kerkelijke architectuur? Er is heel zeker op dit gebied gewerkt geworden door de grootste architecten van deze tijd: Breuer, Schwarz, Böhm, Aalto, Niemeyer, Le Corbusier; in ons land, de besten hebben er zich mede bezig gehouden. Er is zeker een vernieuwing waar te nemen; maar kunnen we daarom reeds zeggen: kijk, dat is nu de moderne stijl op het gebied van de kerkbouw.
Er is ook een zekere theoretische evolutie ontstaan; men heeft gegoocheld met termen zoals vormentaal, zoals hedendaagsheid, zoals eigentijdsheid, zoals hedendaags materiaal, zoals ruimtelijkheid, enz. Dat laatste schijnt voor 't ogenblik het meest opgang te maken: ruimte! Wel: bestaat dat: de moderne stijl? Mag ik dat misschien vragen aan Pater Bekaert?
G. Bekaert: Ik zou willen antwoorden met twee tegenvragen: bestaat er een profane moderne bouwstijl? Heeft kerkelijke architektuur een eigen, specifieke stijl? Op de eerste vraag zou ik positief antwoorden, maar dan met alle voorbehoud voor het begrip stijl dat ik reeds maakte!
Moderator: Maar er is toch Barok, er is toch Romaans?
G. Bekaert: Ja, als men het begrip stijl verbreedt in de zin die ik aangeduid heb. Men ziet toch hoe het romaanse bij het pre-romaanse aansluit, hoe de gotiek een koor bouwt bij een karolingisch schip, hoe de renaissance gotieke interieurs aankleedt, hoe de barok de renaissancekastelen omtovert... zonder dat bij deze operatie een ogenblik het bewustzijn opkomt van een stijlaanpassing.
Dhr. Gyselen: Dus zijn wij allemaal eigenlijk een beetje slachtoffer van onze handboeken?
G. Bekaert: Ik meen van wel. Zeker wat betreft die scherpe tegenstelling tussen verleden en heden. Wij zien te gemakkelijk de kontinuïteit van de geschiedenis over het hoofd, ook al realiseert die zich in schijnbare tegenstellingen. Wij staren ons blind op vormen uit het verleden, waar wij ons in feite aan hun kreatieve geest zouden moeten inspireren en even spontaan en vitaal als toen nieuwe autentieke levensvormen scheppen. En dat gaat niet alleen op voor de moderne kerkelijke kunst. De moeilijkheden op het gebied van de kerkbouw zijn maar een uiting van een verstarde houding tegenover de traditie die zich doorzet in geheel onze moderne kultuur.
Dit inzicht is voor de kerkbouw echter bijzonder belangrijk. Het geeft overigens onmiddellijk een antwoord op de tweede vraag die ik daarnet stelde over het specifieke van een sakrale architektuur, die zogezegd over een eigen wetmatigheid zou beschikken (zoals onlangs nog werd uiteengezet door wijlen dr. A. Stubbe). En dit antwoord is negatief.
Als wij billijk willen zijn en een streng oordeel uitspreken over de hedendaagse kerkbouw, dan moeten wij dit ook doen voor een goed deel, het grootste deel van de niet-kerkelijke architektuur.
Moderator: Wij mogen ook niet vergeten dat de bouw van een kerk niet zonder meer een prestatie is van de
| |
| |
Die Weis, Steingaden (achttiende eeuw).
De rococokerk is een ‘troonzaal’ of zelfs een ‘salon du bon Dieu’.
Allerheiligenkerk, Basel. Arch. H. Baur.
De hedendaagse kerk lijkt dikwijls een ‘industriehall’ uit deze technische tijd.
| |
| |
kerkelijke instanties. Het is een prestatie, waar de Openbare Besturen misschien de grootste rol in uitoefenen. En natuurlijk de bouwmeester. De Bisschoppelijke Commissie bij voorbeeld heeft toch eerst en vooral te oordelen of het geplande kerkgebouw liturgisch geschikt is. Het heeft zich niet op een zeer uitgesproken esthetisch plan te bewegen. Er is daarvoor een Commissie van Monumenten op Provinciaal gebied, er is een Commissie van Monumenten op Nationaal plan: dus Provinciale en Nationale instellingen.
G. Bekaert: Met dergelijke opvatting van de Bisschoppelijke Commissie kan ik me moeilijk helemaal verzoenen. Praktisch gezien, in de bij ons gegeven omstandigheden en opvattingen, is het wellicht het best dat de commissie zich bescheiden houdt bij een oordeel over de liturgische functionaliteit van het gebouw. Maar ik betreur een dergelijke toestand en geloof dat het anders moet en ook wel anders kan. Ik denk aan een bepaald bisdom in Italië. Wij staan hier echter weer voor de muur van een al te rigiede institutionalisatie van de kerk. Een commissie voor kerkbouw zou zich niet mogen beperken tot het afwegen van de juridische gaafheid van een ontwerp d.w.z. van zijn overeenkomst met het kerkelijk wetboek en de instrukties van het H. Officie. Van haar zou een stimulans moeten uitgaan. Zij zou moeten een aktief bezinnings- én dokumentatiecentrum zijn waar bouwpastoors en architekten kunnen praten, zich kunnen verrijken, hun menigen kunnen toetsen... en niet een soort gevreesde rechtbank, een spelbreker, die het laatste greintje kreativiteit nog afremt.
Moderator: Broeder Directeur, wenst U hier iets aan toe te voegen?
Br. Urbain: Of de hedendaagse architectuur reeds een eigen stijl veroverd heeft? Ja en neen, naar gelang van de draagwijdte van het begrip ‘stijl’. Talrijk en interessant zijn de hedendaagse prestaties, nieuw is hun voorkomen, doch deze verschijnselen volstaan niet om ze te verheffen tot het architectonisch ‘stijlvolle’. Bekwame ingenieurs, die opnieuw op de schoolbanken gaan zitten, menen dat zij niet goed opgeleid zijn geweest in zake structuur en berekening, omdat de hypothesen die ze eertijds aanvaarden moesten, blijkbaar niet kloppen met grote spanwijdten en bijzondere vormgevingen van vandaag. Geen sprake van moderne stijl, daar waar de structuur zelf nog niet accuraat werd opgelost.
Enkele architecten zijn erin geslaagd een eigen stijl tot stand te brengen. Gans hun leven vertoont een draad van karaktervol streven en vormgeven. Dit is het geval voor een Corbusier of een Alvar Aalto. De kerkbouw kende ook enkele markante figuren, zoals een Rudolf Schwarz, die eerst te rade ging bij Dominikus Böhm.
Wij stellen het op prijs deze laatste in ere te herstellen. Vijftig jaar lang heeft Dom. Böhm aan kerkbouw gezwoegd, in een tijd toen wij zelf het pregnant probleem nog niet vermoedden. En van zichzelf mocht hij getuigen: ‘Ich glaube wie ich glaube!’ Over deze stijlvolle figuur werd genadeloos geschreven dat hij het probleem nooit accuraat heeft ingezien, en derhalve nooit consequent heeft opgelost. Laat ons niet in de rug van grote voorgangers schieten. Laat ons liever worstelen en veroveren zoals zij, om met Gods genade, ons steentje bij te brengen tot de opbouw van de sacrale architectuur.
Moderator: Er is gezegd geworden, dat de moderne kerk in feite uitgaat van het fabrieksgebouw; men voegt erbij dat het in alle tijden zo is, dat elke tijd een eigen bouwprodukt heeft, dat determinerend werkt voor de architectuur op alle gebieden. Ik meen dat in Duitsland deze theorie is voorop gezet geworden. Gaat U akkoord, dat het werkelijk de fabriekshall is, die voor onze kerkbouw inspirerend gewerkt heeft, als men het zo mag uitdrukken? Pater Bekaert.
G. Bekaert: Een dergelijke vraag kan men niet met ja of nee beantwoorden. We raken hier opnieuw het probleem van de kunsthistorische evolutie.
Vóór de doorbraak van de moderne architektuur werden fabrieken evenzeer als kerken in neo-gotische trant gebouwd, en de meeste fabrieken van nu zijn even modieus als de kerken. Het principe mag men dus niet zo maar algemeen stellen.
Toch zie ik gaarne de fabriekshalle, het industriegebouw als een inspirerend voorbeeld voor het moderne kerkgebouw omdat een industriegebouw als zodanig een uitgesproken affiniteit vertoont met onze manier van denken. Het beantwoordt aan een direkte noodzaak, aan een onontkoombare behoefte. Het heeft een wezenlijke, niet te loochenen funktie en dat is uit zijn architectuur af te lezen (of het zou zo moeten zijn). Het eerste ook waar het bij een hedendaags kerkgebouw op aankomt is precies deze integratie in het leven. Het kerkgebouw moet het kristendom (op zijn eigen manier en met zijn middelen) tonen en beleven als een werkelijke levenswaarde, een dagelijkse levenswerkelijkheid.
De laatste kerken van Schwarz, - we denken aan St. Christophorus te Köln-Niehl, de H. Familie te Oberhausen, de St. Antonius te Essen..., zijn geen luxe-architektuur, bestemd voor zondags gebruik. Zij zijn even nuchter en reëel als een industriegebouw. Zij bezitten een inwendige overtuigende bestaansreden. Zij zijn er niet omdat ze iets moeten verkondigen. Maar ze bestaan omdat ze niets anders kunnen.
Moderator: Nochtans Rudolf Schwarz heeft zelf ten
| |
| |
stelligste geloochend dat hij zich door het fabrieksgebouw heeft laten inspireren.
Broeder Directeur, wat denkt U over de actuele kerkbouwstijl, bepaald in verband met de industrie?
Br. Urbain: Mijnheer de Moderator, de vraag: in welke mate de kerkelijke Architectuur door de industrie wordt gedetermineerd, - dient soepel en genuanceerd beantwoord. De Architectuur wordt uiteindelijk door tal van componenten beïnvloed en vooral door de imponderabilia van de tijdsgeest en van de creativiteit.
Ons antwoord luidt:
1. Er is een grote wisselwerking tussen Architectuur en Industrie, zelfs een samenhang. Niet enkel door het aanwenden van prefab-elementen, maar vooral in de werkmethode bij het ontwerpen. Bij het ontwerpen van industriegebouwen traden nieuwe factoren op, a.d.z. de grote kwantiteiten en de functionaliteit, de circulaties, de hygiëne, de akoestiek, de climatisatie, de economie. Welnu, haast onopgemerkt, werd de industriële werkmethode door de evoluerende architecturale compositie overgenomen. Ter illustratie hiervan, de uitroep van Corbusier bij het ontwerpen van zijn Paleis voor de Volkenbond te Genève (in 1930): ‘Wat een vreugde voor ons, na drie maand inspanning, te mogen constateren dat wij voor de studie van een paleis, dezelfde weg hebben gevolgd als voor het ontwerpen van een meubel, van een stad of van een fabriek...’
2. In zake Kerkelijke Architectuur zijn de meningen verdeeld. De enen oordelen de industrie positief te moeten aanspreken. Zo deed arch. Joachim Schürmann te Keulen, in zijn Pius X- en in zijn St.-Stefaankerk. Stalen kolommen, slank als masten, dragen een modern plafond, waaraan de wandgordijnen hangen. Deze wandgordijnen bestaan uit prefab-elementen. - Echt zijn deze gebouwen, alhoewel ze ons wat koud aandoen. Anderen menen echter dat de sacrale kunst niet door de industrie te determineren is: zij spreken de industrie niet aan, zelfs blijken ze haar te negeren; als zij een kerk bouwen, dan bouwen zij ‘helemaal anders’, ‘totaliter aliter’.
Te Keulen vinden wij twee exemplaren van deze geesteshouding. Ten eerste, de nieuwe Sankt-Alban, door Arch. Hans Schelling, opgetrokken met baksteen van herbruik, herkomstig van de Oude Opera. Het geheel is een niet orthogonale compositie, die meteen middeleeuws, ambachtelijk en sacraal aandoet. Het tweede voorbeeld, de Sankt-Laurentius, door de 68-jarige Architect Emil Steffann (die als beeldhouwer begonnen was). Deze kerk is eveneens met oude baksteen opgetrokken: kubische ruimte, spel van baksteen en beton, spaarzame lichtinval, plafond van planchetten, harmonisch geflankeerd door een atrium, priesterhuis en Jugendheim, het geheel drie-dimensionaal, orthogonaal, ultra-eenvoudig en karaktervol...
Waarlijk: de tegenvoet van de industrie. En meteen de versoberde voortzetting van D. Böhm en R. Schwarz... In hoever is dan de moderne kerk door de industrie gedetermineerd?
| |
4. Het hedendaags kerkgebouw en de gewone gelovige
Dhr. Gyselen: Wat mijn nabeschouwingen zijn nopens wat Broeder Directeur hier zegt, kan misschien een overgang betekenen naar de vierde vraag? Het is m.i. zeer goed mogelijk, dat al die kerken in Keulen behoren tot de hoogste klasse. Ik hoor spreken van kerkbouw, met achteraan in het hoofd van de architect het prototype van een fabriek. Maar ik zie het toch zo, dat een kerk op de eerste plaats moet gebouwd worden voor een gemeenschap.
We kunnen straks misschien even afdalen naar het individu, maar het is een gemeenschap die erin samenkomt om uiting te geven aan een bepaald geloof. Mag ik het probleem verplaatsen naar ons land en naar West-Vlaanderen. Ik vraag me af, wanneer wij onze mensen op zekere dag willen binnenleiden in zo 'n nieuwsoortig fabrieksachtig kerkgebouw, in welke mate dat dan zal beantwoorden aan hun reële religieuze behoeften? Moeten wij voor het determineren van de stijl van deze tijd, van de kerkelijke bouwstijl van deze tijd, niet toch ook rekening houden met het volkskarakter? Er is in de laatste tijd rondom een aantal kerken hier in Vlaanderen nogal wat te doen geweest, zodat men zei: kijk, dat geval sluit aan bij de oude stijl, dat andere doet denken aan de oude stoere torens van het duinenlandschap en aan de wens van geborgenheid, wat onze mensen toch wel een beetje kenmerkt hier in de Westhoek. Ik vraag me af: moeten wij onze architecten de raad geven zonder meer, en zonder enige reserve, naar het buitenland te gaan kijken, of het nu Frankrijk is of Duitsland, of Spanje, of om 't even waar; - of mogen wij zeggen: kijk, man, ga daar halen wat U technisch bruikbaar lijkt, maar zorg er toch voor, dat ge op de een of andere wijze aansluit bij de kerkelijke architectuur uit ons eigen verleden, en bij de aard van onze mensen? Ik denk daarbij aan hun lust om te vertellen, hoewel ik niet weet in welke mate hij kan verzoend worden met de moderne liturgische beweging. Ik denk aan de lust om te kleuren, met glasramen, enz. Wij staan daar natuurlijk met de dwangidee dat abstracte kunst in deze tijd misschien niet binnen kan in het kerkgebouw. Maar nu vraag ik mij toch af, of men een fatsoenlijk mooi glasraam kan maken, zonder even te lonken naar de abstracte kunst. Kom, ik heb de indruk, dat wij in die zin realistisch
| |
| |
moeten denken, en dat wij toch moeten rekening houden met wat ons altijd eigen is geweest.
Moderator: Ja, inderdaad uw vraag komt in feite overeen met de laatste vraag, die wij wilden stellen: het is de vraag, of het moderne kerkgebouw door de dag aan de werkelijke individuele behoeften van de mens beantwoordt. En ik denk bepaald aan de gewone mens. Regamey, een van de grondleggers van de hedendaagse kerkelijke architectuur, de man die Le Corbusier erbij gehaald heeft, die man heeft ergens gezegd: Nous n'avons pas le droit de nous désintéresser des pélerins de Lourdes. Waarmede hij bedoelde: wij hebben niet een architectuur te maken, die enkel aangepast is aan intellectuelen, aan mensen die in een spiritualistische sfeer leven, maar ook aan mensen die in de realiteit zitten, mensen voor wie het gevoel en de zintuigen het bijzonderste zijn. Het meisje dat de hele dag, de hele week door werkt in de Siemensfabriek, klaagt erover dat ze 's zondags ook in een glazen doos zit; de volksmens, de boer, die men in S... de kerk ziet ingaan, zegt als hij het altaar ziet en het ensemble: ‘daar staat 'n keer niemand’, hij wil zeggen: d'r is geen enkele heilige. Wat denkt u daarover, Pater Bekaert?
G. Bekaert: Zeer terecht, meen ik, werd zojuist door dhr Gyselen en door dhr Moderator op enkele inderdaad belangrijke waarden gewezen. Maar ik zie niet in hoe ze tegen moderne opvattingen kunnen uitgespeeld worden. Als ik daarnet verdedigde dat het kerkgebouw zich even noodzakelijk moet aandienen als een fabriek, dan betekent dit evident niet dat onze kerken fabrieken moeten zijn - al wil ik daar onmiddellijk aan toevoegen dat het onderscheid tussen een goede fabriek en een goede kerk niet zo groot hoeft te zijn. In diezelfde zin geloof ik niet dat radikaal modern-zijn een autentieke regionaliteit uitsluit, al blijft het waar dat wij wel universeler zijn gaan denken dan een halve eeuw geleden.
De geopperde bezwaren gaan m.i. echter helemaal op wanneer men ze laat gelden voor de konkrete situatie, waarop zoëven door de heer moderator werd gezinspeeld. Ze keren zich tegen het tekort aan verbeelding, kultuur en geestelijke belangstelling van onze architekten.
Moderator: Er is wel een zeker gemis aan fantaisie, een wegende soberheid, iets dat kil aandoet, iets dat een beetje calvinistisch aandoet, een beetje rationalistisch misschien. Denkt u ook niet, Broeder Directeur?
Br. Urbain: Mijnheer de Moderator, wij zijn het ermede eens dat de kerkbouw tot op heden aan het gemoed van de doorsnee-mens geen voldoening schenkt. De vraag is nu juist door onszelf te beantwoorden. Vlaanderen komt het toe, voor Vlaanderen passende bedehuizen te realizeren.
Over eigen land hebben wij vermeden te spreken. En over het buitenland noteren wij, dat naast enkele interessante realizaties, er toch maar weinig het gemoed bevredigende kerken tot stand zijn gekomen. Daar nu de vraag afdaalt, naast het liturgische, tot de ‘gewone man door-de-dag’, tot ‘een naar God gerichte poëzie’, tot een ‘eiland van stilte’... meen ik te moeten spreken over ons volk zelf. Welnu, het mag worden onderstreept dat Vlaanderen, sinds een vijftal jaren, een nieuwe lente kent in zake sacrale architectuur. (Deze aangelegenheid is er o.i. een facet van). Vlaanderen beschikt over krachten genoeg om het probleem van de hedendaagse sacrale kunst aan te pakken.
Dit probleem postuleert m.i. maar één conditio sine qua non: deze van de drieledige aanwezigheid van clerus, christelijke gemeenschap en artiesten. Wanneer deze drieledigheid sacraal voelt, wanneer heel het leven van deze gemeenschap sacrale wijding krijgt, wanneer deze gemeenschap bij het vastleggen van een programma aangesproken wordt, dan zal - na enkele jaren en zonder verdere problematiek - Vlaanderen mogen bogen op waardige hedendaagse kerken en bedehuizen. Niet echter omdat deze louter esthetisch gewild zouden zijn, maar als een geschenk van hierboven, wegens de harmonie in de gemoederen, de samenbundeling van alle krachten, de echtheid van het werk en de sacraliteit van heel het leven.
G. Bekaert: Eén klein woordje nog bij het boeiende betoog van E. Br. Direkteur. Ik kan niet helemaal akkoord gaan met zijn pessimistische visie op het sakrale van de moderne mens. De mens van vandaag is even religieus en sakraal als voorheen. Maar er is ergens een hiaat ontstaan tussen die ‘inwendige’ religiositeit en de ‘uitwendige’ vertegenwoordiging ervan in de kerkelijke instellingen. Onze opdracht bestaat erin om die twee weer bij elkaar te passen. Het is de taak die ook het Concilie zich gesteld heeft.
Moderator: Om te eindigen, mag ik U danken, mijne Heren, om Uw interessante tussenkomsten in dit forum.
|
|