[Buitenlandse invloeden op het expressionistisch toneel in Vlaanderen na 1918, vervolg]
De Vlaamse auteurs zijn evenmin ontsnapt aan de Europese invloeden.
Herman Teirlinck, die te Linkebeek in een liefhebberskring als acteur en regisseur zijn voorliefde voor het theater liet blijken, werd door de nieuwe geest en vorm geobsedeerd. Hij heeft na de eerste oorlog een hoofdrol vervuld in ons toneelleven. Als auteur, toneelfilozoof, essayist, leraar, verkondigde hij spoedig zijn sympathie voor de revolutie. Ook hij onderging, vooral in De vertraagde film en Ik dien, hoe sterk zijn individualisme geworteld zat, de invloed van zijn tijd. Teirlinck - bewonderaar van Gordon Graig, die de literatuur op het toneel verachtte, en van Gaston Baty's boutade ‘Sire le mot!’ - poogde aan te sluiten bij de middeleeuwen, een nieuwe gemeenschapskunst te scheppen, werd volgeling van Max Reinhardt. Hij schakelde ook de film in en door Nicolaas Evreïnoff geinspireerd, legde hij té veel nadruk op de acteur en de acrobatie, op de allegorie en op het constructivisme van de vorm. Tot op heden heeft Teirlinck zijn standpunten herhaalde keren gewijzigd, ieder stuk was een nieuw experiment. Aanvankelijk geneigd om de dichter en zijn woord een ereplaats toe te kennen en aldus aan te sluiten bij de principes van de Gruyter, eindigde hij als een verfijnd individualist met sterk gekruide sensualiteit.
Ondertussen liet de veel jongere Willem Putman geregeld toneelspelen verschijnen waarin toepassingen van vreemde procédés merkbaar waren. Eén van zijn stokpaardjes was ‘de stilte op het toneel’, door Jean Jacques Bernard in zijn Martine beklemtoond en door Max Reinhardt in de regie toegepast. Putman hield van modeverschijnselen en wilde niet ten achter blijven. Zijn stukken zijn meestal goed gebouwd en met sprankelende dialogen gestoffeerd; zijn taal is echte toneeltaal doch nergens wordt men aangegrepen door de menselijke tragiek; er is geen diepgang in zijn werk. Dit verhindert de gaafheid en de blijvende waarde. De auteur werd spoedig oppervlakkig tot hij eindigde als veelschrijver en na 1944 enkele impressionistische, burgerlijke romans publiceerde.
Van Pol de Mont kennen we opvallend politiek-getinte werken met scherp ironiserende dialogen. Nuances, wellicht zijn beste werk, hekelt het superpatriotisme (de Mont was groot-invalied) na 1918 en in de adaptatie van de oude Reynaert de Vos goochelt de schrijver met sarcastische boutades op actuele taaltoestanden, franskiljonisme, regeringsleiders en politici.
Naast de Mont moet men nog twee andere auteurs vermelden: Maxim Kröjer, met zijn groteske dualiteit en de schilder Theodoor Verschaeren. Zij kregen minder kans om op het repertoire te prijken doch hun werk kan niet in de naoorlogse beweging uitgeschakeld worden.
Slechts één auteur, Anton vande Velde, die als regisseur met gothische en barokelementen een eigen accent verwierf, kon zich spontaan in expressionistische stijl uitdrukken. Aanvankelijk nog verliefd op de woordcultus werd zijn werk spoedig gekenmerkt door de rijke taal, de sprankelende zetten, ironische flitsen, vinnige dialogen, rijkgeschakeerde taferelen en een ongebreidelde fantasie. Zijn voor het Volkstoneel speciaal geschreven ‘gekke’ historie Tyl I met historische en volkse gegevens, allegorische figuren, is als expressionistisch experiment (met schrapping van het vierde kapittel) wellicht het enige spel dat als dusdanig zijn waarde blijft behouden en ook als literair document onmisbaar is gebleven. In 1927 heeft de opvoering van dit stuk te Parijs de internationale theaterkenners verbluft.
Men kan de vraag stellen: wat hebben de Vlamingen als auteur en als enscenering aan het buitenland te bieden? Een uitvoerige bespreking kan nagenoeg als volgt worden saamgevat: het Vlaamse Volkstoneel heeft door voorstellingen in Nederland, Duitsland en Frankrijk onze auteurs, regisseurs en acteurs, op het niveau van de Europese vernieuwing, een erepaats geschonken. De naam van Staf Bruggen, Renaat Verheyen, Johan de Meester,