hold en Taïroff (Rusland) merkbaar: de eerste met zijn afkeer voor de woordheerschappij, zijn streven naar de dictatuur van de regisseur, de plastische mogelijkheden, het vinnig spel en het ritme van de acteur, het constructivisme in de decorbouw; de tweede liet steeds een voorliefde voor het spectaculaire blijken. Dit laatste zagen we in Beeldekens uit het leven van Sint Franciskus: een engel zat vrolijk te wiegen in een schommelschuit. Het kost weinig inspanning om enkele merkwaardige concepties van het Vlaamse Volkstoneel te confronteren met vroeger gepresteerde voorstellingen in Duitsland en in Rusland. Het podium van Tyl I (derde kapittel) van vande Velde stond dicht bij de constructie van A. Vesnine in het Kamernytheater, en Le cocu magnifique van Meyerhold te Moskou. Over het decor van Vondels Lucifer door Johan de Meester schreef een Nederlands blad: ‘Dat trippelen over kipperennen’. Het berucht werk van de Ghelderode Barabbas was opvallend te vergelijken met Het onweer door Taïroff geregisseerd; de salonschermen, de rolluiken en de vlakverdeling in Hamlet met Driekoningenavond van L. Babitch.
In Nederland liet Edward Verkade zich voor de tweede regieuitgave van Hamlet inspireren door Jules Delacres Soeur Béatrice en door Driekoningenavond van Frits Lensvelt.
Eén van de Meesters trouwste volgelingen, Lode Geysen (in 1929 schreef hij in Toneelgids: ‘En als u mooie literatuur hoort, die uw aandacht eist, dan verliest u het toneel, en dat is nochtans het essentiële’) huldigde met Gas, Judas, Julius Caesar door hem geregisseerd, het politiek theater. Men herinnere zich zijn artikel: Ik heb de genaamde William Shakespeare ver moord!
Zijn stadsgenoot en geestesverwant, Renaat Verheyen, was meer aanhanger van Meyerholds standpunt; hij voelde veel voor circusprocédés, cabaret en film in de regie; als acteur verzeilde hij vaak in het clowneske genre.
Staf Bruggen poogde van 1930 af een gelouterd expereriment te realiseren, doch bij ontstentenis van finantiële mogelijkheden nam hij soms zijn toevlucht tot goedkope middelen. Waar hij echter gelegenheid kreeg zijn opvattingen gestalte te geven, legde hij, evenals Erwin Piscator, het accent op het politiek aspect van het theater. Dit gebeurde op àl te doorzichtige wijze in de regie van Een vijand van het volk van Hendrik Ibsen: de twee hoofdfiguren bootsten in typering en spel letterlijk Dr August Borms en Dr Frans van Cauwelaert na! Voor Vlaanderen scheen dit verrassend nieuw, doch in Duitsland en Rusland was het procédé reeds lang verouderd. Michel van Vlaenderen heeft als regisseur van dilettantenverenigingen jarenlang geworsteld met zichzelf en met de eisen van zijn tijd. Ook hij zocht een nieuwe vorm, bevrijd van alle invloeden. Het is, althans in het kader van de grote stromingen, bij edele pogingen gebleven. Voor de vernieuwing van het liefhebberstoneel echter zijn de realisaties van van Vlaenderen van grote betekenis geweest. Nagenoeg op dezelfde wijze streefde Herman van Overbeke naar vernieuwing.
Eén belangrijke figuur blijft aan de nieuwe stroming in Vlaanderen verbonden: Prosper Thuysbaert. Reeds in 1921, nog voor het Volkstoneel de nieuwe richting kende, had Thuysbaert te Lokeren treffende modernistische voorstellingen gegeven. Bovendien heeft hij de leiders van het Vlaamse Volkstoneel geprikkeld om het roer om te gooien: hij haalde Henri Ghéon naar Vlaanderen. Van 1924 tot 1930 schonk hij zelfs enorme bijdragen om het Volkstoneel finantiëel recht te houden. Thuysbaert had in 1913 te Parijs de opening van Copeaus Théâtre du vieux Colombier meegemaakt.
Ten slotte moeten we Pater Jozef Boon vermelden. Het blokkensysteem van de kubisten was herkenbaar in zijn constructie van Barabas; de hele decorbouw was te vergelijken met Théodora van Händel, door Heinrich Heckrodt geregisseerd.