[Enkele buitenlandse invloeden, vervolg]
Men keerde zich niet alleen tegen de uitwassen van de westerse beschaving, men wilde haar prijsgeven om van voren af aan te kunnen beginnen. Vandaar het verwerpen van alle traditie. Bij degenen die naar de grond der dingen gingen, was dat een correctie op Strindsbergs nihilisme. Zij wilden na de vernietiging van het bestaande een nieuwe realiteit opbouwen, die dichter bij de aanvang van het leven zou staan. Daarom ook verwierpen zij de classieke vormgeving in de literatuur. Op het gebied van de poëzie zou dat bij de epigonen, die uiteraard tot een oorspronkelijke schepping onbekwaam zijn, tot de onzinnigste buitenissigheden voeren. Ook de dramatische kunst zou zich bevrijden uit de verstarring, die er sedert het Franse classicisme op drukte, om door een lossere opeenvolging van de tonelen en meer vrijheid in de vertolking, tot een levensuitbeelding te komen die niet meer van de bestaande realiteit afhankelijk was, doch uiting gaf aan de toekomstwil en verwachting, die in de kunstenaar aanwezig waren. Zelfs werd er gepoogd expressionistische verhalen en romans te schrijven. Het genre zelf verbiedt evenwel, op straffe van onleesbaarheid, de ontbinding van de logisch geordende stijl zo ver door te voeren dat de lezer de inhoud niet meer kan begrijpen. Het expressionistische ingrijpen op de epische letterkunde bleef daardoor veelal tot de tendens van het werk beperkt, zoals dat in onze literatuur met Kristiaan de Godsgezant door Van der Hallen en Waldo door Walschap het geval geweest is.
Als vierde en laatste eigenschap weze het barokke karakter van het expressionisme vermeld. Met de verschillende weleens tegenstrijdige elementen die zijn wezen bepaald hebben, kon moeilijk een strakke synthese ontworpen worden. De beweging vertoonde meer grillige beweeglijkheid dan rustige stroming, meer onvertogen gevoelsuitbarsting dan doordachte mededeling. Haar woordvoerders weten dat chaotische uitzicht aan de tijd van haar ontstaan en betoogden zodoende meteen dat zij als tijdskunst, geboren te midden van en met de verschijnselen van een revolutionaire periode, diende beschouwd te worden. Kunst die tegelijk seinontvanger en seingever wilde zijn, die aan de scheppingen van de techniek haar beeldspraak ontleende om tegen de technische beschaving uit te varen en met bezwerende overmoed op eenvoud aan te dringen.
De profetische toon van het messianisme liet zich bij sommigen moeilijk in de rustige ontplooiing van de volzin vatten. Het typische zinteken van hun expressionisme werd het uitroepteken. De woorden maakten zich los uit het zinsverband, de betrekkelijke en bijvoegelijke rededelen verdwenen, zodat alleen naam- en werkwoorden overbleven. Het expressionistische gedicht werd een aaneenschakeling van kreten en verzuchtingen. Bij anderen kreeg de verwoording een psalmodiërend ritme en dijnde hun poëzie uit tot dat sterk bewogen hymnisch proza, waarvan Whitman, Tagore en Claudel de bewonderde beoefenaars waren. Moens ging nog verder terug en sprak over de bezieling die van de Bijbelse psalmliteratuur op de expressionistische dichters uitgegaan was.
De vervreemding uit het alledaagse bestaan, met zijn concrete toestanden en mensen, leidde onvermijdelijk naar de schepping van een symbolenliteratuur. De personages in toneelstukken en verhalen werden soms, zoals in de moraliteiten uit de rederijkerstijd, met abstracte namen genoemd. Zij waren slechts personificaties van een beperkt aantal begrippen. Niettegenstaande de expressionistische weerzin voor het rationalisme werd hier een uiterst rationalistische denkwijze toegepast, die later van de messianistische bedoeling gezuiverd, tot de idee van de abstracte kunst heeft gevoerd. Daartegen zou het existentialisme, dat in de Duitse literatuur door Kafka vertegenwoordigd, terzelfder tijd als het expressionisme aan bod gekomen is, de grote tegenkracht worden. Op dat ogenblik werd wel, zelfs bij ons in Ter Waarheid