Literair en artistiek expressionisme
Eens heeft mij iemand, die niet van het expressionisme houdt, geschreven dat ik mij eigenlijk nader zou moeten verklaren over het feit dat ik, van mijn kant, wèl het artistiek expressionisme aanvaard, maar niet het literair. Mijn briefwisselaar lijkt beide over één kam te scheren en het verwondert hem dat ik dat ook niet doe.
Toen de redaktie van West-Vlaanderen mij om een bijdrage vroeg voor het nummer van haar tijdschrift, dat ze zich voornam aan het expressionisme te wijden, herinnerde ik mij die kwestie, of juister - want ik was ze nooit vergeten, - leek mij dat een gelegenheid mijn gedachten daaromtrent eens uiteen te zetten. Indien ik er inderdaad tot nog toe niet toe gekomen was dit te doen, dan was het om de waarheid te zeggen niet omdat de gelegenheid had ontbroken, maar omdat ik, achteraf beschouwd, met mijn argumentatie wel wat verlegen zat. Men heeft een gevoel, men ondergaat een indruk, men reageert er op een bepaalde manier op, en dat is spontaan, weinig of niet beredeneerd. De moeilijkheid begint als men het ontstaan of het waarom van die gevoelens en die indrukken, de reden van die reakties te verklaren heeft. Kan men zeggen dat men daar streng genomen niet toe verplicht is, het feit blijft dat, als men positie kiest, er wel enige grond toe bestaat om te proberen zijn houding te rechtvaardigen.
Is mijn houding ten deze te rechtvaardigen? Is het expressionisme in de beeldende kunst zo buitengewoon belangrijk, in de literatuur daarentegen helemaal naar de buitenste duisternissen te verwijzen? Ronduit gezegd was dit de eerste perplexe vraag die ik mezelf stelde toen ik begon te overwegen welke argumenten ik zou aanvoeren om mijn zienswijze te verdedigen. Het feit alleen dat deze zich zo maar niet in massa opdrongen was reeds van die aard, dat ik mij, wilde ik de