West-Vlaanderen. Jaargang 11
(1962)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
EssayIk wil hier specifiek het scheppende essay behandelen, omdat het letterkundig opstel onder ‘Kritiek’ aan de beurt komt. Het essay als genre in het Afrikaans kwam reeds in de Patriottijd voor onder vorm van boerebriewe, gemoedelijke beschouwingen, huiselijke moralisaties en propagandistische wekroepen, maar het is pas in onze tijd dat het doelbewust als literaire vorm werd beoefend.
Een der eerste volwaardige essayisten in het Afrikaans was de volksschrijver C.J. Langenhoven. Zijn maandagse rubriek in Die Burger - onder de titel Aan Stille Waters - is een volksinstelling geworden, zoals geen een geschrift daarvoor of daarna. Van alle Afrikaanse essayisten heeft Langenhoven wellicht het klassieke essay het meest benaderd: de lenigheid van geest, de aforistische beknoptheid van zegging, de subjectiviteit van de beschouwing, want zoals Montaigne, was Langenhoven zelf het onderwerp van elk van zijn stukken. Jammer dat zo veel van zijn essays ontsierd worden door een patroniserende toon en een neiging tot erbij gesleepte moralisatie. Kunstmatige ‘toepassing’ van de grondgedachte laat ook veel van I.D. du Plessis' essays mislukken, vooral dan in Die Mag van die Woord (1952). De andere stukken, die meer aan de actualiteit zijn gebonden, bv. deze over de folklore en de muziek van de Kaapse Maleier, hebben meer om het lijf. Een van onze eerste filosofische essayisten was de literator en schrijver C.M. van den Heever (1902-1957). Zijn essayistisch werk - hoofdzakelijk in Die Afrikaanse Gedagte (1935) en Die Stryd om Ewewig (1941) gebundeld - handelt meestal over het wezen van cultuur en cultuurloosheid. In een tijd van economische welstand en culturele verwarring waren deze dichterlijke opstellen een wegwijzer voor menige Afrikaan en vooral voor de Afrikaan in de stad. Op zeer veel essayisten oefent het oude, idyllische plaatsleven met zijn patriarchaal-feodale verhoudingen, een sterke bekoring uit. Het scheen alsof de toenemende verstedelijking van de Afrikaner er oorzaak van was dat het onverstoorde bestaan op de buiten, op die plaas, een grotere bekoring kreeg. Op dit gebied zijn het M.E.R. (Mw. M.E. Rothmann), Alba Bouwer en dr. Con de Villiers, die in essay en verhaal de nostalgische blik wenden naar een verleden, dat in een nieuw tijdsgewricht met zijn wisselende normen onherroepelijk voorbij is. In de huidige decade vormt het Afrikaanse essay vooral het gebied van een aantal begaafde vrouwelijke auteurs. Audrey Blignault schrijft intiem-huiselijke stukken over het dagelijkse lief en leed van een vrouw (In Klein Maat en Die Vrolike Lied). Frieda Linde geeft in een sierlijke stijl subjectief haar persoonlijke gevoelens en indrukken weer (Terug na die Mimosas e.a. Essays). De essays van Hymne Weiss beklemtonen, meer dan deze van haar tijdgenoten, de christelijke deugden. Nog anderen, zoals Minnie Postma, schrijft met weemoed en humor over huisbedienden en gezinsverhoudingen. Veel van deze stukken zijn hybridisch: half essay / half schets, of half schets / half kortverhaal. De meeste essays - vooral van Audrey Blignault - hebben ver halende onderdelen en de toelichting van karakter of gebeuren steunt sterk op episodische vertelling. Op het gebied van het scheppend essay heeft de Afrikaanse letterkunde geen enkel groot werk voortgebracht. | |
[pagina 223]
| |
Prof. Dr. Ernst van Heerden Universiteit van die Witwatersrand, Johannesburg
| |
KritiekHet Afrikaanse kritische essay of studie vertoont een grotere variatie en dynamisme. Dr. G.S. Nienaber heeft in 1941 baanbrekend werk verricht toen hij de historische lijn van onze kritiek trok in zijn Afrikaanse Letterkundige Kritiek. Hij was ook de eerste, die de prestaties en potenties van de Afrikaanse critici volgens de aard van hun stijl ontleed heeft. Nienaber heeft in zijn hoofdstuk over die strewe na 'n hoër eenheid, o.a. reeds gewezen op de voortreffelijke H.A. Mulder (1906-1949), die, volgens hem, meer dan gelijk welk andere Afrikaanse criticus, 'n breë grondslag van vergelyking openbaart. Mulder behoorde tot een kleine groep buitenlandse (specifiek Nederlands-Vlaamse) kenners van de Afrikaanse letterkunde, en zij droegen door woord en geschrift grotelijks bij tot het begrip en de erkenning, vooral van de schrijvers, die de Dertiger-vernuwing geleverd heeft. De jongste van deze groep is Rob Antonissen, professor te Grahamstad, die met zijn degelijke Die Afrikaanse Letterkunde van aanvang tot hede (jongste druk: 1961), een synthetisch-kritische samenvatting van onze literatuur bracht. Wat aan Antonissens oordelen o.m. hun waarde schenkt, is de vergelijkende maatstaf met de buitenlandse literatuur, waarbij hij dikwijls aanleunt. Van dr. G. Dekker verscheen een menigte letterkundige opstellen, met als culminatiepunt zijn Afrikaanse Literatuurgeschiedenis (jongste druk: 1960), een groots opgezet boek, dat door ontledingen van de psychologie van de woordkunstenaar vooral voor studenten grote waarde bezit. De beste kritieken en letterkundige essays kwamen voort uit de Vernieuwing van Dertig (Dertigervernuwing). Meer dan een van deze dichters hebben uit innerlijke noodzaak tot formulering van hun literaire filosofie, beduidend werk aan de Afrikaanse kritiek toegevoegd. Daar is bv. W.E.G. Louw met zijn historische overzichten, zijn bundels Ou Wyn van Vreugde en Vaandels en Voetangels. Maar het is vooral N.P. van Wyk Louw, die zijn boeiende analyse van het letterkundige probleem in een flonkerende en helder indringende stijl samenvat (o.a. in bundels zoals Lojale Verset, Swaarte- en Ligtpunte, 'n Wêreld deur Glas en Vernuwing in die Prosa). De invloed van deze denker en geestelijke leider - ook op de voorpost van de poëzie en het drama - geldt ook door zijn arbeid als hoogleraar (Amsterdam en Johannesburg) voor een zich steeds uitbreidende groep jongere litertuurwetenschapsmensen. De Vernieuwing van Dertig in de Afrikaanse poëzie is op een doortastende wijze door D.J. Opperman in zijn Digters van Dertig (1953) nagegaan: met speurvernuft en eruditie zoekt hij naar ontstaansgronden en invloeden en voor de eerste keer wordt een volledige inventaris over deze groep dichters opgemaakt. De naam Opperman onderstreept een ander feit: dat de meeste Afrikaanse critici terzelfder tijd universiteitsdocenten zijn. Er zijn relatief veel minder ‘niet-akademische’ schrijvers, die aan kritiek doen. A.P. Grové, professor te Pretoria, schrijft inzichtgevend en dynamisch over verscheidene schrijvers en richtingen; zijn Die Duister Digter en Oordeel en Vooroordeel geven blijk van zijn analytisch kritisch vermogen. De Amsterdamse (Hellinga) school van de linguïstiek heeft verscheidene Afrikaanse beoefenaars geïnspireerd en H. | |
[pagina 224]
| |
van der Merwe Scholtz, Elize Botha, C.J.M. Nienaber en F.I.J. van Rensburg hebben, op linguïstieke grondslag, belangrijke bijdragen geleverd op het gebied van de literatuurbeschouwing. Jongere critici, die inzichtrijke opstellen schrijven, zijn M.P.O. Burgers (die twee belangrijke schrijvers, Langenhoven en Leipoldt, psycho-analytisch onderzocht), P. du P. Grobber, C.J.M. Nienaber, E. Lindenberg, J.L. Steyn, P. Blum, T.T. Cloete, H.W. Truter, e.a. Een spiegelbeeld van de huidige letterkundige kritiek biedt de verzamelbundel Perspektief en Profiel van P.J. Nienaber. Hierin treffen wij, naast algemeen oriënterende perspektiefartikels, een reeks monografieën aan over achtentwintig Afrikaanse schrijvers, door een verscheidenheid van critici, een serie, die een interessant beeld geeft van verschillen in benaderingswijze en aard van de stijl, maar die ook, in hoofdzaak, op een herwaardering van de oudere (en sommige jongere) schrijvers neerkomt. Andere samenstellers hebben de Afrikaanse letterkunde in volledige of gedeeltelijke omvang proberen te schetsen, maar de werken van Dekker, Antonissen en Perspektief en Profiel blijven de belangrijkste overzichten, die wij tot dusver bezitten. Tijdschriften zoals Standpunte, Die Huisgenoot, Trek, Die Brandwag en nieuwsbladen zoals Die Burger hebben reeds interessante letterkundige polemieken gepubliceerd, waarin principiële zaken met grote heftigheid door verscheidene protagonisten gesteld werden. Vroeger was de toekenning van de Hertzogprijs van de Suid-Afrikaanse Akademie ook soms het mikpunt van geprikkelde belanghebbenden en deed de gemoederen in fel betoog overkoken. Maar vandaag de dag, wegens een grote toename in de beschikbaarstelling van literaire prijzen en een steeds beperkte produktie van eersterangswerken, doet de bekroning van de middelmatigheid maar weinig stof meer opwaaien. | |
TijdschriftenLetterkundige tijdschriften hebben in Zuid-Afrika, net zoals elders, een wisselvallig bestaan. Die Nuwe Brandwag bv. heeft precies van 1929 tot 1933 bestaan maar plaatste in die korte tijdspanne belangrijke belletrische bijdragen en ook studies over de letterkunde, de muziek en de beeldende kunsten, hetgeen nieuwe Afrikaanse normen stelde. Die Huisgenoot heeft onder leiding van zijn vroegere redacteurs, prof. J.J. Smith, dr. H.G. Viljoen en de heer Markus Viljoen, gedurende decaden lang de eigentijdse literatuur ‘gedragen’ en veel van de beste Afrikaanse letterkundige werken verschenen eerst in dit medium. Het blad publiceerde ook richtinggevende kritiek. Ons Eie Boek (1935-1955) had onder het redacteurschap van prof. F.E.J. Malherbe van Stellenbosch gedurende 21 jaar een nuttige loopbaan als boekengids en kritisch bulletin. Dit blad plaatste ook met tussenpozen besprekingen van Nederlandse en Vlaamse werken. Twee universiteitsbladen, het Kwartaalblad van die Uniwersiteit van Kaapstad en Die Stellenbosse Student hebben plots literaire status verworven, toen Opperman, voor navorsingsdoeleinden over de dichters van Dertig, de vroege dichtpogingen van W.E.G. Louw, N.P. van Wyk Louw, I.D. du Plessis en Uys Krige daaruit opdiepte en in het licht van latere werken beoordeelde. Het Tydskrif vir Geesteswetenskappe (gesticht in 1961) is de voortzetting van het vroegere Tydskrif vir Wetenskap en Kuns, orgaan van de Suid-Afrikaanse Akademie. Dit tijdschrift bestrijkt een wijd veld, zoals de titel ook aanduidt, en de zuivere taal- en letterkundige stukken vormen er maar een klein onderdeel van. Het Tydskrif vir Volkskunde en Volkstaal levert waardevolle bijdragen op deze twee wetenschappelijke gebieden. Het Tydskrif vir Letterkunde is gegroeid uit het Jaarboek van die Afrikaanse Skrywerskring (1936-1950) en is heden nog de spreekbuis van deze auteursgroep, met hoofdzakelijk scheppende bijdragen van leden der vereniging en van debutanten. Vandaag de dag is Standpunte (1945- ) het voornaamste letterkundige blad in het Afrikaans. Het brengt kritisch en scheppend werk van hoog gehalte, staat onder redactie van N.P. van Wyk Louw, D.J. Opperman, Jan Greshoff, Rob Antonissen, A.P. Grové, Karel Jonckheere, F.J. le Roux en G.H. Durrant, en trekt ook de beste jongere krachten aan. Afgezien van geregelde letterkundige kronieken, schenkt het blad ook aandacht aan een bespreking van huidige politieke en geesteswetenschappelijke problemen. Van de Engelse letterkundige tijdschriften in Zuid-Afrika, die ook bijdragen in het Afrikaans plaatsen, is Contrast (Kaapstad, 1960) het belangrijkste. De Afrikaanse bijdragen zijn meestal afkomstig van jongere schrijvers, zoals Jan Rabie, Etienne Leroux, R.K. Belcher, Ingrid Jonker, e.a. Wat het Engelse scheppende werk betreft, hangt dit tijdschrift een goed beeld op van de huidige literaire activiteit in Zuid-Afrika. Van de Afrikaanse dagbladen is het alleen Die Burger van Kaapstad dat een geregelde kunst- en cultuurrubriek onderhoudt. Met dr. W.E.G. Louw aan de spits, zorgt de kunstredactie voor de bespreking van belangrijke nieuwe Afrikaanse en anderstalige boeken en voor principiële beschouwingen over muziek, radio, beeldende kunst, en zo meer. Baldsy Twee van Die Burger is in menig opzicht een weerhaan geworden in de Afrikaanse kritiek of dan toch minstens in het Afrikaanse geestesleven. Deze vluchtige kijk op een paar aspecten van de Afrikaanse geestesbedrijvigheid - uiteraard kon ik weinig méér dan titels en namen geven - toont niettemin aan dat hier gewroet en zeer hard gewerkt wordt. Ons Vlaamse broedervolk zal weten, tot eigen profijt, van deze dingen kennis te nemen. |
|