S.C. Hatting
De Afrikaanse verhaalkunst sedert 1940
Verscheidene schrijvers, die uit de periode van vóór 1940 stammen, leveren nog belangrijke werken. Met de novelle Somer (1935) en de roman Laat Vrugte (1939), waarin hij hoofdzakelijk streek en natuur uitbeeldt, heeft C.M. van den Heever (1902-1957) zijn beste prozawerk geleverd.
Nadien vertoont zijn werk een dalende lijn. In de romans Gister (1941), Van Aangesig tot Aangesig (1942), Die Held (1948) en Marthinus se Roem (1949) betreedt de auteur terreinen, die hij niet in staat was succesvol uit te beelden. Zij geven meer de indruk experimenten te zijn in diepte-zielkunde, pogingen om de onverzoenbaarheid tussen platteland en stad voor te stellen en behandelingen van een serie filosofische problemen. Van Mikro (ps. van C.M. Kuhn, geb. 1903) verscheen Huisies teen die Heuvel (1942), Vreemdelinge (1944), Klaradynstraat (1947). Behalve het laatstgenoemde boek - dat een ontleding is van karaktertypen, die allen in één straat wonen - behandelen al de andere het kleurlingenprobleem. Hier staan we weer voor de problematiek: het vernietigende effect van drank en de heidense drang, tegenover de behoudende kracht van het eenvoudige geloof en de vaderlijke bescherming van de blanke als voogd. Met Nog geen Herberg (1949), Lente (1952), Die Wa-as (1952) en Die Houtswaan (1954) biedt Mikro ons een reeks plattelands- en dorpsnovelletjes aan, die wij bezwaarlijk ‘realistisch’ kunnen noemen. De schetsen zijn niet diep, noch verheven, maar oefenen toch een zekere bekoring uit, omwille van de fantasierijke, sprookjesachtige atmosfeer, die de schrijver schept. Mikro is een geboren verteller en de verscheidene typen leven en handelen sprekend in de Gonnakolk-novellen, zoals Die Porseleinkat (1957) en Die Weduwee Meraai (1959).
De werken van P.J. Schoeman (geb. 1904) zijn hoofdzakelijk jacht- of reisverhalen, waarin dier en dierenleven of de Bantoe als natuurmens beklemtoond worden. Het gevoels- en gedachtenleven van de Bantoe beeldt hij met grote liefde en sympathie uit. Zijn jachtavonturen worden weergegeven in Op die Groot Spore (1942) en Op die Klein Spoortjies (1944). In Op ver Paaie (1949) behandelt hij hoofdzakelijk het naturellenleven, het probleem van de botsing tussen de oude Bantoecultuur en -levenswijze, en de blanke beschavingsvormen.
Een van de belangrijkste prozaïsten sedert 1940 is Abel Coetzee (geb. 1906), die reeds in 1936 met een bundel kortverhalen, getiteld Skimme van die Goudstad debuteerde. Waarheen Vader (1940) draagt meer de eigenschappen van een lange novelle, dan van een volledig uitgewerkte roman. Hierin vertolkt Coetzee het emotionele protest over het naamloze leed, dat veroorzaakt wordt wanneer bij het individu het gevoel ontstaat, dat hij bedreigd wordt door machten, waartegenover hij weerloos staat - de enkeling tegenover de maatschappij. Wij hebben hier te doen met een man die, omdat hij kleurlingenbloed in zijn aderen heeft, geleidelijk uit de samenleving gestoten en een uitgeworpene wordt. Coetzee probeert niet een oplossing voor het probleem aan de hand te doen. Aan die Dag se Soom (1946) is de enige lange roman, die Coetzee schreef. Wij hebben hier een openbaring van het eigen zieleleven van de auteur, de ontwikkelingsgang van het kind tot aan zijn puberteitsjaren, en alles geprojecteerd tegen de eigen jeugdherinneringen van de auteur. Waar die Waterbul Brom (1947) is een novelle, waarin een ethisch probleem wordt behandeld: de botsing tussen het stoffelijke en het idealistische. Als achtergrond werd volkskundig materieel gebruikt. De volgende novelle, Die Dans van die Dwarrelwinde (1950) is meer biografisch van aard. Ze is een weergave van een samengesteld beeld van de West-Transvaalse ervaringen van de auteur, getransponeerd op de woonplaats van zijn grootvader. Zij maakt deel uit van de armblankeliteratuur en is een uitbeelding van de drang van de mens om zich in de samenleving te handhaven. Coetzee's jongste novelle, namelijk Lewenslank (1958), bevat een protest tegen het toenemende materialisme in ons bestaan van elke dag, in het volksleven, vooral in de nijverheidssteden. Het werk wordt een beeld van een tijdperk uit ons