Arsene Bultinck
Het leven in Zuid-Afrika
Toen de Unie van Zuid-Afrika in 1910 tot stand kwam, waren de bewoners bijna uitsluitend landbouwers, alhoewel het land toen reeds bekend was voor zijn rijke goud- en diamantmijnen. De opbrengst van deze activiteiten was echter zeer laag, en zelfs de voedsel-voorraden moesten vanuit het buitenland aangevuld worden. Er werd van overheidswege weinig gedaan om het verhogen van de produktiviteit aan te moedigen, want het land werd tot de tweede wereldoorlog door zijn regeerders als een afzetgebied voor Groot-Britannië beschouwd.
De protesten van de nationaal-denkende Zuidafrikanen, die deze verwaarlozing en roofbouw van 's lands potentialiteiten als hemeltergend beschouwden, stuitten op de verbeten tegenstand van de Engels-georiënteerde regeringen, die een dergelijk streven tot hoogverraad bestempelden.
Toen de Nationale regering in 1848 aan het bewind kwam, werd er onmiddellijk, onder de slagspreuk: Suid-Afrika Eerste een omvattend nijverheidsontwikke-lingsprogramma op touw gezet. Waar het kapitaal uit private bronnen in gebreke bleef, trad de staat in de bres en geweldige ondernemingen zoals Yskor (Ysteren Staalkorporasie), Sasol (Suid-Afrikaanse Steenkool-, Olie- en Gaskorporasie), Kop (Klipfontein Organiese Produkte), Foskor (Fosfaat Ontwikkelingskorporasie) en Escom (Electricity Supply Commission) werden met staatskapitaal in het leven geroepen.
De uitwerking van deze hoogst geslaagde aanmoedigingspolitiek werd door de jaren heen merkbaar in de phenomenale gedaantewisseling, die het land vooral gedurende de laatste decade onderging.
De oudere steden, waaromheen vele secundaire nijver-heden zich groepeerden, moesten zich aanpassen aan het toestromen van een welvarende massa arbeiders - zowel blank als niet-blank - vanuit het platteland. In Johannesburg, Pretoria en Kaapstad bijvoorbeeld, worden de geschiedkundige gebouwen uit een bewogen Victoriaans tijdperk steeds meer verdwergd door de torenhoge kantoorgebouwen die deze steden reeds een onmiskenbaar New-Yorks silhouet geven.
De dorpen die rond de nieuwe Vrijstaatse mijnschachten verrezen, boden de moderne architect de gulden gelegenheid om te presteren. Ruime handelscentra, stadhuizen, hospitalen, kerken, scholen, sport- en speel-parken en zonnige woonbuurten ontstonden binnen een ongelofelijke korte tijd op de eertijds ruwe vlakten. Uitbreiding moest volgen van het wegennet, de spoorwegen en de staatsdiensten.
En zo beleefde Zuid-Afrika binnen een tiental jaren een gedaantewisseling die terecht phenomenaal genoemd mag worden. Het is dan ook niet te verwonderen dat de bezoeker haast onmiddellijk bij de eerste kennismaking met dit moderne land verbaasd uitroept: ‘Maar dit is Afrika niet zoals het mij voorgesteld werd. Dit is Europa’.
Maar het zijn vooral de mijn-dumps: de kunstmatige bergen van gouden zand en grijs graniet, die in en om Johannesburg en op de Vrijstaatse vlakten opdoemen, die eraan herinneren dat Zuid-Afrika het land is dat op onmetelijke minerale schatten gebouwd werd.
Goud, diamant, koper, steenkool en zink worden reeds geruime tijd ontgonnen. Het uitbaten van de minerale rijkdom geschiedt nu echter op grotere schaal, vooral deze van het goud, dat een der hoekstenen van de Zuidafrikaanse economie gebleven is.
Zuidafrikaanse elektriciteitscentrales worden meestal op de kolenvelden gebouwd, en 40 procent van de totale steenkoolproduktie wordt tot het verwekken van elektrische kracht verbruikt. Benevens grote voorraden steenkool, bezit het land haast onuitputtelijke hoeveelheden ijzererts, en het is dan ook de leverancier van het goedkoopste ruwijzer ter wereld geworden. Er zijn voldoende reserves aan kalksteen, nikkel, lood, tin, antimonium, zilver, phosphaten, titaan, enz., die allemaal reeds in mindere of meerdere mate ontgonnen worden. Het prospecteren naar 's lands minerale rijkdom wordt onverpoosd voortgezet, want men heeft nog slechts een flauw vermoeden van de rijkdom die in Zuidafrikaanse bodem verborgen ligt.
Hoewel nog ongeveer 89 procent van de totale minerale produktie tegen slechts de ontginningskosten uitgevoerd wordt, worden meer en meer grondstoffen plaatselijk verwerkt. Aangemoedigd door de regering, ontdekken steeds meer buitenlandse industriëlen de gunstige beleggings- en nijverheidsmogelijkheden, en worden er voortdurend nieuwe industrieën in het land gevestigd die binnen betrekkelijk korte tijd gulden dividenden af-