| |
| |
| |
De dichter en de arbeid
Schippers terugkomst
Wanneer de schipman, afgewrocht,
en moe geslingerd van de tocht,
op 't wiegewagend broze hout
terugkomt, met gekeerde spriet,
waaraan hij lijf en leên vertrouwt,
en reeds zijn eigen torre ziet,
die effen uit de baren kijkt
en nauwelijks aan een tik gelijkt;
dan, woei en blies het nog zo fel,
dan, voer zijn vaartuig nóg zo snel
en dook de steven onder 't schuim,
zijn herte vliegt vooruit in 't ruim,
en nauwlijks stuikt de dolle zee
zijn zwalpend vaartuig aan de ree,
of, blijdzaam, rukt hij van zijn boord
en stiert zijn rappe schreden voort
naar huis, waar vrouw en kind... maar zie,
daar vliegen ze op hem, alle drie:
de moeder, die, vol tranen, groet,
het meiske, dat lijk moeder doet,
en 't knaapke, dat eerst ‘Vader’ zegt
en in zijn hand zijn handjes vlecht,
en, tegen schippers borst gewoeld,
zijns Vaders herte kloppen voelt.
De krantenvrouw
De kleine klaagstem van de krantenvrouw
siddert door d'avondlucht
Is er een mens ter wereld
een even wrak en nutteloos gerucht?
Er is een ster en een lantaren
boven der mensen smalle nacht.
Er is een minnaar met ronde gebaren
en een meisje dat huivert en lacht.
De huizen zijn vol wonder gebeuren:
de wanden van een oud en rijk toverslot.
Waarom klaagt de krantenvrouw
aan alle gesloten deuren?
Waarom druppelt haar woord
op de drempel der mensen,
lijk het bloed van mijn God?
| |
| |
Marcel Notebaert: Antiarbeid of het oproer der verminkten.
Constant Permeke: De Oogster (1930) - Olie, 145 × 175.
| |
| |
Constant Permeke: Het zwarte Brood (1923).
Jules De Sutter: Rustende Boer (1953) Doek, 85 × 95
| |
| |
Ge zult te voorschijn treden
Ge zult te voorschijn treden uit de wolk
waarin ge schuilgaat, glanzend, gaaf en krachtig,
d'aardse dingen en hemelse indachtig,
en ge zult luidkeels roepen tot het volk, -
tot àllen roepen, met een stemgeluid
waarin de warme donkre tonen klinken,
die 't hart ontroeren en diep daarin zinken
en de rede meezingt, klaar, niet luid.
Ge zult eisen in naam der gerechtigheid
en in naam van het goddelijk erbarmen;
springen zal de wijzer naar een nieuw uur.
Alle zullen op U, van wijd en zijd
toestorten, verlangend te verwarmen
hun verkleumde ziel aan dit godlijk vuur.
Henriette Roland Holst-Van der Schalck
☆
O te leven in deze schoonste tijd
O te leven in deze schoonste tijd,
Nu men zich ieder ogenblik kan geven
Aan de mensheid, en ieder uur van 't leven
zich zelf hebben en zich zelf raken kwijt.
Dit is het wat de mensen te allen tijd
Hoopten en zochten, om zich weg te geven
Aan elkaar, liefdevol, en toch daarneven
Zicht te houden: de hoogste zaligheid.
En dit kan nu. Men kan in volle trots
Oprijzen als eenzaam individu,
En toch zich geven vol aan anderen.
Het socialisme groeit. Breed wordt zijn rots!
O zoetste tijden die veranderen!
O zoete tijden die zijn nu.
Dorserslied
Niets voor 't huis en al voor 't hof!
Maakt ze rijk, de boeren,
Niets voor 't huis en al voor 't hof!
Niets voor 't huis en al voor 't hof!
Niets voor 't huis en al voor 't hof!
Om d'r op neer te zijgen,
Niets voor 't huis en al voor 't hof!
Niets voor 't huis en al voor 't hof!
|
|