Creativiteit in het gezin
Creativiteit, indien wij het woord in zijn breedste betekenis zoeken te vatten, is slechts mogelijk bij de mens die zich in zijn wereld, over de dingen en zichzelf bezint en er bewust handelend op inwerkt. De creatieve mens voert een dialoog: hijzelf met de wereld. Hij ondervraagt de wereld en zichzelf over zin en mogelijkheid. Hij legt in die wereld een stuk van zichzelf. Hij zoekt nieuwe mogelijkheden, past zich niet louter aan, en weet zelfs de vormeloze stof tot nieuwe werkelijkheid te omvormen.
Die creativiteit is de mens niet gegeven als een verworvenheid, wel als een roeping.
In onze maatschappij wordt die creativiteit vaak niet gestimuleerd. Er zijn zelfs vele momenten aan te wijzen waar zij geleidelijk gedood wordt.
In deze gedachtengang volstaat het echter niet stil te staan bij veranderende maatschappelijke verhoudingen. De mens zelf is immers de eerste schakel. Zo de mens zelf zich niet met een zekere spontaneïteit tot de wereld wendt, zal hij ook aan zijn roeping tekort komen. In en met die wereld kan hij eigen mogelijkheden en grenzen ontdekken, ze verruimen en aanvaarden. Best illustreren wij dit met de spelwereld van het kind: zie hoe het speelt met de anderen: eerst ernaast, dan ontdekt het de andere en in de andere later weer zichzelf. Elke creatieve daad stelt ons voor nieuwe mogelijkheden. Maar terzelvertijde bevat zij ook een moment van twijfel, van onzekerheid. Een oude zekerheid wordt voor een ogenblik verloren. Creativiteit veronderstelt dus een maat van persoonlijke zelfzekerheid. Onzekerheid zal conformisme in de hand werken. De onzekere dialogeert niet meer met zijn wereld; hij heeft de openheid tot die wereld verloren. Hij is te veel besloten in zichzelf en ook te weinig open tot zichzelf. Hij kent en gelooft niet aan zichzelf.
Men kan, enigszins kunstmatig wellicht, de uiterlijke begrenzingen, zoals zij in onze maatschappij duidelijk aan te tonen zijn, scheiden van de innerlijke. Uit de verdere gedachtengang moge blijken hoe zij vaak slechts twee momenten zijn van eenzelfde grondproces. Dit is o.m. het geval bij de opvoeding van het kind.
De leefwereld van het kind is het gezin. In het gezin zal het kind voor het eerst de wereld van mensen en dingen ontmoeten, eerst onduidelijk en ongeleed, later meer en meer gedifferentieerd. Het zal in die wereld stilaan een plaats innemen, stilaan een persoonlijkheid opbouwen. Het gezin betekent voor het kind vooral de ouders. In het begin staat alles in het teken van de beveiliging. Indien het kind in deze veilige en geborgen wereld heeft geleefd, zal het de wereld als een bron van welbehagen zien. Geleidelijk gaat het kind mensen en dingen ontdekken. Het drukt gevoelens uit en begint op zijn kleine wereld in te werken. Indien het hier weer de veiligheid en aanvaarding van de ouders ontdekt zal het vlotter uit zichzelf treden. Want door de tegemoetkoming van de andere zal het kind zich ook meer en meer kunnen uiten en zichzelf aanvaarden. De spontaneïteit die kenmerkend voor het kind genoemd wordt, kan vlug afgeremd worden. Door te weinig begrip van de ouders gaat het kind aan zichzelf twijfelen. Het spontane kind wordt geremd. Het gelooft niet meer aan zichzelf, want de anderen geloofden niet in het kind. De creatieve houding van het kind is zo van meet af aan sterk verlamd. Sommige gevoelens en houdingen worden niet meer onder ogen genomen. Zij worden dus ook niet verwerkt. Het zijn als onverteerbare brokstukken die ergens achter zijn blijven hangen. In ieder geval blijven zij, maar zij komen moeilijk aan de oppervlakte. Sommige opvoeders verwarren geremde met welopgevoede kinderen. De eerste hebben bepaalde delen van hun persoon niet kunnen tonen omdat zij afgesloten werden. Zij konden zichzelf niet ontdekken. Zij werden beangstigd door zichzelf. De tweede groep kinderen heeft zich wel kunnen ontdekken. Zij werden in hun ganse persoon aanvaard en konden daardoor geleidelijk aan beter leren rekening houden met de anderen. Geremde mensen komen moeilijk tot creativiteit. Zij zijn angstig voor de wereld en voor zichzelf. De mens komt slechts tot
persoonlijke prestatie indien bij hem de veiligheid verzekerd is.
Deze beveiligende aanvaarding, dit begrip en deze warmte worden in het gezin het meest medegegeven door de moeder of door de moederlijke houding. Deze basisveiligheid geeft ons de zekerheid in onszelf waardoor wij de sprong durven wagen.
Toch zou deze opvatting wel tot een zekere eenzijdigheid kunnen leiden. Het kind moet ook leren veroveren. En in deze verovering, deze ontdekking moet het zich leren inperken. Het jonge kind waant zich wel een alleenheerser. Het moet de werkelijkheid der mensen en dingen leren zien, hun wetten en grenzen eerbiedigen. Het leert zich zien, niet als centrum, maar als deel van de wereld. Anders gezegd: het moet zichzelf leren regelen. Het moet een zeker gezag over zichzelf krijgen en dit groeit door opneming van het gezag van de andere. Deze gezagshouding zal het kind in het gezin vooral ontdekken bij de vader.
Ook dit element is belangrijk voor de creatieve houding.