van erbarmen proeven, totdat zij die als het ware lijfelijk ervaren. Zo geloven wij, staat die dramatisatie pas werkelijk in dienst van de religieuze houding. Niet het vele is goed, maar het goede is veel.
Er is nog één punt waarop wij moeten wijzen, ook al ligt het in het voorafgaande al enigszins voorgevormd. Wij hechten een grote waarde aan de religieuze expressie, maar de verkondiging blijft primair. De expressie is altijd alleen een middel om hetgeen verkondigd is te verwerken. Wij kunnen ze teveel laten knippen en plakken, kleuren en tekenen, zodat er, naar het woord van Lubienska, te weinig ruimte overblijft voor de werking van de Heilige Geest. Maar evenmin zullen de kinderen tot een diepere godsdienstige beleving komen, wanneer wij ze niet eerst verrijkt hebben. Ze zouden misschien zich beter eigen maken, wat ze eigenlijk al bezaten, maar wij zouden ze niet dichter bij de Heer hebben gebracht.
F. VAN DE POEL, S.J.
Katechetisch Centrum Canisianum, Nijmegen.
- Eerwaarde, wanneer komt U nog eens les geven? Mag ik dan weer Jezus zijn? - Mijnheer, gisteren heeft Filip zo aangenaam Abraham gespeeld met zijn broertje thuis. - Eerwaarde, de jongens waren na de les over Kaïn en Abel zo onder de indruk dat ik ze eenvoudig niet meer op dreef kreeg.
Deze uitspraken van de kinderen, leraars en ouders hebben mij ertoe aangezet verder te werken met improvisatie en creatief spel in de godsdienstles.
Mijn eerste pogingen waren niet schitterend. Schijnbaar was er geen resultaat, deels omdat de kinderen nog wat onwennig waren tegenover de gans nieuwe methode, deels omwille van het experiment.
Hoe de zaken nu staan, kan ik nu eenmaal niet bepalen. De vraag is meen ik: Wat hebben de kinderen er aan en niet: Bereik ik hiermee een resultaat. Dit is zeker: de kinderen komen op een bepaald speelmoment onder de indruk, ze beleven een godsdienstige waarheid. Het loont de moeite het ook eens te proberen.
Wat kunnen we spelen of improviseren? Tot nog toe namen we alleen dramatische stof uit de Bijbel. We vonden er goede spelmogelijkheden voor een begin en zeker voor een eerstegraadsklas. We improviseerden reeds de barmhartige Samaritaan, de blinde van Jericho, de Driekoningen en andere. Een zaak hielden we goed voor ogen: de geschiedenis was steeds overschouwelijk met een klaar verloop en eenvoudige dialogen. Dan lukte de improvisatie het best. Hoe gingen we nu te werk? Het begon in een les over de zonde. Alles verliep zoals gewoonlijk. Alleen een klerenkist met een stel gekleurde doeken trok de aandacht van de kleinen. Waarvoor zou dat wel kunnen dienen? Ze wisten nog helemaal niet wat er zou gebeuren. Het verhaal van de broedermoord van Kaïn illustreerde goed de gegeven les over de zonde. Een jongen mocht het voorlezen uit de kinderbijbel. (De H. Schrift van P. Worms, Elsevier). Het verhaal werd nog eens naverteld en besproken. Dan kwam de onverwachte vraag: zouden we dat niet eens spelen? Wie durft er? Bijna alle vingertjes gingen enthousiast de lucht in. Hoe nu te kiezen onder de vele kandidaten? Niet alleen de beste voordragers van de klas. Dat ware fout. Het gaat immers niet om een opvoering. Dat laten we voor een prijsuitdeling of een ouderavond. Het voornaamste is dat de kinderen nu eens iets gaan beleven. Als principe nemen we: ieder kan het aan en krijgt dus een kans. Zeker, niet alle kinderen zijn even expressief. Daarom nemen we de eerste maal best een haantje-de-voorste. Een schuchter kind krijgt dan een bijrol. Zo wordt het meegetrokken in het spel. Menigmaal zagen we hoe een bedeesd kind zich uit zijn bescheidenheid loswerkte en spontaan ging spelen. Het meende zich wel buiten de klas op de speelplaats. Het had zijn angst overwonnen. Ook dat loont de moeite. Lesgeven is immers niet alleen aanleren maar vooral opvoeden. Zo krijgt improvisatie ook een opvoedkundige waarde.
Wie wil Kaïn zijn? Weinig kandidaten. Eigenaardig, maar een heel braaf baaske wilde wel. Heet dat niet reactie-vorming in de psychologie? Abel wilde bijna iedereen uitbeelden. We plaatsten een aantal jongens op een rijtje en lieten ze samen acteren. Uit de groep werd de beste gehaald, die mocht het eens voor doen. Zo konden we het solo-werk losmaken van het groepsspel Dit bood ook het voordeel dat velen toch een kansje kregen en iets beleefden. Ook voor hen was de les niet verloren. Daarbij acteren kinderen beter in groep dan afzonderlijk. Nu kwamen de spelopdrachten. Drie punten moesten nu heel duidelijk voor het kind omlijnd worden. Allereerst: wie stel ik voor? Dat leek al voldoende duidelijk uit het bijbelverhaal zelf. Kaïn was een stoute, Abel een goede kerel. Hier kan de vertelkunst veel bijbrengen. Hoe kleurrijker en concreter we de spelfiguur voorstellen, hoe gemakkelijker het kind zal improviseren. Het heeft een zeker patroon, dat het nu met zijn eigen fantasie kan aandikken, soms helemaal anders dan wij ze voorstelden. Ook hier moeten we de ondervinding van het kind eerbiedigen. In geen geval mogen we een spelfiguur opdringen. Dat doodt alle creativiteit en het wordt louter copie.
Al gauw kwamen de kinderen erin. Kaïn keek heel boos en maakte een vuist naar Abel. Nu kwamen de doeken aan de beurt. De kinderen mochten zelf kiezen. Zonder enige aanwijzing koos Abel een wit, Kaïn een grauw doek. Meer en meer geraakten de kinderen geboeid. Het gehele geval bewees weerom eens dat kinderen een sterk gevoel hebben voor kleur. We merkten dit ook op in enkele kindertekeningen, die gemaakt werden naar aanleiding van een godsdienstles. Kaïn werd er weergegeven in een groot, duister bos. Zwart was dominerend.