[West-Vlaanderen 1962, nummer 62]
[Voorwoord]
HET HEEFT NIETS ORIGINEELS VAST TE STELLEN DAT ONZE TIJD EEN GROOT aantal levensproblemen voor jong en oud eindelijk vrijmoedig aan de orde stelt en soms met ontwapenende eerlijkheid naar oplossingen zoekt.
Onder deze problemen liggen er een aantal mij persoonlijk en ambtshalve zeer ter harte.
Ik vernoem het toegankelijk maken van het traditioneel cultuurbezit en het verwerven van een eigen persoonlijke cultuur voor steeds ruimere bevolkingsgroepen, die nu, mits gunstige omstandigheden, de gelegenheid kunnen te baat nemen om geconfronteerd te worden met een schone werkelijkheid die in het verleden al te dikwijls het uitsluitend bezit geweest is van de happy few. Dat de democratisering deze problemen nog aan scherpte doet winnen, nu vrije tijd in toenemende mate ter beschikking gesteld wordt van de grote massa der arbeidenden, maakt de hele zaak ten slotte nog belangrijker en waardevoller voor ons volk. De volksopleiding heeft dan ook af te rekenen met nieuwe opgaven die enkel maar met nieuwe hulpmiddelen kunnen vervuld worden.
De problematiek stelt zich niet minder acuut inzake de opvoeding der jeugd en dat zowel op het schoolse als het buitenschoolse plan. Al te licht wordt vergeten dat de eeuw van het kind tot het paradoxale resultaat geleid heeft dat nooit de kinderen en de opgroeiende jeugd tot meer intellectuele prestaties verplicht werden: in tegenstelling met de ouderen, die meestal over meer vrije tijd beschikken dan vroeger, ziet het er naar uit dat zij op steeds minder uren zullen kunnen rekenen om te trachten zichzelf te ontdekken in het perspectief van de volwassenenmaatschappij die op hen wacht. Daarbij is het al te duidelijk dat een strikte scheiding tussen school en buitenschool tot een hoogst nadelige tweespalt kan leiden in het leven der jonge mensen, zodat het hun de ontmoedigende indruk moet geven dat er een reële kloof bestaat tussen het onderricht (op school) en het leven (buiten de school). Het hoeft wel geen betoog dat deze gaping zonder verwijl zou moeten overbrugd worden, wil men de jonge generatie al te scherp contrasterende aanpassingsjaren sparen.
Waar het in laatste instantie op aan komt is dit: de actieve medewerking van de jeugd verkrijgen bij het voltrekken van haar eigen opvoedingsprestaties door de jonge mensen actief te associëren bij hun levensvoorbereiding.
Bij ontstentenis van soepelheid in de schoolprogramma's en gezien in het kader van een algemene cultuurvermoeienis van onze huidige samenleving, komt het mij voor dat het creatieve werk een uitmuntende formule is om in de schoolse als buitenschoolse opvoeding de jonge mensen door creativiteit bij hun eigen opvoeding persoonlijk te betrekken en hen zo aan te zetten tot het aannemen van een actieve levenshouding, die ons democratisch bestel postuleert.
Gelukkig is het begrip integratie de laatste tijd niet meer uit de lucht en mag de belangstelling voor de technieken van het creatieve werk in de ruimste betekenis van het woord verheugend groot geheten worden. Zowel bij ons als in het buitenland bezint men zich over het wat en het hoe, en gaan er steeds meer stemmen op die pleiten voor hervorming en aanpassing van de bestaande traditioneel gegroeide inzichten, structuren en sectoren.
Waar de jeugdorganisaties sinds verscheidene jaren de rijke mogelijkheden tot zelfontplooiing van het creatieve werk hebben ontdekt en in hun programma's tot het herdenken van hun pedagogiek zijn overgegaan, kan hetzelfde niet onverdeeld gezegd worden van de eigenlijk schoolsector in eigen land, waar het vastgelegde programma veelal exclusief als norm geldt met het oog op het verwerven van het onontbeerlijk diploma.
Voorbeelden uit het buitenland, waar het creatieve werk nauw aansluit bij de lessenrooster en er zelfs zeer soepel mee geïntegreerd wordt - hetgeen gepaard gaat met een ontlasting van de leerprogramma's -, bewijzen te over dat de tijd aangebroken is om de gebaande weg der traditie te verlaten en met durvende voorzichtigheid deze methodiek een levenskans in het onderwijs te geven.
Het tijdschrift West-Vlaanderen weze gedankt en gefeliciteerd om dit onderwerp op het publieke forum te hebben gebracht.
R. VAN ELSLANDE, Minister-Onderstaatssecretaris van Culturele Zaken.