vakliteratuur [vervolg]
Wie een grondig inzicht en een volledige dokumentatie zoekt over de actuele Duitse letteren wordt door het essay van Prof. Jens niet voortgeholpen. Hij zal meer hebben aan Paul Fechter's Geschichte der Deutschen Literatur, Band 2, Die Literatur des 20. Jahrhunderst (Taschenbücher, Sigbert Mohn Verlag, Güterloh, 1960, 450 blz. met namenregister). Het betreft hier een gewijzigde uitgave van Fechters pas in 1952 verschenen literatuurgeschiedenis, die wegens zijn nogal conservatieve opvattingen nogal wat stof had opgejaagd. De bewerkers K.L. Tank en W. Jacobs hebben de oorspronkelijke tekst van Fechter grondig herwerkt en uitgebreid; zij hadden gewenst dat deze herwerking nog grondiger had kunnen zijn. Vermelden wij dat het hoofdstuk ‘Christliche Dichtung’ veel uitvoeriger is geworden en dat hoofdstukken bijgevoegd werden over de actuele poëzie en het hoorspel. Onevenwichtigheden zijn er nog bij de vleet: waar bv. Godfried Benn - terecht - zeven bladzijden krijgt, daar meent men met drie bladzijden te volstaan voor Berthold Brecht. Ook vonden de auteurs het overbodig teksten of gedichten te citeren en bleef alle illustratie weg.
Dat maakt dat men uiteindelijk toch zal teruggrijpen naar de oude vertrouwde en nooit volprezen literatuurgeschiedenis van Albert Soergel, Dichtung und Dichter der Zeit. De eerste uitgave dateert van 1911 en werd tot 1928 door twintig andere gevolgd. Eindelijk na dertig jaar heeft de uitgeverij August Bagel van Düsseldorf iemand met een totaal nieuwe uitgave belast, nl. Curt Hohoff. Thans is het eerste deel verschenen: Vom Naturalismus bis zur Gegenwart, (Bd. I, 1961, 896 blz., 468 ill.). Het behandelt de generaties die tussen 1880 en 1914 voor het eerst aan het woord kwamen. Figuren die in 1928 nog zeer belangrijk schenen zijn soms totaal verdwenen uit het overzicht, terwijl aan anderen - Karl Kraus bv. - groot belang wordt gehecht, omdat het oordeel van de tijd in deze zin geëvolueerd is. De nieuwe Soergel is een prachtuitgave, met een zeer vlot leesbare tekst een uiterst belangwekkende keuze uittreksels uit de besproken werken en zeer boeiend illustratiemateriaal: ook de minnaar der plastische kunsten zal er veel aan hebben. Met spanning zien wij de uitgave van het tweede deel te gemoet, die zal gaan van Döbin tot Grass.
☆
Meerdere auteurs hebben werken gepubliceerd over de hedendaagse gewijde kunst. Het is niet te laat om over een der belangrijkste ervan te spreken, dat reeds in 1958 verschenen is, nl. Richard Biedrzynski, Kirchen unserer Zeit, Hilmer-Verlag, München, 200 illustr., waarvan meerdere in vierkleurendruk.
Het boek wil begrip wekken voor de hedendaagse kerkelijke architectuur, die om haar soberheid, nuchterheid en schijnbare profaniteit een ergernis is voor velen. Het verklaart hoe men eerst nieuwe materialen ging aanwenden om tenslotte ook tot nieuwe vormen te komen, die aansluiten bij de eigentijdse profane architectuur, overeenkomstig een wet van alle tijden. Eenieder aanvaardt dit misschien reeds in beginsel op dit ogenblik, maar toch is daarmede niet de kern van het probleem der hedendaagse kerkelijke kunst opgelost: hoe een gebouw dat met dezelfde materialen en volgens dezelfde architecturale beginselen is opgericht als een kino tot een waar kerkgebouw maken? Vandaar de talrijke experimenten: waar kan men het altaar, de kansel, het koor, het H. Sakrament, de doopvont, de toren plaatsen, om aan het gebouw een werkelijke functionele d.i. liturgische ordening te geven? Wat kan men aan ornamentiek toelaten?
De auteur toont vervolgens met voorbeelden hoe de gebouwen uit voorbije eeuwen slechts als het ware kinkhorens zijn die men opneemt om de klanken uit het verleden op te roepen: het hedendaagse kerkgebouw heeft er zich terecht van losgemaakt. Voor het protestantisme in Duitsland was de architect Otto Bartning de profeet van een uiterst sobere en met het evangelische protestantisme zeer overeenstemmende kerkstijl. Voor het katholicisme was het vooral Rudolf Schwarz die de te volgen weg openlegde, een weg die parallel loopt met deze van zijn protestantse kollega en voorloper. In het spoor van deze twee architecten hebben tientallen anderen in Duitsland honderden moderne kerken gebouwd. Vele ervan worden in het boek van Biedrzynski in detail bestudeerd en in foto weergegeven. Ook uit andere landen behandelt de auteur enkele markante voorbeelden, vooral uit Zwitserland en Frankrijk. Een rijk boek dat de ware problemen eerlijk behandelt.
☆
Bij de uitgeverij Du Mont-Schauberg te Keulen verscheen zo pas een meer theoretisch werk over sakrale kunst: K. Ledergerber, Kunst und Religion in der Verwandlung, 1961, 153 blz., geïllustr. Het behoort tot de merkwaardige reeks Du Mont Dokumente, waarin essentiële werken over geestesdomeinen zijn opgenomen en meer bepaald tot de 2de Reihe, die principiële studiën over hedendaagse kunst brengt. Karl Ledergerber is een Zwitsers publicist, die vooral aandacht heeft voor de diepere geestesstromingen der kultuurverschijnselen, voor hun wijsgerige en godsdienstige ondergrond. Hij is geband door de problemen van traditie en ontwikkeling, welke o.m. in de symboliek een grote rol spelen. In deze studie gaat hij uit van de vaststelling dat ‘sakrale kunst’ sedert lang slechts bij name meer bestaat; om dit aan te tonen wijst hij naar de aanvang en naar het wezen van de oude sakrale wereld, naar de oervorm van de tegenstelling van het sakrale en het profane, naar het onderscheid tussen het sakrale en het religieuze. Het christendom zou door het christen geworden Rooms-byzantische rijk in een archaïsch-mythische rijkssakraliteit gedrongen zijn geworden. Naarmate de rijksidee evolueerde is echter de kunst der christenen christelijke kunst geworden. Maar wij zouden thans het einde beleven van de oude christelijke gestalte. Er bestaat thans wel volgens Ledergerber een soort sakraal-romantiek in een modern kleed gehuld. die wezenlijk niet verschilt van de neogotiek. Wat is er volgens hem nodig: een kunst die de verborgen religiositeit van de schepping zelf wil uitbeelden; gelijklopend daarmede moet het christelijke leven van uitwendige conventies vrij gemaakt worden en een nieuwe innerlijke dimensie vinden. Het is dus een overgang van de sakrale bovenwereld naar de goddelijke innerlijke wereld der dingen en van de mens; de echt scheppende moderne kunst zoekt deze overgang
te bewerkstelligen, zoals het werk van meesters als Matisse het aantoont.
Dit zijn slechts de grondideeën van een verbazend werkje, dat goochelt met de kunstperioden en meer dan eens een echt lyrische toon aanslaat: Die Pracht der christlichen Sakralkunst ist wie ein einst leuchtender Herbstwald entblätiert... Evenwichtige bezonkenheid ontbreekt dikwijls.
☆
In dezelfde reeks der Du Mont Dokumenta verscheen een belangrijke bundel teksten van avantgardistische komponisten onder de titel Kommentare zur Neuen Musik 1 (1961, 217 blz., geïllustr.). Het zijn artikelen verschenen van 1955 tot 1960 in het tijdschrift die Reihe (Information über serielle Musik, Herausg. H. Eimert u.K. Stockhausen). Hierin legden jonge komponisten hunne ervaringen en hun theoretische bedenkingen neer in betrekking tot de