De toren en de bard
Een man kwam gevaren uit de Nieuwe Wereld, besteeg de Halletoren bij zonsopgang, liep vóór zonsondergang de vierhonderdentwee trappen neer en ging op de theetafel van de ‘Fleur de Blé’ de krabbels uit zijn zakboek op hemelsblauw postpapier kalligrafiëren. Die man was namelijk een dichter, en op die lentedag van 1842 was zijn Belfry of Bruges te Brugge geboren.
Terwijl burgers en boeren aan de voet van de Toren eens te meer over de hopeloze inzinking van de garenmarkt stonden te prakkezeren, was boven hun koppen en boven de klokgaten van de beiaard een nieuw kapitaal aangeland, bestaande uit twintigmaal twee versregels die de belangstelling en het gemoed - alsmede de soliede deviezen - van de angelsaksische wereld voor de stad van dàt Belfort zouden in beweging brengen.
Dank zij het panoramische visioen van de Amerikaanse dichter, dat de heerlijkheid van Forestiers en Boudewijns, van Maximiliaan en Maria van Bourgondië, Gulden Sporen en Gulden Vlies laat voorbijflitsen, kreeg de Halletoren van Brugge een epische dimensie en een massief aureool die hem een benijdenswaardige plaats onder de torens van de Lage Landen hebben verzekerd.
Henry Wadsworth Longfellow, sieraad van Harvard, had reeds een Europese faam veroverd toen hij de gepaarde achtvoeters van zijn ballade op de kruin van onze Brugse Toren ging uitbroeden. En het Belfrygedicht zou, samen met zijn tegenhanger over de beiaard (The Chimes), delen in de stijgende glorie van de bard van Evangeline (1847) en Hiawatha (1855).
In the market-place of Bruges
stands the Belfry old and brown;
Thrice consumed and thrice rebuilded,
still it watches o'er the town...
Zo luidt de aanhef van het titelgedicht van de bundel The Belfry of Bruges die in 1845 te Londen op de markt kwam. De zevenhonderd Engelsen die alsdan te Brugge woonden begroetten in The Belfry de adelbrief van hun kontinentale residentie. Tot in onze eeuw, tot na de eerste wereldoorlog, bleef de klassieke tekst van Longfellows Belfry de Engelse Guide-Books van Kentfield en van Reed-Lewis illustreren. In volledige versie.
De omkeer kon echter niet uitblijven. Het dichtstuk lijkt nu te parochiaal van inhoud, te victoriaans van zegging om voor actueel toeristisch gebruik opgeblonken te worden en bij de luchtbrug van angelsaksische Costa Bravavaarders nog een renderende wenk te geven. Vreemdelingenindustrie verwacht thans meer zegeningen van een operatie Gastronomie dan van een lent van torenverzen, hoe eigentijds en experimenteel deze ook zouden mogen zijn.
Een berijmde concurrentie van internationaal formaat heeft Longfellows Belfry niet gekend. Vijftig jaar na het Engelse torengedicht verscheen Bruges la Morte. Van deze misbakken roman van Georges Rodenbach heeft alleen de titel standgehouden. Drie woorden maar, die echter een magische uitstraling over Verenigde en Verdeelde Naties hebben gekend en, als een haast subversieve publicitaire formule, diensten hebben bewezen en vóór en achter het Gordijn blijven bewijzen. Kreeg Rodenbach een bronzen plaatje in de gevel van de tram- en busdirectie, de naam van de zanger van Belfry en Hiawatha is in het kultuurleven van Brugge een nooit genoemde, hoewel zijn vers gedurende driekwart van een eeuw van Yorkshire tot Minnesota - en in vertalingen van Uppsala tot Palermo - romantische dromen en dito reisplannen op Brugge liet uitlopen.
Hoe werd inmiddels de Bard van Overzee in ons eigen welig huis onthaald? Heeft de elegische toon van onze Vlaamse Lamartine de klank van Longfellows ballade overstemd?...
Toen de Belfrybundel in 1845 op de boekenmarkt verscheen zat Ledeganck, met de dood in de borst, de drukproef van zijn Drie Zustersteden te lezen. Als ‘doode maged’ verschijnt Brugge hier als middenfiguur, gesteund en geschoord door haar fleurige zusters Gent en Antwerpen. Ledegancks zwanenzang werd een nationaal evangelie dat uiteraard voor inwendig gebruik bestemd was. De zogenaamde dood van Brugge was trouwens, achteraf gezien, een belegging op lange termijn die,