| |
| |
| |
1920-1944
Landschappen
Servaes in zijn atelier (1942)
Na zijn kruisweg is hij begonnen met zijn Zonnen-serie, landschappen die wel door het werkelijke land van de Leie geïnspireerd werden, maar die eerst en vooral een geestelijke betekenis hebben. Dat is zo waar dat in elk van die stukken waar niets te zien is dan aarde en lucht met telkens een verschillende zonsondergang, wij figuren kunnen denken of ons een drama kunnen voorstellen. Het zijn landschappen die de kunstenaar in zich heeft opgenomen om ze zijn gedachtengevoel te doen uitdrukken.
Jos Muls, in Ons Volk ontwaakt, 24 maart 1921.
Gaat de Servaes-expositie zien. Stellig, ik zou niet wensen mijn woon te versieren met een ganse kruisweg van deze artist. Overigens, deze kruisweg werd met dit doel niet geschapen. Doch, bekijkt zijn schilderijen; ziet, in een wisselende noot, die frisse, pathetische of naïeve doeken van zijn Boerenleven, zijn Vlaamse pikkers, zijn konterfeitsels van ouderlingen, en zegt mij of zulks niet het werk is van een diep rechtzinnige kunstenaar die van wege zijn geloofsgenoten recht had op een milder behandeling.
Louis Pierard, in Le Peuple, 2 maart 1923. (aangehaald door Jef Crick, Leven en werken onzer beeldende kunstenaars, Servaes Albert, 1935. - blz. 170).
Grote kunst is tot nog toe, in alle tijden en bij alle volkeren, beheerste uitbeelding geweest van hoger zieleleven, van een aanschouwing, die tot rusttoestand is gedegen.
Tot die evenwichtige aanschouwing lijkt mij Albert Servaes eindelijk gekomen, in zijn beste laatste werk, als in zijn Boer, die hier op deze tentoonstelling hangt, zijn gouden Oogst en zijn lichtdoorbeefde Maannacht. In dit werk zijn leven en natuur beschouwd in al hun hoofdbestanddelen en samengebouwd tot een zelfgeschapen grote synthese, waarin werkelijkheid en droom samensmelten. Daarin leven, intens, de krachten der werkelijkheid en de eerbiedige aanschouwing van de kunstenaarsziel, die begrijpt, zich verbaast en bewondert. Dit is geen instinktieve kunst, en nog minder cerebrale kunst. Het is kunst die haar betekenis krijgt uit de beschouwing van de schone ziel zelf van de kunstenaar, en die toch ook haar hoedanigheden haalt uit de waarden zelf van de schilderplastiek: uit de vaste opbouw en de ritmische gang van de vorm, uit het warm koloriet en uit de schone materie zelf, die Servaes in dit laatste jaar rijkelijk begint te verzorgen.
L. Van Puyvelde, De Laathemse schilderschool, in ‘De Nieuwe Rotterdamse Courant’, 30 aug. 1924.
| |
| |
Même quand il traite des sujets profanes, Servaes reste religieux. Ses types de paysans flamands, dessins au fusain d'une rare puissance, ont la valeur de ces figures taillées dans le coeur de chêne qui ornent les stalles d'église, et la série de couchers de soleil apparaissent comme autant de fonds pour quelque scène tragique de l'Evangile.
Charles Bernard, in ‘La Nation Belge’, 1926.
Albert Servaes ist durch zwei in grossen Zügen hingeworfene Erntebilder wohl nicht seiner Bedeutung entsprechend vertreten.
Zeitgenössige Belgische Kunst, in ‘Kölnische Zeitung’, Keulen, 20 april 1929.
Je le sais, l'art de Servaes fut parfois outrancier, ne fut pas toujours exempt d'une certaine rudesse nordique mais jamais il ne manqua de force, de feu, d'élan et toujours il tendit à dépasser la sensation visuelle, même dans les paysages, préludes aux oeuvres religieuses... Ces paysages sont brossés avec véhémence. On peut, certes, préférer un travail plus précieux, une oeuvre plus lentement faite, centimètre carré par centimètre carré, mais depuis van Gogh nous avons dans la peinture quelques grands lyriques dont l'oeuvre est une explosion et Servaes est de cette trempe. Il est impossible de ne pas faire place à cette tendance, certes dangereuse à imiter.
A. C(avens), in ‘La Flandre Libérale’, 3 nov. 1933.
Onze lunes et presqu'autant de tonsures. C'est un peu monotone.
Des coloris sans éclat, boueux presque.
Mais quelle émotion, quel caractère.
Tout n'est pas beau dans Servaes, mais tout est grand.
K.D., in ‘Débats’, nov. 1933.
De sneeuwlandschappen van Servaes zullen meer dan een bezoeker verbazen, die gewoon is dergelijke doeken te zien met rijke glanzen van zon, onder strelende schittering van wolken. Servaes ziet de sneeuw heel anders in Vlaanderen. Hij, die, waar het moet, de subtielste kleurenharmonie bezit, - daarvan getuigt zijn Boerenleven ten overvloede, - schildert hier sober, stoer, met een haast synthetische ruigheid, het koude verlaten winterland waarvan de witheid worstelt met de donkerte van de aanbrekende nacht.
Jef Crick, Leven en werken onzer beeldende kunstenaars, 1935, blz. 173.
In zijn landschappen zoekt Servaes nooit het schilderachtige, hij klimt ineens op het hogere plan der synthese, met diepe zin voor de algemene en blijvende waarden.
Alhoewel hij uit ieder kleur de meest verfijnde tonaliteiten weet te halen, gaat hij er zeer karig mede om, ten einde gans het landschap te laten baden in de typische atmosfeer van tijd of van plaats.
M(aur.) D(e) P(raetere), in ‘Het Laatste Nieuws’, april 1942.
| |
Portretten en figuren naar het leven
Doch belangrijker acht ik het te wijzen op de landschappen en de figuurtekeningen naar het leven, op de portretten, b.v. van Pater Hiëronymus, van diverse paters uit Orval, die tussen 1920 en 1930 ontstonden. Op dat ogenblik is hij in de volle ontplooiïng van zijn leven. Met de hartstocht die alle expressionisten in die jaren in de kracht van hun definitieve doorbraak en van hun erkenning bij het kunstminnend publiek kenmerkt, en wedijverend met Permeke, schildert hij landschappen van blijvende betekenis: gouden oogsten, sneeuwlandschappen, maannachten, steeds opnieuw het Latemse landschap aan de Leie. Telkens zijn het brokken natuur, die iets van absolute betekenis hebben door hun losstaan van alle realistisch-slaafse nabootsing, confrontaties met het leven, met de tijd en met de eeuwigheid...
De portretstudies, alle met houtskool en zwart krijt uitgevoerd, grijpen aan door hun innerlijke vastheid, door de drift waarmede ze zijn aangepakt en uitgevoerd. Er is ook een wil tot grootheid in, waardoor men ervaart dat zijn werk een gelijkaardig verloop kent als dat van zijn generatiegenoten. Er is iets van plebiïsche kracht in deze tekeningen, waarbij de religieuze intonatie terugtreedt, het religieuze beleven niet meer die milde, genade verkondigende rust uitstraalt uit het gezegende jaar 1919.
Dr. W. Vanbeselaere, Moderne Vlaamse Schilderkunst, Brussel, 1961, blz. 252-253.
| |
| |
De levende mens blijft hem boeien, zijn innerlijk leven, zijn ziel, zijn lot. Zijn koppen van boeren en monniken behoren tot de sterkste en aangrijpendste expressies van de psyche van deze tijd, niet de psyche van de boulevardier, van het mensensoort dat in de grote stad is samengepakt en geleidelijk stikt in zijn asfaltcultuur, maar van de tijdeloze mens, de boer, met grond en volk vergroeid en die de uitstervende steden voedt met zijn kinderen en met de voortbrengselen van het werk zijner handen, van de monnik, symbool van de onthechting der aardse goederen en van de cultus der tijdeloosheid. En in het geestelijk verkeer met deze beelden zijner eigen strenge levensbeschouwing zal dan vermoedelijk het plan gerijpt zijn tot het scheppen van een nieuwe grote cyclus van religieuze inspiratie, het Marialeven...
U. Van de Voorde, Servaes of het religieus expressionisme, Brussel, 1943, blz. 24-25.
Omstreeks 1925 gaat Servaes de natuur meer monochromisch zien. Er verschijnen mensen in het veld, zwoegers en lijders, als mieren onder de geweldige hemelkoepel over de grenzeloze aarde. De afmetingen van de doeken worden groter. De kunstenaar wil zijn lyrisch temperament in epische werken botvieren. Hij voelt de mystische éénheid aan van de geschapen wereld. Geeft hij in zijn tekeningen meer de zielen van mensen weer, hier duidt hij vooral hun lichamen aan, gebroken onder de arbeid. Vroeger trad de mens op het voorplan en het licht scheen bijzaak, nu worden zon en aarde de hoofdpersonen...
De rechtstreekse conclusie van al die tekeningen ligt in de machtige Antoniustryptiek (1929-1930), die ook met de landschappen van de vorige jaren verwant is. Trouw aan haar natuurlijk rhythme schijnt de kunst van Servaes zich geheel te dompelen in de zichtbare realiteit, en ziet, niet één ogenblik verzaakt zij toch aan de geest: ineens verheft de schilder zich buiten de aanschouwde natuur naar een wereld van droom en gedachte.
Edgard De Bruyne, Albert Servaes en de Vlaamse Vroomheid, Oude God, 1938, blz. 25-26.
Wanneer wij van de oudere werken naar de nieuwere komen als de laatste Piëta, de Ecce Homo, de geschilderde Boer, dan zien wij hoe het kunnen met de jaren groter is geworden. Geen overlading van verf meer. Alles wordt op een gladde manier behandeld. De kleur is met het mes zonder aarzeling in vaste streken uitgesmeerd. De vormen zijn voller geworden en verschijnen geboetseerd met soliede vlakken als van goud-gepatineerd brons. Het gruwzame van de Kruisweg werd vermilderd en veredeld. Het getormenteerde werd vervangen door het schone, het evenwichtige. Men vraagt zich af hoe lang de legende van de schrikwekkende Servaes in de officiële roomse middens nog zal blijven duren.
Muls J., Albert Servaes, in ‘De. Vl. ag.’, sept.-okt. 1938, blz. 155.
| |
Religieus werk
Mea culpa!... Heb ik driemaal verloochend zoals Petrus? Heb ik, zoals Thomas, de vinger in de wonde moeten leggen?... Eén ding vertroost mij: ik heb hem aangevallen zoals men de sterken aanvalt. Ik beschuldigde Servaes' kunst van lelijkheid, van onoprechtheid en valse godsdienstzin. Ik reisde naar Brussel, ongelovig, zelfs vijandig; ik keerde gelovig terug, en het is de kracht van het werk alleen welke dit mirakel verrichtte, want dit werk voorwaar is schoon, oprecht en religieus.
A. Cavens, in Flandre Libérale, 26 febr. 1923 (aangehaald door Jef Crick, Leven en werken onzer beeldende kunstenaars, 1935. - blz. 170.
...et le fervent catholicisme d'un Albert Servaes est-il si différent de celui d'un Rogier van der Weyden? ...
Et que dire alors de Servaes?
Servaes, trait d'union entre les deux écoles, avant de peindre ses Chemins de croix et ses larges compositions d'église, travaillait sur le motif avec les moissonneurs flamands. Dans son esprit se construisait, logique, tragique, expressive, une oeuvre où la matière ne s'opposa plus à l'esprit.
Paul Fierens, La jeune peinture belge, in ‘Nouvelles Littéraires’, Parijs, 1 november 1924.
Alhoewel fel gewaardeerd oogstte Servaes als klinkklare mystieker te Parijs het schitterend succes niet in, dat aan het neo-mysticisme van Minne's kunst te
| |
| |
beurt viel. Althans te oordelen naar het relaas der Parijse kranten. Van Servaes waren er ook slechts een drietal werken aanwezig, terwijl Minne er vertegenwoordigd was met zestien beeldhouwwerken en met een serie tekeningen...
Cr., Het Oordeel van Parijs over onze Vlaamse Schilders, in ‘De Standaard’, 3 januari 1925.
Terwijl de Kruisweg meer het tragische voorstelt, treedt in de andere werken meer het sublieme op het voorplan. Met allerlei nuances heeft men het doen opmerken. Volgens de enen veraanschouwelijkt Servaes le sublime dans l'horrible, volgens anderen wordt hij verblind door een gruwelijk vooroordeel: le préjugé du sublime. Ongetwijfeld heeft Servaes, gedreven door zijn geweldig temperament en door zijn ideaal van vergeestelijking der kunst niet altijd de gevaren ontweken die alle voorstelling van het grootse bedreigen, maar als weinig andere modernen is hij er in geslaagd het extatisch verhevene te doen aanvoelen.
Edgard De Bruyne, Servaes, Brussel, 1930, blz. 104.
Door het innerlijke komt Servaes, ondanks het bij uitstek moderne van zijn vormentaal, het lyrisme der primitieven, althans der meest lyrische uitbundige onder hen, nabij. Als de primitieven drukt hij in de eerste plaats zielstoestanden uit. Doch, waar de middeleeuwse meesters het menselijk dramatische in hun religieuze komposities wisten op de voorgrond te brengen - ik denk aan Van der Weyden, Bouts, Metsys, - daar is hij hun late volgeling van heden, ondanks zijn zeer gedurfde realiteit, er veel meer op uit de mystieke idealiteit, het innig religieuze, het bovennatuurlijke, het goddelijke en het menselijke te doen uitstralen. Naar mijn oordeel is hij dan ook veel nader verwant met de zeer grote Mathias Grünewald dan met de Nederlandse Primitieven.
Pol De Mont, in De Schilderkunst van België van 1830 tot 1924.
Servaes, un néo-primitif d'expression religieuse.
‘La Presse’, Parijs, 8 mei 1928.
Il faut ranger à part le peintre religieux A. Servaes dont la ‘Pieta’ est d'une conception et d'une facture remarquables.
L'Art Belge à Paris, in ‘Indépendance Luxembourgeoise’, Luxemburg, 21 mei 1928.
Albert Servaes a coulé le drame religieux dans un moule nouveau et il l'en a retiré totalement transformé. La piété s'y révèle à la place de la dévotion falote; la peine morale de tous les acteurs de la tragédie chrétienne se lit sur leurs masques que le sourire béat des onctions puériles a abandonné. Un atroce malaise les courbe vers le centre éclatant de tout leur dévouement. Les étappes malheureuses de la vie des hommes, tout le conflit d'âmes qui avait surgi aux pieds du golgotha, l'humanisme sous le crayon ou la brosse de notre artiste flamand.
Aucun de ses personnages ne pleure; aucune Mère ne se lamente avec lyrisme; mais leurs yeux sont brûlés par les larmes retenues, par cette fièvre d'extase angoissante que décharne les visages, fait saillir les pommettes en reliefs effrayants, creusant les orbites, rongeant les paupières, dessinant, sous des lèvres émincées, le rictus placides des prières.
Mario de Marchi, Artistes flamands et wallons - Albert Servaes, Brussel, 1934, blz. 69.
Servaes probeerde rond 1953 een meer conformistische stijlformule, waarop hij tevergeefs een gunstige kerkelijke reactie verwachtte.
Dr. A. Stubbe, Albert Servaes..., Leuven 1956, blz. 222.
Maar allen die gedweept hebben met de Gekruisigde van Servaes, moeten inzien, dat de belofte, met zoveel kracht in de wereld geslingerd, niet gehouden werd door de kunstenaar.
In ieder geval, de vorm is dood gelopen in een reeks verstarde formules. De lijn, die in de Gekruisigde hartstochtelijk, gespannen en geladen was, en draagster van een geweldige overtuigingskracht, is in de jongste werken strak, gevoelloos en ledig geworden. De hand van de kunstenaar wordt niet meer geleid door een rillend gemoed, maar trekt achteloos en zoetjes curven en rechte lijnen, die vage, bloedarme wezens moeten schragen. De povere handjes zitten als vorken aan houterige armpjes. Een schabloon voor de ogen, een schabloon voor de neus, een schabloon voor de lippen, dit alles verbloemd door een behendig spel van lichteffekten, steeds dezelfde, leidt tot de algemene vervlakking der figuren, die uniform geschematiseerd toch geen immaterieel uitzicht verwerven.
E. L(angui), in ‘Vooruit’, oktober 1937.
Si vous voulez me faire voir d'abord le peintre en Servaes, je ne vous suivrai pas. J'irai d'emblée au grand artiste, au poète plastique, au visionnaire...
L'exposition nous montre Servaes progressant avec décision. Il exprimait surtout la douleur. Il exprime surtout l'amour. Un calme solennel et une grandeur sculpturelle sont entrés dans son art, désormais plus traditionnel, plus accessible à tous, plus universel et catholique.
G. Chabot, in ‘Le Bien Public’, oktober, 1937.
| |
| |
| |
Het Latems Marialeven
De opvatting van het werk dateert eigenlijk al van het jaar 1922. Het werd toen in zijn geheel geschetst als een poging van de kunstenaar om zich in de intimiteit van het inwendig leven terug te trekken, op het ogenblik dat omheen de Kruisweg de geweldige polemiek aan de gang was. Wij kunnen ons voorstellen hoe de herrie omheen dit werk, dat hij als 't ware met bezetenheid ontworpen en uitgevoerd had, een ontgoocheling voor hem was, zodat het verlangen om zich op te sluiten in de enge, intieme sfeer der ziel begrijpelijk wordt. Anderzijds moeten wij er ons nochtans niet over verwonderen dat wij in sommige taferelen nog sterk aan de ‘techniek’ van de Kruisweg herinnerd worden. Zelfs het feit dat Servaes volle dertien jaar gewijd heeft aan het in kleuren omzetten van de oorspronkelijke schetsen vermindert daar niets aan. Overigens doen ook de eerste taferelen, waarin het openbloeien van Maria's jeugd en moederschap uitgebeeld wordt in de intimiteit van stemmige binnenhuisjes, onbewust aan sommige werken van het Boerenleven terug denken. Terwijl waar de schilder de glorie en verheerlijking van Maria uitbeeldt wij onweerstaanbaar aan de stralende en sublimerende kleurenschittering van sommige zijner godsdienstige visioenen moeten terug denken.
A. De Poortere, Servaes, Antwerpen, 1943, blz. 18.
Volle tien jaar heeft Servaes er aan gewerkt (niet weliswaar zonder dat hij intussen af en toe een landschap of een tekening voortbracht), maar toch al die tijd zijn aandacht hoofdzakelijk op het Maria-leven concentrerend: ik meen voor het overige, dat Servaes' cyclus het eerste volledig leven van de Moeder Gods uitmaakt dat ooit door één enkel kunstenaar werd in beeld gebracht.
Urb. Van de Voorde, De Marialevens van Albert Servaes, in ‘West-Vlaanderen’, mei 1954.
Om verstaan te worden eist dit episch geheel stilte en kalmte. Dan rijst het op als een hymne aan de moederlijke nacht, die het ontluikend lichtend leven baart, als een zang aan het eeuwige vrouwelijke, zijn edelste belichaming, als een loflied op de Moedermaagd, wier beeld, reeds vóór de Schepping, voor de blikken Gods aan 't spelen was. De meeste van die onderwerpen beeldden alreeds op allerlei manier de Middeleeuwen, de Renaissance, de modernen uit: hier zijn ze volledig hernieuwd, kinderlijk fris, oerkrachtig primitief, trillend van leven, los van alle academische traditie, organisch gedragen en uitgewerkt.
Edgard De Bruyne, Albert Servaes en de Vlaamse Vroomheid, Oude God, 1938, blz. 29.
In geen zijner vorige werken wellicht - tenzij dan de Antonius-tryptiek - is hij er zo volkomen in geslaagd het zuiver picturale met het godsdienstig element te verenigen, beide tot een onafscheidbaar geheel samen te vatten. In de geschilderde Kruisweg leek de kleur tenslotte maar bijkomstig. Dezelfde goud-bruine tinten waren wat gelijkmatig over de verschillende staties verspreid, zodat ze onderling niet veel afwisseling vertoonden. Dat is de reden wellicht waarom velen aan de fel expressieve houtskoolbladen van de getekende Kruisweg de voorkeur geven. Het Maria-leven echter, in wezen minder dramatisch van spanning, tenzij juist daar waar het de lijdensweg van Golgotha doorkruist, biedt op zichzelf gelegenheid tot een grotere variatie van themata, gaande van de intiemste huiselijke toneeltjes tot de smartelijkste tragediën en anderzijds tot de meest glorieuze transfiguraties. Van deze veelvuldigheid van motieven heeft de kunstenaar uitmuntend gebruik weten te maken. Zijn konstruktieve kracht wist de diepere eenheid van het geheel stevig te grondvesten, trots een grote afwisseling van kleur, lijn en uitbeelding. Iedere groep van vier taferelen is een evenwichtige picturale eenheid geworden dank zij de herhaling van dezelfde, zich uit de grondkleur loswerkende koloristische motieven, terwijl op andere tinten, die in de eerste groep slechts een accent wordt gelegd. Zo is het Marialeven in de volste zin van het woord een picturale symfonie, voor het overige hoofdzakelijk gebouwd op een basis van clair-obscur. Nu eens is het een licht en donker van bruin en goud, als bij Rembrandt, dan eens van donker grijs - blauw en helder geel-groen, elders nog van schemerend vaal-grijs tegen donker blauw en zwart. En als de kopers in een toondicht verheffen zich in deze milieus van licht en donker, nu eens warmer, dan eens gedempter, het rood of blauw van een mantel of kleed. Het Maria-leven is bij uitstek schilderkunstig opgevat, in die zin, dat de voornaamste effekten
van de kleur worden verwacht, terwijl de lijn, die trouwens tot haar essenties herleid is, er slechts een bijkomstige rol in speelt. Maar de sfeer waarin het is gehuld, beurtelings de zachte intimiteit van het huiselijke, het drama van het lijden en het mysterie der glorificatie, is slechts langs de weg der poëzie te benaderen. Men leze Rilke's Marialeven, of ook dit van Gilliams en men komt in die heilige wereld waarin ook Servaes' taferelen de toeschouwer brengen. Bijna stuk voor stuk zijn deze zestien doeken meesterwerken, waarin gotisch wereldontvlieden vermengd is met een Rembrandtieke peiling van de geheimen van ziel en leven, vermengd ook met een diepe, sombere trek van modern heimwee naar verloren eenvoud en geestelijke kunst.
Urb. Van de Voorde, Albert Servaes of het religieus expressionisme, Brussel, 1943.
| |
| |
Tel quel, c'est un magnifique ensemble qui Servaes fait défiler sous nos yeux. Aucun sacrifice, à l'anecdote, aucun procédé narratif. Chaque scène est suggérée par des moyens exclusivement picturaux, par des accords de couleurs, des contrastes de lumière et d'ombre. (...) Dans toutes ces compositions purement imaginaires, on retrouve la sauveur et la fougue qui font tout le prix des paysages de Servaes. Tel de ces épisodes évoque la solennelle splendeur de ses couchers de soleil, tel autre rappelle l'étendue des champs couverts de neige ou le calme reflet d'une eau tranquille.
Georges Marlier, Qui devient l'art vivant? - Albert Servaes, in ‘Les Beaux-Arts’, 27 oktober 1933.
Dans son cycle de Marie, ce ne sont qu'ombres flottantes, estompées dans une lumière diffuse et dans un coloris monochrome à dessein, sur un fond en frottis. Le sentiment est noble, la fabulation souvent originale, mais l'exécution s'avère à la fois si défectueuse et si forcée qu'on peut se demander avec inquiétude à quelles déliquescences formelles Servaes va se commettre après cela. Cet expressionnisme de surface, poussé au paroxysme grâce aux gros moyens auxquels le peintre a recours, se réduit souvent aux apparences. Basé sur une déformation arbitraire que ne justifient, ni le sentiment, ni la pensée, il révèle une sorte de dégénérescence picturale des plus regrettables.
André De Ridder, Laethem-Saint-Martin, Colonie d'Artistes, Bruxelles, 1945, page 318.
L'art ne pourra être renouvelé, aussi bien en peinture qu'en poésie que par cette puissante dilatation de la lumière intérieure dont une foi énergique est la source. C'est le sujet de votre superbe série: les humbles visages et circonstances, éclairées, illuminées non plus par le soleil profane, mais par cette lumière sacrée qui illumine tout homme venant au monde, depuis ce moment de la naissance où elle apparaît, jusqu'à celui de la mort et du triomphe où elle transfigure. Quant à la lumière du monde, elle est en sommeil et c'est le ciel innombrable tout seul et la lune ‘ce témoin fidéle’ que l'on voit briller autour de la sagesse incarnée.
Paul Claudel in een brief aan Servaes, 27 sept. 1935.
| |
Orval
Van dezelfde opvatting geven blijk, naar onze mening, de heerlijke staties van de Kruisweg te Orval: in de tekeningen is de tegenstelling zwart en donker minder scherp dan weleer, want alles lost zich in een bruingrijze atmosfeer op; de soliditeit ruimt de plaats voor doorschijnende omvangen, die niet meer zwaar noch vleeslijk zijn, maar als 't ware vergeestelijkte stof; de handen en figuren blijven expressionistisch gestyleerd, de trekken van het gelaat echter golven bijna klassiekregelmatig, bijvoorbeeld in het meesterwerk Veronica met het Doek; en niets gaat verloren van de kracht der gevoelsuitdrukking, van de vroomheid der religieuze stemming...
Edgard De Bruyne, Albert Servaes en de Vlaamse Vroomheid, Oude God, 1938, blz. 30.
... Orval. Het is een compositie in grauw fresco, waaraan Servaes een accent van intense vergeestelijking heeft weten te verlenen. Ditmaal is Kristus niet meer die ellendeling, zoals in zijn eerste Kruisweg, wiens verworpen en gemarteld lichaam aan de wreedst geconcipieerde middeleeuwse voorstellingen deed denken. Te Orval heeft Servaes blijkbaar minder het lichamelijk lijden dan het lijden van de geest voor ogen gehad. Om Kristus te incarneren heeft hij een nieuw plastisch type ontworpen: een enorm gewelfd voorhoofd, een zeer fijne neus, een verwrongen mond en een bittere gelaatsuitdrukking.
Georges Marlier, Hedendaagse Vlaamse Schilderkunst, Brussel, 1944, blz. 54.
Het eerste wat bij de ontleding van de zonder werkelijke bezieling geschilderde ‘Kruisweg van Orval’ opvalt, is het geestelijk en formeel onsamenhangende ervan. Het werk groeide niet, zoals zijn meesterlijke voorgangers, uit een centrale idee- en gevoelskern. Soms ontdekt men een spoor van een zuiver artistieke bezieldheid, zogoed als nooit van een diep godsdienstige ontroering. Men krijgt de indruk dat de kunstenaar 't werk aanvatte, zonder te weten waar hij uitkomen zou.
Dr. A. Stubbe, Albert Servaes..., Leuven, 1956, blz. 227.
... ces grandes compositions décoratives conçues pour l'abbaye d'Orval; celles-ci, en dépit de répétitions et de types formulés une fois pour toutes, ont une gravité pénétrée et obéissent à un ample rythme au chant silencieux; ... Mais pour ma part, je préfère la religiosité non moins évidente si moins manifeste des paysages; ayant rompu depuis quelque temps déjà avec certain arbitraire exaspéré, M. Servaes s'est fait, en face de la nature, plus humble et plus respectueux...
A. Cavens, in La Flandre Libérale, oct. 1937.
|
|