West-Vlaanderen. Jaargang 10
(1961)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
1919-1922De getekende kruisweg
Servaes: Veronica droogt het aangezicht van Jezus af. (1919) - Koningshoeven.
Men kan terecht beweren, dat Servaes noch over de artistieke gaafheid van De Smet noch over de vaardigheid en alzijdigheid van Permeke beschikt. Maar niemand, die op onvooringenomen wijze met zijn kunst in kontakt treedt, zal en kan ontkennen, dat Servaes als het ware van meet af aan op een geniale manier oorspronkelijk was: oorspronkelijk toen hij ter gelegenheid van de Aardappeloogst uit de Koninklijke Musea te Brussel met summier geschetste figuren donker op donker te schilderen begon; oorspronkelijk toen hij op het einde van de Eerste Wereldoorlog de lome onbeweeglijkheid, die zijn vroegere werken kenmerkte, door een razende vaart van driftige lineaire trekken afloste; oorspronkelijk toen hij na jarenlang tasten, de ontstellende gestalte ener machtige mystieke visie schiep. Dr. A. Stubbe, De Linie, 3 april 1953. Son expressionnisme s'est exaspéré, lorsque, s'engageant de plus en plus dans l'art religieux, il s'est complu aux cruels épisodes du martyre de son Christ disloqué, croulant sous la croix, agonisant sur le bois d'infamie, ou aux scènes extatiques de ses saints et de ses saintes, aux yeux révulsés, aux gestes convulsifs, parfois poignants, souvent tragi-comiques... Dans le Christ écorché de son ‘Chemin de la Croix’, comme plus tard dans la Vierge fantômatique de sa ‘Vie de Marie’, triomphe une sorte de mysticisme sadique qui, pour être démesuré, ne manque pas de grandeur, d'autant plus que sa conception rappelle à la fois les visions lugubres de Grunewald, aux détails horrifiques très précis, crûment étalés et les formes en flamme, les éclairages sulfureux du Gréco. N'ayant jamais été très percutante, la couleur de Servaes a beaucoup perdu de son ressort, dans cette aventure téméraire, alors que sa facture, par définition hésitante, s'est relâchée d'avantage jusqu'à se brouiller tout à fait. André De Ridder, Laethem-Saint-Martin, Bruxelles, 1945, p. 318. In een hooggestemde vreugderoes schiep Servaes datgene wat weldra voor hemzelf de aanleiding tot een lange kruisweg zou worden. Eindelijk was voor zijn blik de gestalte gedaagd, waarvan hij wist dat ze in staat zijn zou om de heftigheid van zijn mystische beleving van het lijden van Christus te vertolken. Want daarom ging het: het diepe medelijden en de geestdriftige wederliefde, die hem bij het overwegen van Christus' offerlijden en offerdood overweldigden, op de meest suggestieve wijze uit te beelden en op de meest doelmatige manier aan anderen mee te delen; uit te beelden, omdat hij een kunstenaar, mee te delen, omdat hij een mysticus was. Daarom ging het, niet om het schep- | |
[pagina 243]
| |
pen van schone kunst en nog minder om als vernieuwer van de godsdienstige kunst een in het oog springende rol te spelen.Ga naar voetnoot1 Dr. A. Stubbe, Albert Servaes..., Leuven, 1956, blz. 130. Als schilder wordt Servaes onweerstaanbaar aangetrokken door het wezenlijke; het kan hem weinig schelen in welk landschap Kristus geleden heeft. Wat hebben met het peilloos lijden van de Verlosser de kleur van de helmpluimen van de honderdman of de snit van Magdalena's gewaad of de schoonheid van haar borst te doen? Waren er veel toeschouwers op Golgota? Welk belang hebben wij bij het antwoord? Het gaat bij Servaes om het lijden van Kristus, om het lijden als dusdanig en om niets anders. (...) Het kan echter niet ontkend worden dat de kunst van Servaes, vooral in de tekeningen van de Passie en van de Kruisweg, ontzettend overweldigend, ja, barbaars aandoet. Een nieuwe persoonlijkheid, die vroeger sluimerde, schijnt in de artiest te ontwaken. De lijn wordt meeslepend, kronkelend, wervelend: het statische wordt door het dynamische verdreven; de vroeger bedwongen gevoelens komen tot uitbundige uiting. De omtrekken zijn koortsig en in één trek getekend, met een hand die hier en daar uitschiet en nauwelijks de sporen van verbetering uitwist en de vizie wil opdringen aan het duister gevoel, niet scherp en fijnsnijdend graveren in 't verstand. De tegenstelling zwart en wit, somber en klaar, hoe scherp ook, wordt opgelost in een mysterieuze eenheid van tragiek. Edgar De Bruyne, Servaes, Brussel, 1930, blz. 78 en 82. Het eerste wat opvalt is de innerlijke zekerheid, het voortgestuwd worden vanuit een gistende kern, die de vorm van binnen naar buiten uit boetseert en hem het uitzicht geeft van niet anders te kunnen zijn dan hij gegeven wordt. Vervolgens: geen afschaven of uitzuiveren van de vorm van buitenaf maar, gedragen door uitbundige vervoering, verkrijgen de vroegere poppenachtige gestalten die overtuigende lyrisch-romantische vaart in, waar vroeger alles beweegloos, byzantijns stil was. De Kruisweg is een aktief gebeuren met de drievoudige val, met de ontmoetingen, met de kruisafname en de tocht naar het graf. Ten vierde, en dat is het volkomen moderne: er is een brutale, niets ontziende, geen enkele schoonheidsnorm inachtnemende directheid in de expressie. De Kruisweg is een gruwelijke tocht naar de dood, naar de vernietiging, een vrijwillig aanvaarde marteling en vanuit die innerlijke kern is de vorm ontsproten: met een niets ontziende zin om de bittere beker tot de bodem leeg te drinken, met specifiek Germaanse hartstocht. Dr. W. Vanbeselaere, Moderne Vlaamse Schilderkunst, Brussel, 1961, blz. 250-251. De eerste van allen durfde Servaes het aan, de Natuur op te offeren, prijs te geven; hij negeerde alle vlees, en, zo hij al niet ook gebeente en omtrek verloochende, was het eenvoudig hierom, omdat een zuiver schema niet denkbaar is. Had hij het kunnen doen met zuiver schijn, zuivere zinnebeelden, hij had het zeker beproefd! Nu het niet ging hield hij van het menselijk lichaam, waarin toch de Godmens 33 jaar onder ons wandelde, juist zoveel over, als nodig, om ons te kunnen doen begrijpen, dat Kristus zoveel maal onder het gewicht van de kruisiging viel, dat hij zo aan het kruis hing, dat hij zo deerlijk gehavend was na de geseling! Er is, in die niet alleen stelselmatig mystieke, maar asketische opvatting een te veel en een te weinig! Een te veel aan gevoel, een te kort aan vorm, aan realiteit en - daardoor - aan tegenstelling. Bereikt de kunstenaar aldus zekerder zijn doel dan met hun eerbied voor de realiteit der stof - de hoger genoemdenGa naar voetnoot1? Ontroert een enkel van zijn tonelen ons dieper dan Gruenewalds bont en blauw, hol en bol geslagen Gekruiste? Wij antwoorden, al zij 't dan ook maar in eigen naam: neen! Ons ontroeren de hier boven genoemden, en met hen vele anderen, o.a. Quinten, Rembrandt, ondanks en veeleer dank aan hun zich verdiepen in de natuurwaarheid, meer dan hij, al bekennen wij het toch graag: hij ontroert ook! Pol De Mont, Albrecht Servaes te Antwerpen, ‘De Schelde’, 28 juni 1923. Une force qui attire et subjugue, une âme brûlante et farouche... J. Destrée, in Gand Artistique, 1923. ‘C'est extraordinaire, disaient les uns, c'est scandaleux, répondaient les autres. - Un grand artiste vous dis-je. - Allons donc! Il ne sait pas dessiner. - Pas comme à l'Académie, peut-être. Mais tant mieux. - Il ne sait pas peindre. Où a-t-il été chercher ces couleurs-là? | |
[pagina 244]
| |
- Nulle part, et ça prouve pour lui. - Sa peinture religieuse n'est que blasphèmes. - Pourquoi cela? - Il a fait le Christ affreux. - Il en a fait un pauvre homme supplicié: c'est plus émouvant qu'un bellâtre. - Ses chemins de croix sont épouvantables. - Ils doivent l'être. Concevriez-vous, par hasard, la passion comme un spectacle gai?’ Reakties van het publiek bij de tentoonstelling van de Kruisweg in de galerie Giroux te Brussel genoteerd door Jules Destrée. (Aangehaald door Paul Haesaert, L'Ecole de Laethem-Saint-Martin, Brussel, 1945, blz. 206). ... Vous savez enfin qu'en mars 1921 le Saint-Office a prohibé l'exposition dans les églises de certaines oeuvres du peintre flamand Servaes. Il y a un point qui mérite toute notre attention. Servaes est un peintre de grand talent, un chrétien plein de foi, et l'on ne peut parler de sa personne, qu'avec respect et amitié, je suis heureux de lui rendre ici ce témoignage. Le Chemin de Croix qui a soulevé en Belgique une si terrible tempête a fait naître en certaines âmes de profondes émotions religieuses, que dis-je, a occasionné des conversions. En soi c'est une oeuvre belle et digne d'admiration. Cependant l'Eglise l'a condamné, et il n'est jamais difficile, même quand les apparences et les procédés humains nous déconcertent, de comprendre la sagesse et le bien fondé des décisions de l'Eglise. Malgré lui certes, non dans son âme, mais dans son oeuvre, le peintre, fasciné par le Ego sum Vernis et non homo d'Isaïe, et concevant son Chemin de Croix comme un pur vertige de douleur, s'est trouvé trahir certaines vérités théologiques capitales, - avant tout cette vérité que les souffrances comme la mort de Notre-Seigneur ont été essentiellement volontaires, et que de la souffrance humaine la plus effroyable c'est une Personne divine qui a souffert: les douleurs et l'agonie de son Humanité ont été maniées par le Verbe comme l'outil avec lequel il a fait son travail. En même temps, pour ceux qui ne savent pas accorder les pauvres figurations que l'art place sous leurs yeux et la pure image, vivant dans nos coeurs, du plus beau des enfants des hommes (en lui, de même qu'en sa Mère, comme le rappelle Cajetan dans son opuscule De Spasmo Beatae Virginis, les souveraines douleurs du Calvaire, transperçant encore plus cruellement l'esprit que le corps, laissent la raison debout sous la Croix, exerçant son plein domaine sur la partie sensitive), - pour ceux-là, certaines déformations plastiques, un certain aspect dégénéré du contour prennent la valeur d'une offense à l'Humanité du Sauveur, et comme d'une méconnaissance doctrinale de la souveraine dignité de son âme et de son corps. Jacques Maritain, Art et Scholastique, Parijs, 1935, blz. 170-171. Le sublime dans la barbarie et l'horrible... Il faut bien l'avouer, les compositions les plus caractéristiques du peintre gantois jouent, devant le spectateur, un quitte ou double; incomprises, elles font rire ou hausser les épaules; saisies dans leur puissance expressive un peu brutale, elles tendent les nerfs et violentent l'émotion. P.J. Maréchal, s.j., Un Décret récent du Saint Office en matière d'iconografie religieuse, ‘Nouvelle Revue Théologique’, Leuven, juli 1921. Het werk komt thans voor als zo evenwichtig en zo voortreffelijk genuanceerd, en tevens als zo doordesemd van een specifiek noorderse wijze van ervaren en uitdrukken, dat men het vast ingeschakeld ziet in de rij der meesterwerken die sinds de middeleeuwen onze roem uitmaken. De ruwe en volkse kracht die er in schuil gaat, de gretigheid waarmede de brutale werkelijkheid wordt aanvaard, tot op de bodem wordt doortast en voorwaarde is van de hoogste vlucht, de felheid waarmede direkt op de expressie wordt afgegaan, zijn van specifiek-Vlaamse aard. Maar evenzeer is Germaans geaard de ontroerende gaafheid die zulk een potig aankleven van de werkelijkheid tot een balsem veredelt: de gaafheid van de liefde en van de overgave, de gaafheid van de deemoed en van de zuiverheid des harten, de gaafheid van de vast gerichtheid van de wil. En laat bij Servaes een gelaat broeierig zijn, het gebeente ratelend en hard, het kleed een lap aan flarden, het schoeisel een ruwe sandaal, de hand een ongenadige klauw: er is over en door alles heen een adem van vertedering en liefde en van stralend geloof, die elke vorm in hoogste mate uitzuivert en in lichtende luister zet. Met het zwart en wit van het houtskool wroet, peilt en doortast, verovert en beklemtoont hij en slaat een onverbiddelijke klank aan, maar tevens dwingt de innigste stem die hem doorruist, hem tot het uitschrijven van een muzikale, vloeiende vorm, van een ritmisch ineensluitend spel van evenwijdig lopende of van in contraposto elkaar bedwingende krachtlijnen. Elke kompozitie, elke statie van de kruisweg, verkrijgt aldus de volste klank van wit en zwart en is tevens een streng in zich gesloten konstruktie: elke kompozitie is van hart en geest, van overgave en beheerstheid gevuld. Dr. W. Vanbeselaere, in De Autotoerist, 16 sept. 1957, blz. 1139-1140. Neen, de ontroering, die de drang gevoelt, om zichzelf door het middel der kunst uit te spreken, is er | |
[pagina 245]
| |
steeds een geweest om de schoonheid en voor de schoonheid, en zoekt middelen der schoonheid om datgene, wat in het teken der schoonheid haar trof, ook in het teken der schoonheid te plaatsen. Dit deed Servaes' Kruisweg en hij is dan ook echte kunst, al beschreef ze ook een omweg en drukte ze zich met onrechtstreekse middelen uit. Ik heb aan die kunst niet te tornen. Mij is ze goed. Het is altijd tenminste kinderachtig, aan de scheppende gave Gods haar weg te willen voorschrijven, alsof die gave niet in zichzelf die wetten droeg. ‘Genius does what it must, and talent does what it can’. Zo Edw. B. Bulwer Lytton in zijn Last Words. Mijn voorliefde voor andere schoonheid belet me niet in 't minst, de schoonheid van Servaes' kunst te genieten, met de grootste dankbaarheid jegens de Vlaming, die ze ten dienste van zijn volk, van de Christen, die ze ten dienste van zijn Kerk wil stellen. Hij gaat niet de weg der machtigen, maar hij gaat machtig zijn weg. C. Verschaeve, in Onze Jeugd, 2de jg., nr. 6, aug. 1922. Naast Rouault zie ik, buiten Servaes, op het moment geen andere levende schilders, die én als kunstenaars der kleur én als uitbeelders van godsdienstige onderwerpen figuren van de eerste rang mogen heten. Wij willen niet twisten wie van beiden de grootste is. Om daar met kennis van zaken te kunnen over oordelen, zou men gelijktijdig tentoongesteld werk én van de Vlaming, én van de Fransman moeten kunnen vergelijken. Maar één ding vergete men niet en nooit: de enige ingrijpende vernieuwer van de religieuze kunst is Servaes met zijn Kruisweg geweest, reeds in 1919. Urb. Van de Voorde, De Marialevens van Albert Servaes, in ‘West-Vlaanderen’, mei 1954. Dat is tijdloze kunst, één stilmakende harmonie van vorm en geest, hoe expressionistisch die vorm, hoe gefolterd die geest zijn moge. Een sublieme begenadiging moet over de hand, die zo iets schiep, vaardig zijn geworden, het moet een moment zijn geweest van opperste bezieling, datgene waarop deze énige Kruisweg is ontstaan die in eenklank was met het religieus of onreligieus gevoel, van de tijd, die nog steeds, nu veertig jaar later, ónze tijd is. De lijdensweg van de mensheid én van het kristendom beeldt hij uit, zoals de Kalvaries van Grünewald bij het uitgaan der middeleeuwen. En neen, dit toppunt heeft Servaes later niet meer bereikt, in Vlaanderen evenmin overigens als in Zwitserland. Urb. Van de Voorde, in De Standaard, 15 april 1961. De oorsprong van Servaes' kunst ligt in het symbolisme: deze van de andere expressionisten in het realisme. De geest van Servaes' kunst is uitgesproken spiritualistisch; deze welke de kunst van zijn tijdgenoten bezielt, in een bepaalde zin, materialistisch. Deze karakteriseringen moeten vanzelfsprekend met de vereiste nuanceringen genomen worden. Eens dat Servaes, mede onder de invloed van de thematiek die hij, na het boerenleven, zou ontwikkelen en die, in hoofdzaak, religieus getint was, definitief de weg opging van het symbolistisch expressionisme werd hij door de ‘officiële’ kritiek geostraciseerd. Deze kritiek welke vooral met maatstaven van plastische aard meet, schonk a priori meer krediet aan het plastisch expressionisme van een Permeke en een De Smet dan aan de kunst van Servaes. Dit heeft voor gevolg gehad dat Servaes omzeggens alleen stond toen in het jaar 1921 de beruchte strijd ontbrandde rond een van zijn kapitale werken: De Kruisweg. Marcel Duchateau, in De Linie, 3 april 1953. | |
De geschilderde kruiswegIs de getekende Kruisweg geniaal, machtig zijn ook de geschilderde Staties. Wie ze heeft bewonderd in de witgekalkte schuur van Servaes' atelier, in de stilte van een klare voorjaarsdag, verre van het gewoel der mensen, alleen met die taferelen, met het zonneloos licht en 't mysterieus gesuis van de wind, dóór het dak, zal begrijpen met welke vurigheid men dit werk kan aanschouwen, liefkrijgen en bewonderen. Groots, bovenmenselijk, eeuwig in zijn tragiek en in zijn verhevenheid, ontsluiert dit meesterwerk schatten van innigheid en vroomheid, van rust en vrede, van wilskracht en troost voor wie zonder vooroordelen vragen stelt en luistert... De Kruisweg staat in verband met een hele reeks getekende en geschilderde Pieta's en Gekruisigden die als 't ware belangrijke en soms meesterlijke variaties vormen op eenzelfde thema, verschillend wat de poëtische opvatting betreft en nog meer wat de picturale behande- | |
[pagina 246]
| |
ling aangaat. Maar in dezelfde tijd waarin Servaes over het lijden van Christus mediteert, ontwerpt hij andere taferelen, die men als de tegenhanger van de Veertien Statiën kan beschouwen. Terwijl de Kruisweg meer het tragische voorstelt, treedt in deze werken meer het sublieme op het voorplan. Beide reeksen schildert Servaes als een visionair, gericht naar het essentiële, naar de gevoelsuitbeelding, naar de suggestieve invloed. Edgard De Bruyne, Albert Servaes en de Vlaamse Vroomheid, Oude God, (1938), blz. 22, 23, 24. L'oeuvre est outrancière, unilatérale et barbare, mais saisissante. Plus tard, avec moins de fièvre, l'artiste reprend ce même chemin de croix mais le traite cette fois à l'huile et sur toile, dans des tons cuivres et bruns. Toutefois, c'est son premier travail - le plus âpre - qui attire l'attention, provoque les commentaires et fait connaître le nom du nouvel et audacieux iconographe du Christ. Paul Haesaerts, L'école de Laethem-Saint-Martin, Editions Formes, Bruxelles, 1945, blz. 204. De tweede (Kruisweg), waarvoor de schilder de olieverftechniek aanwendde, wordt gekenmerkt door fosforescerende klaarten, die soms aan Rembrandt of Grünewald doen denken. Voor deze tweede versie deed Servaes beroep op een meer picturale en zeer bewogen stijl. De barokkunst van een El Greco en een Tintoretto herleeft hier in een nieuwe vorm. Georges Marlier, Hedendaagse Vlaamse Schilderkunst. Brussel, 1944, blz. 53-54. Dan mogen wij een blik werpen op de nieuwe kruisweg die Servaes aan het schilderen is. Deze kruisweg is zuivere, sterk aangrijpende ontroeringskunst, die stellig veel bekampers tot inkeer zal brengen. De conceptie ervan is deze: de strijd van het licht tegen de duisternis. Christus is het Licht. De wereld is de zonde, en nu wordt het een tragische kamp tussen beiden waarin tenslotte het Licht zegevieren zal. Het koloriet van deze kruisweg is enig. Men denkt aan Rembrandt. Jezus staat op al deze lijdensstatiën beschenen met een klaarheid welke niet is van deze aarde. Zijn figuur, doorzichtig van een bovennatuurlijk licht, groeit bij wijlen wezenlijk tot goddelijke afmetingen. De val onder het kruis, in een heerlijke climax van leed volgehouden, moet de hartvochtigste roeren. Jef Crick, in Leven en werken onzer beeldende kunstenaars, 1935, blz. 172. Albert Servaes y est avec ses couchers de soleil fulgurants et surtout son fameux chemin de croix. Ces quatorze toiles tragiques ne laissent personne indifférent. Sont-elles belles? Cet art est-il religieux? On continuera à discuter passionément là-dessus et il est peu probable que les toiles exposées à Rome modifient le sentiment des juges de l'Index qui ont condamné les fusains de l'église des Carmes d'Anvers. M. Mussolini, en entrant dans la salle où se trouvent les Christs torturés de Servaes, a eu cette exclamation: ‘C'est rudement fort, cela...’. Mais cela ne veut pas dire que M. Mussolini pense autrement que l'Index. ‘La Nation Belge’, L'Art Belge à Rome, 29 november 1923. Wat ons op een klare oktoberdag van 1954 te Utrecht bij het terugzien van de ‘Geschilderde Kruisweg’ het eerst en het meest trof, was het oorspronkelijk picturaal karakter en de koloristische bewogenheid ervan. De veertien staties vertolken tot in de geringste bijzonderheden een schilderkunstige visie. De kleur fungeert er allerminst als een bijkomstig decoratief element, maar als een elementair expressiemiddel, en spreekt steeds door haar toonaard en orchestratie de bij de respectievelijke voorstellingen betrokken grondgevoelens uit. Dr. A. Stubbe, Albert Servaes... Leuven, 1956, blz. 157. De Vlaamse expressionisten zijn uitgegaan van Latem. Allen zijn Servaes schatplichtig; te beginnen met Permeke, die het eerlijk bekend heeft. Het is Servaes die, reeds vóór 1910, de eerste doeken schilderde waarin de expressieve - en niet alleen plastische - vormbreking verbonden is met lyrische inzichten... Het zuiver religieuze werk van Servaes heeft de lauwen geërgerd en de devoten, die gewoon waren aan de St.-Sulpice zoeterigheden of St.-Lucasarchaïsmen, verwonderd en geschokt... De schilder werd vervolgd en onrecht aangedaan. Hij had moedige verdedigers onder wie Kardinaal Mercier, Maritain, Gillet, Fierens-Gevaert, Claudel. Paul Fierens (vert. H. Casteur en A. Smeets, Inleiding tot de hedendaagse schilderkunst, Brugge-Breda, 1959, blz. 226) |
|