| |
| |
| |
1901-1919
Eerste werken (1901-1905)
Albert Servaes behoort tot de zelfscheppende en monumentale kunstenaars. Zijn werk is de uitkomst van een jarenlange strijd met de natuur en een volhardend zoeken naar de persoonlijke vorm om de eigen opvattingen van de natuur en de eigen zielsvisioenen te verbeelden. Van die strijd en dat zoeken is weinig bekend, maar het kan worden nagegaan in de meer dan 1500 schetsen, die hij opstapelde in het klein, klein huisje te Sint-Martens-Latem waar hij, verlaten van een ieder en voor gek gehouden, twaalf jaren van zijn leven in de zwartste armoede en in eenzaamheid heeft doorgebracht. De storm die hij daar doorworstelde, heeft hem dapper gemaakt en uitgerust voor de geweldige werken van zijn laatste tijd. De natuur werd zijn eigen leermeester. Zij deed zijn kunst groeien, gestadig, regelmatig als de zon die zwelt boven de aardezoom en met elk nieuw jaargetij steeds hoger en dieper hemelen doorstraalt. De landse mensen waren zijn enige vrienden. Zij gaven hem de levenswijsheid, die leert berusten in het armste lot. Zij veropenbaarden hem de grootheid die er ligt in het standvastig werk van elke dag.
Jos Muls, Ons Volk ontwaakt, 24 maart 1921.
Het trof immers zeer ongelukkig, dat de eerste tekeningen en schilderijen die Albert ter tafel bracht, zo hopeloos onbeholpen en ruw, vormelijk onaf en koloristisch met stof en as overstreken, met andere woorden: zo in tegenstelling leken met wat de goede gemeente van een begaafde jonge kunstenaar verwachtte, dat iedere kans op welslagen a priori uitgesloten scheen. Bij dat alles kwam dat, zoals de schilder zelf graag laat doorschemeren, de figuren en landschappen, die hij natuurgetrouw weergeven wilde, vanzelf in visionaire voorstellingen omsloegen, voorstellingen ‘die, in een tijd, dat de natuurgetrouwe weergave nog hoogtij vierde, door niemand werden begrepen, als onhandige en hopeloos slechte pogingen werden aangezien en algemeen afgekeurd’. (Joz. Muls). Men beschouwde als onmacht wat een kwestie van natuur was: van elementaire volksheid, een fundamentele karaktertrek, waardoor Servaes het diepgaandst van de hypergeciviliseerde eerste Latemmers verschilde, en de baanbreker zou worden van de revolutionairste van de moderne Vlaamse kunstvernieuwingen: de expressionistische.
Dr. A. Stubbe, Albert Servaes... Leuven 1956, blz. 47.
| |
Landschappen
Van de allereerste werken van Servaes zijn er slechts zeer weinig schetsen en tekeningen overgebleven. Het eerste schilderij van belang dagtekent van 1905. Door Servaes zelf: De Heilige Avond geheten, werd het door één van zijn vrienden voor het symbool van zijn bekering verklaard...
Het landschap met zijn rechte lijnen, zijn grote, effene vlakken en zijn stemming van vreedzaamheid, werd door een werk van Segantini geïnspireerd. Andere kenmerken verraden de invloed van enkele meesters uit de groep van Laethem. De Kleine Boompjes, vol naïeveteit zijn van Gustave van de Woestijne, de hoekige figuren, in 't bijzonder de houding van de gebogen Veerman herinneren aan Geknielden van Georges Minne.
Edg. De Bruyne, Servaes, Brussel, 1930, blz. 25.
Men kan de Heilige avond, ondanks de ontroerende bezieldheid ervan, niet zonder meer meesterlijk noemen. Daarvoor is de lijnvoering te onzeker, zijn de contouren te wazig, de gestalten te elementair. Daarvoor heerst er vooral een te hinderlijke tegenstelling tussen het ragfijne van de aan de Saedeleer ontleende landschaps-voorstelling en het door Van de Woestijne geïnspireerd etherische van de zielsatmosfeer die het geheel doordrenkt, en het even zware als ongedifferentieerde van de bruine toon, waarmee en waarin de schilder dat alles modelleerde.
Dr. A. Stubbe, Albert Servaes... Davidsfonds - Leuven, 1956, blz. 54.
| |
| |
Servaes: Heilige Avond (1905)
verz. O. van Malderen, Zele.
In de Heilige Avond, die in 1905 ontstaat, het jaar waarop hij zich definitief te Latem vestigt, is het Leielandschap met de overzetboot beslist een in de natuur waargenomen motief; doch de stemming die tot ‘heilige avond’ moet vergeestelijken wordt verkregen door een De Saedeleerse en Van de Woestijnse verdunning van de verfmaterie: Servaesiaans echter is de pakkende avonddeemstering waarmede hij de stemming nog verdiept.
In de Kerstnacht, van 1906, blijkt Smits hem dienstig te zijn: de doormetselde materie van de witte muren en ook de schamele, Kempisch aandoende hut wijzen er op. Doch Smits doet op dat punt reëler aan: Servaes haalt er vier engelen bij die boven het strodak zweven en de herders, die als magiërs met priesterlijk gebaar aantreden, zijn symbolische gestalten die niets met de realiteit gemeen hebben. Het naar voren treden van Smits als bevruchtende invloed betekent meteen een zich distantiëren van de eerste Latemse groep: Smits was een natuur die door zijn fanatisch absolutisme Servaes veel dichter lag.
Dr. W. Vanbeselaere, Moderne Vlaamse Schilderkunst, Brussel 1961, blz. 244-245.
Doch belangrijk is wel even stil te staan bij de vroegere werken die minder bekend gebleven zijn omdat zij meestal in private verzameling zijn terecht gekomen. Men kan er uit leren hoe deze Servaes een van de zeldzame waarachtig-primitieve naturen is van deze tijd, die, overvol van gevoels- en scheppingsdrang, van uit een kinderlijke onwetenheid zijn eigen weg heeft gezocht en gevonden, die met een onhandigheid die van niets wist of van niets weten wilde het heeft aangedurfd zijn eigenrijke innerlijke wereld te veropenbaren. Een tragische strijd is dat voor hem geweest. Want inhoud kan niet bestaan zonder vorm. Men ziet hoe hij jarenlang aan hetzelfde stuk heeft gewerkt, de ene laag verf over de andere leggend. Zijn eerste stukken als de Heilige Avond, Sursum Corda, de Aardappelplanters, de Berechting, de Begrafenissen zijn letterlijk zwaar geworden door hunne moeizame en pijnlijke bewerking. Maar de onhandigheid wordt heerlijk vergoed door de heilige geestdrift die de schilder vervulde.
J. Muls, Albert Servaes, in ‘De.Vl.ag.’ sept. 1938, blz. 152, 153 en 154.
Lang vóór dat er van expressionisme sprake was, b.v. in zijn Begrafenis bij de armen van 1907, troffen in het werk van Servaes reeds elementen die later rechtstreeks tot het Vlaamse expressionisme zouden leiden. De lijn is niet enkel de natuurlijke begrenzing der objecten, de lijn is vormbepaling en idee in één, is draag- | |
| |
ster van aandoeningen en is expressiviteit, wat alles aan de antipoden staat van het naturalistisch impressionisme dat het nooit ofte nimmer tot een zweem van stijl heeft weten te brengen. De kleur blijft op het gebied der expressiviteit bij de lijn niet ten achter. Donkere tinten, zwarten, grijzen, bruinen spelen de hoofdrol, in scherpe tegenstelling dus ook met de lachende, mooie, meer weke en krachtloze kleurengamma's der gelijktijdige luministen...
Zó had voor hem in Vlaanderen niemand de natuur vertolkt. Zonder de Saedeleer's zeer grote verdiensten te willen verminderen, moet men erkennen dat zijn natuurvizie wat koel en stereotiep is gebleven, en de uitvoering meer grafisch dan picturaal. Servaes' landschap echter is, reeds voor 1914, en al ontplooide hij er nog niet zijn volle kracht, de expressie van het oergeweld der natuur zoals het, ànders nog bij Van Gogh was geweest; het is de vertolking van de heerschappij der elementen in onze Noordelijke atmosfeer en van de latente vruchtbaarheid der Vlaamse aarde. (...) Hier vond klaarblijkelijk ook Permeke een vingerwijzing tot zijn latere machtige, expressionistische natuurevocaties. Reeds in 1916-'17 trouwens, dus vóór het einde van de vorige oorlog, gaf Servaes hier alvast zijn volle maat... Het maatschappelijk element is hier met het godsdienstige vermengd en daardoor vooral onderscheidt zich Servaes zowel van Jacob Smits, die hoofdzakelijk het religieuze stemmingsbeeld in zijn Kempische binnenhuisjes e.d. vertolkte, als van Eug. Laermans, bij wie het sociale moment niet zonder een geest van opstandigheid en aanklacht werd uitgebeeld. Dit neemt echter niet weg, dat ook bij Servaes de atmosfeer geladen is met droefgeestigheid en zelfs pessimisme.
U. Van de Voorde, Servaes of het religieus expressionisme, Brussel, 1943, blz. 12-15.
Aux dernières Triennales un tableau étrange avait frappé plusieurs visiteurs: noirâtre, d'une facture lisse, à force de repeints, il représentait un pêcheur ou un passeur avec une femme qui attendait à la rive; c'était intitulé: Un soir. A Bruxelles ce tableau fut accompagné d'une autre toile, Septembre: une maison de campagnard à angles nets, durs, sur laquelle se profilait un tronc d'arbre. Ces peintures étaient signées, Albert Servaes. Elles étaient si étranges, si en dehors de la norme, qu'on se demandait si elles étaient l'oeuvre d'un sincère, d'un primitif ou d'un roublard qui voulait se singulariser et se payer la tête des visiteurs!
Depuis, l'occasion me fut donné de faire la connaissance de leur auteur qui, malgré ses vingt-sept ans et l'habitude d'affaires commerciales, pour lesquelles il épouvre d'ailleurs une antipathie profonde, n'est pas roublard pour un sou mais sincère et convaincu.
Ce brave garçon, qui partage son temps entre les drogueries et les couleurs à l'huile, habite autant qu'il le peut, un quasi ermitage, à l'orée d'une sapinière, à quelques cents mètres du centre de Laethem. Il y achève en ce moment un grand tableau représentant la récolte des pommes de terre, tableau qui, vous le verrez, fera tapage, sera conspué par les uns et exalté par les autres. Servaes, sans s'en rendre bien compte problablement procède de Breughel en passant par Laermans et Van de Woestyne.
Il peint à larges plans dans une pâte abondante et sombre des figures balourdes; il y a quelque chose des tons plats de la fresque mais d'une fresque sombre dans sa dernière oeuvre.
A première vue on dirait qu'il ne sait guère dessiner; il perd plutôt de son dessin en peignant, car il a des fusains qui dénotent une connaissance déjà grande de la figure humaine.
Le jour ou il prendra contact avec le grand public il devra justifier ses tableaux en exposant ses dessins. Servaes est donc original, personnel, mais pas du tout peintre de ‘juste milieu’. Plaire à la foule - ce qui arrive surtout aux médiocrités - ne sera jamais son lot, incompris il l'est de presque tous à l'heure actuelle et incompris il restera de la majorité.
Mais puisque, dès lors, il a le grand bonheur d'avoir cette note individuelle que tant d'autres cherchent en vain pendant des années, pendant une vie entière souvent, pourquoi n'irait-il pas de l'avant?
A. D (utry), Le Bien Public, 11-12 sept. 1911.
En zo komt het dat al de vroegste schilderijen van Servaes, al wat hij voltooide van 1906 tot 1914 en zelfs nog later, er uit ziet als - neen, in waarheid is, het even innig oprechte als vaak onvoldoend gekunde, het des te meer ekspressieve als onschools gedane werk van een waar primitief, die toch al veel kunst leerde kennen. In deze tentoonstelling is, naar ons bescheiden (oor) deel deze eerste groep schilderijen, wij zeggen niet: de interessantste, maar de artistiekste; de jonge uitbeelder moge nog zo gezocht en geknoeid hebben, om met ongewone, dus weerbarstige middelen uit te spreken, wat hij uitspreken moest, zijn tekening is soms niet alleen gebrekkig, maar vlakaf onbestaande, zoals zijn koloriet slechts bij manier van spreken koloriet mag heten (...)
Maar al deze gestalten, houdingen, gebaren, even zuiver naïef als na veel rondtasten gevonden, zijn natuurlijk primitief, niet omdat Servaes ze er zo wilde doen uitschijnen, maar omdat hij niet anders kon. Daarom zijn deze dingen kunst, ware, gezonde kunst, even zeker als onoprecht, vals en pervers is elke figuur, dat een veelontwikkeld kenner met opzet zo zou uitbeelden, dat het op een primitief figuur gelijken zou!
Pol De Mont, Albrecht Servaes te Antwerpen, ‘De Schelde’, 28 juni 1923.
| |
| |
Il n'en reste pas moins vrai que, vers 1905-1910, Servaes peut être salué comme un précurseur. Ces statures tantôt rapetissées, tantôt allongées, suivent les exigences de la composition, mais toujours réduites à l'essentiel, aux dépens des détails, et associées à l'idée qui doit s'en dégager; ces personnages d'une densité si terrienne, constitués au moyen de volumes pondérables, au lieu d'ètre simplement délimités par la couleur; ces coins de paysage, brossés à grands traits et qui par leurs couleurs en harmonie avec le sujet traité et l'état d'âme exprimé par le peintre, révèlent une unité en quelque sorte mentale; tout cela, c'est un art nouveau qui s'annonce, encore hésitant et maladroit, mais déja pleinement expressif...
Beaucoup d'amateurs se sont laissés rebuter par la gaucherie un peu difforme avec laquelle Servaes, encore à la recherche de son style, s'évertuait, avec une inlassable patience, et souvent avec plus de bonne volonté que de savoir faire, à dresser les trébuchantes silhouettes de ses pitoyables héros, sur des fonds où la nature elle-même, ébauchée avec la même rudesse revêtait une allure presque maléfique. J'avoue avoir été attiré dès lors - ou pour être plus exact: alors seulement, au moment des débuts du peintre - par cet art fruste, mais tout d'une pièce, si prenant. J'était tout disposé à pardonner à Servaes ses personnages souvent disproportionnés, la lourdeur de sa ligne empêtrée, la monotonie de sa couleur éteinte, l'absence de toute luminosité, en faveur de sa conception en somme fort personnelle d'un art tout chargé de compassion et de ferveur, intensément émouvant. Que l'auteur, en s'astreignant à évoquer les scènes les plus poignantes de la vie paysanne, dans des décors angoissants, se soit laissé entraîner par son goût du ‘misérabilisme’, par une certaine morbidesse, par quelque complaisance à souligner, mëme avec exces, de maniere parfois un peu larmoyante, la misère et la douleur, à quoi bon le nier? Par contre, je ne puis que manifester mon estime pour ce goût éperdu de la vie - de sa part à la fois effacement et affirmation de sa personnalité devant celle de ses héros -, pour ce don profond de soi, pour l'émotion impétueuse avec laqueile il se précipitait sur ses sujets, emporté par sa pitié et sa foi.
André De Ridder, Laethem-Saint-Martin, Bruxelles, 1945, pages 175-178.
De eigenaardigheid van Servaes' vooroorlogs werk dat voor zijn gezellen een echte veropenbaring geweest is, ligt in die vreemde keuze van de minst schilderachtige kleuren en in de nuanceringen van het duistere aan het dofbleke tegengesteld; in de soberheid van de vorm die samengaat met vereenvoudigde lijnen, rudimentaire perspectieven, afwezigheid van lichteffekten; in de oprechtheid van de uitwerking, die haar lastig zwoegen niet verbergend, een gans oorspronkelijke techniek verwezenlijkt; in de onderwerping van het ambacht aan de expressie van diepgevoelde en uitgelezen ontroeringen.
Edgar De Bruyne, Servaes, Brussel, 1930, blz. 46-47.
Le peintre n'eut jamais d'autres loisirs que de voir la nature à travers un crépuscule douloureux et saignant. C'est ce qui explique mieux que toutes les théories ses goûts immodérés des couleurs sombres.
Rob. De Bendere, Albert Servaes, Brussel, 1927.
Ondertussen boet de techniek enigermate haar primitieve ruwheid in: met eerbied had Servaes naar sommige wenken van Laermans geluisterd. De kleuren worden zorgvuldig samengestreken in dikke lagen, die hij nu spiegelglad effent om de strijd met de stof te verbergen onder éénheidbewerkende glazuren.
De compositie wordt meer en meer gecentreerd, 't zij in de zonneschijf, 't zij in een bocht van de weg, 't zij in een molen of hoeve. Meer en meer worden de personen ofwel geschaard om een enkele hoofdfiguur, die al de lijnen naar eenzelfde punt doet convergeren, ofwel samengehoopt in levende groepen, door éénzelfde ontroering bewogen.
Bijna al de tekeningen en schilderijen van dit tijdperk doen statisch en rustig aan en met tederheid worden frisse, warme kleuren in de somberste landschappen geprojecteerd. Hier en daar echter raken de tinten onverhoeds vaal en akelig, de beweging kronkelt als van pijn, de woelende borstel doet de verven dooreen-warrelen: 't voorspelt een kunst van geweldige kracht en hartstocht.
Edgard De Bruyne, Albert Servaes en de Vlaamse Vroomheid, Oude God, 1938, blz. 12 en 13.
Un paysage de Servaes ne charme pas au premier coup d'oeil: couleurs sombres, tons sales, sujets sans pittoresque. Une attention plus soutenue nous fera sentir que le paysage n'est, au fond, qu'un prétexte: ce ne sont pas là seulement des arbres, des ruisseaux, des maisons, des champs nus, c'est aussi l'âme de la Flandre évoquée dans toute sa rudesse. Une réflexion plus pénétrante encore dégage de ces paysages sans beauté, une impression profondément religieuse. Si j'écris ‘sans beauté’, c'est qu'ici tout charme extérieur est absent: sujet humble, quotidien, presque banal: rien qu'un champ, une prairie, un taillis, deux meules. Cette austérité révèle un esprit mystique. Le ‘poverello’ n'était vêtu que d'un haillon aux couleurs sales et son visage hirsute ne dégageait aucun charme: mais ses yeux resplendissaient de la beauté de son âme.
L'oeuvre de Servaes c'est l'habit et le visage de saint François d'Assise.
Arnold de Kerchove, Etude sur A. Servaes, Leuven, 1927, blz. 37.
| |
| |
| |
Boerenkoppen
Servaes: Boer, tekening (1917) Verz. G. Crombé, Gent.
Contrairement à van den Abeele et de Saedeleer, paysagistes avant tout, Servaes, plus encore que van de Woestijne, s'impose comme peintre de figures. Rares sont, à cette époque, ses paysages purs. Par contre, les personnages s'intègrent toujours dans le cadre qui est le leur en réalité et que le peintre conçoit de manière à n'en pas faire un simple décor. Hommes et sites constituent de ce chef une unité, une totalité, à proprement parler un univers indécomposable. Aussi bien ses paysans sont-ils inséparables du site ou de l'intérieur campagnard dans lesquels le peintre les situe. Et cependant l'attention du spectateur est attirée par les hommes plutôt que par leur entourage; ce sont eux qui forment le centre de gravité du tableau...
Il convient encore de mettre hors pair cette série de grands dessins au fusain, créée entre 1912 et 1920, dans lesquels Servaes nous a laissé toute une galerie de types paysans parfaitement rendus, interprétés avec autant de vérité que d'amour, autant de précision que de puissance. Débarrassés des bavures qui entâchent ses tableaux, ces dessins sont d'une netteté qui ne laisse rien à désirer, tout en ne péchant pas par cette minutie légèrement tâtillonne, propre aux maîtres de la première équipe. Il fallait remonter aux dessins de Jacob Smits, il faudra attendre ceux de Constant Permeke, pour retrouver chez le premier, avec encore plus d'intimité et d'émotion, chez le second, avec un remarquable sens de la grandeur et un souffle épique rarement égalés, des figures aussi fortement pénétrées de cette tendresse humaine, sans laquelle l'oeuvre la plus accomplie manque de persuasion.
André De Ridder, Laethem-Saint-Martin, Colonie d'Artistes, Bruxelles, 1945, pages 168, 173, 181 en 182.
Ofschoon klein van afmetingen en zonder de minste pretentie uitgevoerd, behoren de schetsen van werkende boeren tot de belangrijkste productie van Servaes en tot de vroegste en beste werken van de expressionistische richting. Hoekige figuren van boerenmensen, schoven aan 't binden of aardappelen oprapend; ineengekrompen pikkers en rijzende maaiers, geknielde wiedende vrouwen, allen even schoon en kloek, en vereenvoudigd in lijn en kleur met een strengheid, die anderen slechts veel later zullen navolgen.
Edgar De Bruyne, Servaes, Brussel, 1930, blz. 60.
Servaes' figuren, vooral zijn houtskooltekeningen van monniken en boeren, later culminerend in de geweldige en onthutsende kruisweg, vertolken reeds geheel geest en vorm van het expressionisme, duister, chaotisch, getormeerd en tevens doorblaakt van een hoog opgevoerde geestelijke drang. In zijn milieu ontwikkelde zich Permeke's nog aarzelend talent.
Urb. Van de Voorde, Vorm en Geest, Leuven, 1939, blz. 124.
| |
| |
| |
Het boerenleven
Het Boerenleven is een van de meest verstaanbare en dichterlijke werken van Servaes. Een volledig programma wordt er in bevestigd: de harmonie tussen mens en natuur, de symbolische betekenis van het heelal; de alles beheersende macht van de godsdienst, de innigheid van het huiselijk leven, de noodwendigheid van een uiterst sobere techniek, die slechts het onmisbare hoeft aan te duiden en de kleur aan het gevoelstema onder te schikken, de zending van de kunst, die niet alleen het schone, maar het eenvoudig-stemmige, het lieve, het verhevene, het tragische, het gruwelijke met de adekwate middelen moet doen aanvoelen, de heerlijkheid van het leven der eenvoudige mensen van te lande.
Edgard De Bruyne, Servaes, Brussel, 1930, blz. 65.
Het kan niet anders dan verbazen wanneer men voor de eerste maal verneemt, dat de meeste taferelen van het geschilderd Boerenleven uit het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, ontstonden of voleind werden in 1919 en zelfs in 1920, d.i. tegelijkertijd en soms na de ophefmakende tekeningen voor de Franse vertaling van het Passieverhaal van C. Verschaeve en de niet minder beruchte staties van de Getekende Kruisweg. Tussen de taferelen van het Boerenleven en de laatst vernoemde werken gaapt immers de niet te overbruggen kloof, die het Latems symbolisme - met zijn innige vroomheid en zijn poëtische halo, die als een weerglans van de ziel de voor het overige precies weergegeven mensen en dingen doorlicht en omstraalt - van het expressionisme met zijn explosief visionarisme en hallucinatorische beelding scheidt.
Dr. A. Stubbe, Albert Servaes... Leuven, 1956, blz. 94.
Mais pour le réussir, ce vaste dessein obligeait le peintre à pénétrer le secret de l'âme paysanne, et c'est là que se trouvait l'écueil pour un artiste qui s'était toujours distingué par la simplicité de sa vision, non par sa pénétration psychologique. Long récit pictural, découpé en chapitres trop anecdotiques à mon goût et parfois bien sentimentaux, la Vie paysanne n'offre plus la farouche simplicité, la sobriété, l'émotion grave et sincère que nous avions admirées dans ses premières images, plus frustes mais plus émouvantes.
André De Ridder, Laethem-Saint-Martin, Bruxelles, 1945, page 317.
Un ton dominant imprègne chaque panneau et s'adapte, suivant une intention symboliste, tant à l'époque de l'année qu'à l'atmosphère spirituelle. La composition est préméditée, un peu systématique, fréquemment à base de symétrie. Les lignes ont tendance à s'incliner vers le sol comme les branches et les feuilles d'un saule pleureur; l'oeuvre entière en acquiert un style assez factice fait d'imprécision volontaire et de gestes dolents. Les personnages, longues formes aux épaules tombantes et à la tête inclinée, sont tous, hommes, femmes et enfants taillés sur le même patron: ce sont des éléments stéréotypés et presque interchangeables, à l'aide de quoi le peintre agence ses petits drames et organise ses masses colorées.
Paul Haesaerts, L'école de Laethem-Saint-Martin, Bruxelles, 1945, blz. 203 en 204.
... La vie du paysan; le meilleur Servaes assurément est là et dans quelques paysages sombres et violents aux accents rembrandesques comme on en voit un ici.
A. C(avens), in La Flandre Libérale, 3 nov. 1933.
Hoewel wij dus geneigd zijn het Boerenleven geestelijk een parenthesis te noemen in het werk van de kunstenaar, is hier nochtans, zuiver evolutionistisch gezien, een element van buitengewone betekenis in het werk van Albert Servaes binnen getreden... In deze tweede periode immers ontdekte Albert Servaes het licht. Niet alleen in de zin dat zijn palet helderder wordt, dat hij afbreekt met de tot nog toe overwegend aangewende contrasten van wit en zwart, die de uitersten zijn der kleurengamma en waarin de donkere bastonen van bruin, grijs en groen nauwelijks enige variatie brachten, maar het licht als zelfstandig gegeven, dat ofwel zijn eigen zang zingt en mensen en dingen omhult, ofwel gelijk in het schilderij De Geboorte (1916) waar de achtergrond teer en ijl is als hemellicht, de hoofdpersonnages met krachtig reliëf doet uitkomen, volgens het procédé dat tot nog toe in zijn werk heeft doorgewogen... In zijn tasten naar de wezenlijke diepten van het leven, naar de geestelijke inhoud waarmede de uiterlijke vormen geladen zijn en waarvan zij slechts de zinnelijke weergave zijn, zal immers te beginnen met de Kruisweg dit innerlijk wezen der dingen tot ons komen in de vorm van een ‘innerlijk’ licht, dat straalt uit de personnages, in plaats dat het gelijk in het Boerenleven de personnages van buiten-uit bestraalt. Het wordt daardoor meteen een ander licht, een zuiver geestelijk licht, en dit is dan de laatste verovering van deze kunstenaar, op grond waarvan zijn kunst van nu af de weg ener steeds grotere verdieping en verinniging zal opgaan.
A. De Poortere, Servaes, de ontwikkeling van zijn Kunstenaarschap, Antwerpen, 1943, blz. 13 en 14.
|
|