| |
| |
| |
geneeskunde en kunst in west-vlaanderen
In de negentiende en het begin der twintigste eeuw, de heroïsche tijd der Vlaamse letteren, hebben talrijke geneesheren - hetzelfde kan gezegd worden over priesters - in West-Vlaanderen een ongemeen actieve rol gespeeld en een eerbiedwaardig letterkundig oeuvre tot stand gebracht. Dr. Eugeen Van Oye, de uitverkoren leerling van Guido Gezelle, was zeker geen combatieve figuur maar werd toch als een waarachtig dichter erkend. Dr. Karel de Gheldere, de auteur van Dichtoefeningen, Landliederen en Rozeliederen, was ook een voornaam taalgeleerde en lid der Vlaamse Academie. Dr. Emiel Lauwers, de ijverige medewerker van Biekorf, was een verdienstelijk Shakespeare-vertaler en vulgarisator. Dr. Gustaaf Verriest, Dr. Bruwier, Dr. Depla e.a. waren misschien geen belletristen, maar hadden een grote invloed op de Vlaamse beweging en dus ook op de literatuur, die er grotendeels door geïnspireerd werd. Hoe gans verschillend is de huidige toestand. Men heeft zich dikwijls afgevraagd hoe het komt dat de geneesheren in Vlaanderen, bepaald in onze gouw, alle literaire activiteit hebben opgegeven, terwijl hun strikt wetenschappelijke publicaties niet te tellen zijn. Dat zulks geen internationaal verschijnsel is bewijzen - om ons te beperken bij algemeen gekende geneesheren-letterkundigen - figuren als Hans Carossa, A.J. Cronin, Frank G. Slaughter, Jan J. Slauerhoff, Simon Vestdijk; in Frankrijk vormen zij zelfs een vereniging met tientallen leden, die wel niet allen Duhamel of Soubiran heten, maar vier ervan zijn toch lid der Académie Française.
Hoe een dergelijke desertie vanwege de Westvlaamse geneeskundige middens moet verklaard worden is volstrekt niet duidelijk. De hoofdreden, waarom zich Westvlaamse medici vroeger met literaire productie inlieten, schijnt in elk geval niet meer te bestaan; in die tijd was er omzeggens nog geen waarachtige Vlaamse literatuur, essentieel bestanddeel van een mondige nationale cultuur; een Vlaamsbewust geneesheer, die zichzelf letterkundig begaafd wist, rekende het zich daarom tot plicht aan de opbouw ener eigen literatuur bij te dragen; in de heroïsche tijd werd men schrijver uit nationale overtuiging.
De motieven, die in de huidige minder idealistische literaire wereld opgeld maken, hebben integendeel maar weinig vat op een geneesheer. De letterkundige faam, die men in een klein taalgebied als het onze kan veroveren, heeft voor hem weinig te betekenen. Het opgenomen worden in de letterkundige middens lijkt hem niet zo opwindend, vermits men mensen met een hoog I.Q. vandaag de dag eerder in de wetenschappelijke middens aantreft en de pittoreske figuren meer in de schilderswereld. De zeer problematische financiële inkomsten, die de literatuur bij ons zou kunnen verschaffen, zijn voor hem een zeer onbeduidende bijverdienste die bovendien veel tijd en moeite vergen. Hij staat eerder skeptisch tegenover de niet-te-bedwingen-drang-tot-schrijven, die des dichters boezem doet zwellen, en verkiest andere metodes om zich van dergelijke compleksen te bevrijden boven het in zijn hemd op straat gaan staan, zoals een geneesheer het uitgeven van dichtbundels betitelde. Anderzijds beschouwt hij het verkopen van fictieve verhalen als een nogal pover bedrijf voor iemand die dagelijks te maken heeft met een heel wat pakkender werkelijkheid, welke het beroepsgeheim hem verbiedt publiek uit te stallen.
Ook de boeken-taal schijnt voor een Westvlaams medicus een belemmering te zijn om aan literatuur te doen. De negentiendeeuwers hielden zich bij een soort beschaafd Westvlaams, dat uiterst rijk en genuanceerd was en respect afdwong in Noord en Zuid; het bezorgde overigens aan de moderne Zuidnederlandse literatuur haar grootste dichter en haar grootste prozaïst, Gezelle en Streuvels. Sedert men om beterswille de taalkundige Gleichschaltung met het Noorden heeft doorgedreven voelt de Vlaamse auteur zich verlamd door een algemeen Nederlands keurslijf, dat hem een groot deel van zijn spontaneiteit en zijn taalvaardigheid ontneemt; het heeft er de schijn van dat thans in het zuiden niemand meer goed weet hoe men schrijven moet, op enkele pedanten na, die men donquichotteske taalgevechten onder elkaar kan zien voeren en die, als zij het wagen zelf iets te publiceren, wegens taalfouten op de vingers getikt worden door het onbeduidendste journalistje van boven de Moerdijk.
Wat meer is: het valt spijtig genoeg niet te loochenen dat, in geval hij beroepshalve er niets mee te maken heeft, de Vlaamse universitair-gevormde veelal maling heeft aan de hedendaagse Nederlandse literaire productie, o.i. helemaal ten onrechte. Feit is dat medici, die iets voelen voor literatuur en er tijd voor hebben, vooral sedert de oorlog bijna uitsluitend vreemde auteurs lezen. Maar hier raken we een ander probleem, dat misschien de stof voor een enkwest in ons tijdschrift zou kunnen bieden; de vraag namelijk waarom onze schrijvers thans een betrekkelijk beperkt publiek bereiken, spijts allerlei kunstmatige hulpmiddelen, waarmede men als nooit te voren de Vlaamse literaire productie stimuleert, zoals prijskampen, Radio- en TV-publiciteit, sub- | |
| |
sidiëring, sinecures en dies meer. Wie zich hiervan wil vergewissen vergelijke de uitgesproken vijandigheid die een groot dichter als Gezelle van staatswege in de negentiende eeuw moest ondervinden, bij de zo gevarieerde als klinkende aanmoedigingen die een Karel Jonckheere e.a. in de laatste decennia te beurt vielen; dit zijn natuurlijk twee extreme gevallen, maar zij tonen dat het probleem niet in de eerste plaats bij de openbare machten ligt en dat zelfs de mildste staatshulp geen grote literatuur kan uit de grond stampen. Het probleem ligt ongetwijfeld in de eerste plaats bij de schrijvers zelf, maar ook in de mentaliteit onzer intelligentia is alles niet zoals het hoorde te zijn. Hetgeen in en na de oorlog in de letterkundige wereld voorviel droeg ongetwijfeld grotelijks bij om de Vlaamse schrijver, die door de Vlaamse jeugd vroeger als een soort halfgod werd beschouwd, van deze troon neer te halen; maar zulks wettigt geenszins de bejegening, die hij vanwege een groot deel der intellectuelen van thans moet ondervinden; hij moge een mens blijken, en soms een klein mens, hij heeft recht op welwillende aandacht ook vanwege de elite.
De aandacht onzer artsen gaat thans meer de kant uit van de plastische kunst. Wij kennen er wel enkele die een dichtbundel of een paar novellen of zelfs een tamelijk ver gevorderde roman in hun dossiers liggen hebben, maar tot publiceren schijnt het niet te zullen komen; bij ons weten is er maar de medische student die onder de schuilnaam Dangin de bundel Door een bij gestoken uitgaf; wij kunnen slechts wensen, echter zonder te veel hoop, dat het bij deze eerste bundel niet blijven zal. Het aantal geneesheren dat een kleine of zelfs grote kunstverzameling heeft aangelegd is integendeel tamelijk groot, al moet men er onmiddellijk bijvoegen dat de interesse voor hedendaagse kunstwerken nog betrekkelijk gering is en bovendien slechts uitzonderlijk verder gaat dan het expressionisme, dat men volkomen terecht als een vaste waarde en een veilige geldbelegging beschouwt. Een biezonder eresaluut verdienen degenen, die een verlicht mecenaat uitoefenen ten opzichte van de levende Vlaamse kunst. Ons blad heeft dit mecenaat herhaaldelijk aangemoedigd.
De belangstelling der artsen voor plastische werken is niet het minst misschien te verklaren doordat het leven van een geneesheer erg versnipperd is en hij maar over weinig tijd beschikt: kunstwerken laten zich in de woning uitstallen en wachten geduldig op het vrije ogenblik dat toelaten zal er een strelende oogslag op te werpen.
*
Onder de talrijke Westvlaamse geneesheren, die zich speciaal met de plastische kunsten hebben ingelaten, zijn er meerderen te Brugge, het kunstcentrum bij uitstek van onze provincie, gevestigd. Dr. A. De Jaeger, de bekende Brugse oogarts, is zoon van een geneesheer, die de schilderkunst beoefende; zo kwam hij er als van zelf toe gedurende zijn medische studiën te Leuven de plaatselijke academie te bezoeken en er zijn vaardigheid te ontwikkelen; in die tijd heerste het impressionisme, waaraan hij grotendeels getrouw is gebleven, maar hij beperkt er zich toe voor zijn eigen genoegen te schilderen zonder aan exposeren te denken. Alvroeg kreeg ook de passie voor de primitieven hem te pakken; weldra kon hij de hand leggen op een kostbaar stuk en dat werd het begin van een merkwaardige verzameling, waaraan hij dertig jaar heeft gewerkt en die hem deed opnemen in de internationale wereld der collectioneurs, waarvan hij werkelijk alles afweet. Sedert 1940 is hij meer en meer belangstelling gaan betonen voor de hedendaagse schilders, die eveneens in zijn collectie een plaats hebben gekregen. Vooral Wolvens was hierbij zijn raadsman.
De grondige kennis, die Dr. De Jaeger heeft opgedaan van de kunsthandel in de gehele wereld, zou hij ten dienste van de gemeenschap stellen toen hij lid werd van de ‘Vrienden van het Museum van Brugge’, groepering die door wijlen Kanunnik Dochy en Dr. A. Janssens de Bisthoven werd gesticht met het doel de aankooppolitiek van de stad Brugge te activeren en tevens te moderniseren. Inderdaad, op dat ogenblik was men er in lange tijd niet meer in geslaagd interessante werken uit het verleden aan te kopen, omdat men steeds
Roger Bonduel: Liggend tors. Verz. Dr. Hub. Peeters Brugge.
| |
| |
te laat kwam, en de werken uit de laatste twee eeuwen waren uitsluitend academische werken van lokale betekenis. Hierin wilden de ‘Vrienden van het Museum’ verandering brengen; zij hebben reeds goed werk verricht. Na de dood van Kanunnik Dochy werd Dr. De Jaeger zijn opvolger als voorzitter. Hij droeg er toe bij om de activiteit van de vereniging evenals het doel ervan nauwkeuriger uit te stippelen en om enkele merkwaardige aankopen te realiseren.
De ‘Vrienden van het Museum’ waarvan Gaby Gyselen de gewaardeerde sekretaris is, kopen alleen werken van overleden hedendaagse schilders van algemeen erkende faam, zeer goede werken die van dokumentaire betekenis zijn (uitsluitend Belgische en bij voorkeur Vlaamse artiesten). Zo schafte men zich reeds een Permeke en twee Tytgats aan; men zal een Spilliaert kopen en misschien een Wouters en een Thévenet. De ‘Vrienden’ zijn van mening dat een museum niet alleen het verleden moet bewaren, maar ook het heden moet illustreren. In die zin heeft de vereniging ook reeds talrijke nuttige aanwijzingen kunnen verschaffen voor de Commissie van het Museum, die uiteraard over veel groter kapitalen beschikt. De competentie en het doorzettingsvermogen van Dr. De Jaeger hebben hier reeds een totale vernieuwing kunnen bewerkstelligen, daarin gesteund door zijn vrienden. Dit is des te belangrijker, omdat het Brugse museum een der rijkste en in elk geval het meest bezochte museum van het land is.
*
Dr. Louis De Winter heeft een schitterende loopbaan van medicus achter de rug. Na assistent geweest te zijn aan de Gentse universiteit studeerde hij te Parijs en in Nederland en Duitsland. Hij stichtte belangrijke geneeskundige centra zoals het sanatorium van Sijssele en onderwees pneumologie te Parijs. Hij was een der eersten in de wereld om het chirurgikaal ingrijpen voor longtering toe te passen en liet talrijke wetenschappen lijke studiën verschijnen.
Zijn belangstelling voor de schilderkunst werd grotelijks aangemoedigd door het contact met het werk van zijn grootoom, de bekende Frans-Vlaamse schilder Pharao De Winter (1849-1924); deze eminente portrettist en uitbeelder van volkstypes en monniken was in zijn jeugd uit Belle naar Brugge vertrokken en had er zijn eerste vorming gekregen van de Vlaamse schilder De Stoop; hij zou overigens later, toen hij te Rijssel een gevierd schilder en professor der Academie was, de plaats van directeur der Brugse Academie weigeren omdat hij oordeelde dat deze niet aan een Fransman toekwam. Dr. De Winter bewaart met liefde schilderijen van ouders en andere familieleden, die door Pharao De Winter werden gemaakt in zijn Brugse tijd en later. Een der eersten aan wie Dr. De Winter zijn grote belangstelling voor de kunstenaars liet voelen was de toen nog jonge en bijna onbekende beeldhouwer Oktaaf Rotsaert, die sedertdien, vooral dank zij de daadwerkelijke hulp van de geneesheer, een benijdenswaardige plaats in de hedendaagse Vlaamse beeldhouwkunst heeft veroverd. De bestellingen en opdrachten die hij van hem kreeg waren talrijk en steeds zeer leerzaam voor de artiest zelf, want Dr. De Winter is voor de artiesten niet alleen een mecenas maar ook een mentor geweest. Op eigen kosten liet hij o.a. het prachtige beeld ‘Pax’ gieten, een beeld waarin én de kunstenaar én de kunstbeschermer de grote droom van wereldvrede, die zij in de barre ijzervlakte aan het front hadden gekoesterd, uitgedrukt zagen. Thans staat het op de binnenplaats van het Memlincmuseum te Brugge; het is nog steeds eigendom van Dr. De Winter, maar deze was van oordeel dat het nergens beter zijn boodschap aan de mensheid verkondigen kon dan in de schaduw van het Sint Janshospitaal, waar hijzelf als Dienstoverste zoveel menselijk leed heeft gelenigd.
Een uitzonderlijk avontuur was voor Dr. De Winter zijn omgang met de schilder Armand Jamar, een fijnzinnig kunstenaar, die zijn diploma van doctor in de rechten had geofferd voor het schilderspalet en die betoverd was geworden door de mystische schoonheid van Brugge. Tot 1937 was hij slechts een paysagist die over een grote virtuositeit beschikte. Maar van dat ogenblik af had hij schijnbaar gezegd wat hij persoonlijk te zeggen had en heeft hij zich geleend tot een merkwaardig experiment, dat doet denken aan de wijze waarop de grote meesters der Renaissance meer dan eens hebben gewerkt in dienst van hun opdrachtgevers. In 1946 openbaarde een retrospectieve tentoonstelling in het Roerinck-Tulpinck Museum de talrijke cyclussen, die uit de samenwerking tussen een arts, die de ideeën had geschonken, en een schilder, die hem zijn techniek had geleend, zijn ontstaan: de Boetprocessie van Veurne, de Tyl Uilenspiegelcyclus, de Divina Commedia van Dante, het boek der Openbaring, de Kruisweg en de Scheppingscyclus (Oorsprong der dingen, de Mens in de wereld, de Lotsbestemming van de mens). Over dit laatste getuigde Jozef Muls: Het kleurenpoëma der Schepping van 's mensen lotsbestemming vormt het hoogtepunt in de kunstontwikkeling van Jamar; zonder enig bepaald onderwerp, zonder tekening, vertolkt hij gedachten en visioenen door louter kleur, door de zang, door het spel der kleuren onder elkaar. Jamar heeft de mogelijkheden van de zuivere schilderkunst bewezen. Jamar is in 1946 gestorven maar de werken, die uit zijn ‘symbiose’ met Dr. De Winter zijn ontstaan overleven hem; de doctor heeft zijn grote werkkamer tot een soort pinakoteek herschapen, waarin hij de tientallen werken, die hij samen wil houden, heeft ondergebracht, want behalve een kruisweg, die in het Brugse groot seminarie berust, zijn alle werken hier aanwezig. Vernoemen we hier nog de actie van Dr. De Winter in het door hem gestichte kunstgenootschap ‘De
vrienden
| |
| |
van Brugge’, dat talrijke nuttige initiatieven bewerkstelligde. De ruimheid zijner belangstelling blijkt ook uit de ongemeen rijke biblioteek welke vele kamers zijner woning bezet en waarin geschiedenis en kunst de bovenhand hebben.
Dr. De Winter heeft zich ook aan de literatuur geïnteresseerd; zijn jarenlange vriendschap met de Frans schrijvende maar in merg en been Vlaamse schrijver Michel de Ghelderode getuigt het. Maar het zijn vooral de schilders, die hem hebben gepassioneerd. Het is niet zonder reden dat wijlen Maurits Van Coppenolle zijn ‘Figuren uit het Brugsche’ heeft opgedragen aan deze kunstminnaar aan wie zovele artiesten dank zijn verschuldigd.
*
Prof. Dr. Hubert Peeters, eveneens uit Brugge, behoort tot de jongere generatie. Hij is dienstoverste van het Laboratorium van het S. Janshospitaal en Directeur van het Simon Stevin Instituut voor wetenschappelijk onderzoek; voor enkele maanden werd hij benoemd tot lector in klinische biologie aan de Leuvense Universiteit. Hij deed meerdere studiereizen in den vreemde, vooral in de Ver. Staten, en publiceerde wetenschappelijke studien in binnen- en buitenland. Ook stichtte hij het jaarlijks internationaal Colloquium voor eiwitten te Brugge.
Zijn eerste collectiestuk was een ets van Valerius De Saedeleer, die hij nog in zijn studententijd wist te bemachtigen; daarna een Van Lerberghe; toen kwam zijn dagelijkse omgang met Floris Jespers te Knokke. Kanunnik Dochy bracht hem in kontakt met Permeke. Zo is hij altijd meer gewikkeld geworden in het hedendaags kunstgebeuren. Een grote ontdekking was voor hem de abstracte schilder Mortier, in wie hij een grote figuur ziet, een abstracte Permeke, met evenveel zin voor structuur als Permeke, maar met meer zin voor kleur. Ook Wolvens kreeg zijn voorliefde, deze schilder van rijke doeken van blijvende betekenis. En onder de jongere Westvlamingen een Gilbert Swimberge, die hij de Franciskaner der moderne kunst noemt, sober, eenvoudig, rijk van structuur, met een persoonlijk koloriet. Gustaaf Desmet noemt hij belangrijker dan Permeke. Zo werd zijn woning stilaan een tempel van de moderne kunst, waar ook het buitenland goed vertegenwoordigd is met o.a. Picasso, Léger, Lurçat, Le Corbusier, Hartung, e.a. Vele internationale meesters kent hij van zeer dichtbij, zoals Picasso; getuige het interview met Picasso, dat hij in dit nummer publiceert. Men beweert dat zijn voorkeur uiteindelijk toch meest naar de abstracten gaat en hij bevestigt dit zelf; hij wettigt deze houding door de intellectuele inhoud, welke men z.i. in goede abstracte werken aantreft, die in de echte zin van het woord scheppingen van de geest zijn. Zijn liefste ontspanning is het bezoeken van een atelier; daar vindt men nog mensen, die niet geïntoxeerd zijn door onze technische beschaving, die nog mens gebleven zijn; daar kan hij ook de kinderen medenemen, voor wie een schilderatelier bezoeken als een ontdekkingsreis is in een ver exotisch land.
Meer nog dan van de schilderkunst is hij enthousiast voor de hedendaagse beeldhouwkunst. De beste herinnering van zijn laatste reis in de USA is het weekend doorgebracht op het buitengoed van Naum Gabo in New-England; Gabo, de schepper van een zuiver gestructureerde sculptuur. Van zijn bezoek aan de laatste biënnale van Venetië, waar een paar werken uit zijn collectie getoond werden, bracht hij een mateloze geestdrift voor de Oostenrijker Rudolf Hoflehner, zijn laatste ontdekking. En dan is er ook nog de bouwkunst, waarvan hij de mooiste gewrochten zo mogelijk ter plaatse gaat bestuderen.
In 1956 werd Prof. Dr. Peeters aangesteld tot Voorzitter van de Westvlaamse Kunstkring en in deze hoedanigheid is hij ook opgenomen in de Beheerraad en het Redactiecomité van het C.V.K.V. en van ‘West-Vlaanderen’. Onder zijn leiding maakt de Westvlaamse Kunstkring een deugddoende verjongingskuur door. Vele jongeren, die vroeger eerder terughoudend stonden, hebben zich aangesloten en maken dankbaar gebruik van het forum, dat de groepstentoonstellingen bieden en dat hen toelaat zich onderling te meten en zich ook te meten aan de oudere generatie. ‘Levende kunst in West-Vlaanderen’ is beslist een grote stap vooruit geweest. Enkel betreurt de voorzitter dat sommige der grootste namen van onze provincie nog ontbraken. Dit is misschien aan een soort meerderwaardigheidscompleks te wijten, dat hen doet aarzelen naast onbekenden op het toneel te verschijnen; nochtans wat werkelijk groot is komt altijd tot zijn recht. Anderzijds zou een dergelijke juxtapositie voorzeker bij sommige minder bekende schilders kwaliteiten doen ontdekken, die niet meer te vinden zijn bij befaamde figuren, die frisheid en spontaneïtet hebben verloren wijl zij steeds maar vast blijven zitten in hun gestandardiseerde procédés.
Het is ook onder de leiding van Prof. Dr. Peeters, dat dit nummer van ‘West-Vlaanderen’ gewijd aan Kunst en Geneeskunde, werd samengesteld.
*
Dr. Uyttenhove is een Izegemnaar, die zich na zijn studies te Melle en te Leuven als huisdokter vestigde te Koekelare, waar Karel de Gheldere zovele jaren in dezelfde functie had verbleven. Hij ook is zoals zijn drie collegas uit Brugge een geboren verzamelaar, maar zijn aandacht gaat bijna uitsluitend naar schilderwerken en beeldhouwwerken uit het verleden.
Zijn eerste stuk was een oud beeldhouwwerk, dat hem door een zieke gegeven werd en dat misschien eerder
| |
| |
Willem Van Hecke: Compositie.
Verz. Dr. Van Damme, Blankenberge.
Octave Rotsaert: Pax-monument op het binnenplein van het St. Janshospitaal te Brugge.
Bezit van Dr. De Winter.
| |
| |
lag in het gebied van de heemkunde. Het had evengoed het uitgangspunt kunnen worden van een folkloristische verzameling in de aard van deze van wijlen Dr. Adriaen te Poperinge of zelfs van Boer Theuninck te Esen.
Met de tijd is hij echter meer en meer selectief geworden in zijn verzameling om zich tenslotte te beperken bij wat werkelijk van grote kunstwaarde is. Het werd een jarenlang speuren en uitwisselen met als resultaat dat zijn woning op dit ogenblik opgepropt is met buitengewoon talrijke en waardevolle werken, waartussen enkele van de grootste namen der kunstgeschiedenis kunnen aangetroffen worden; men zou een nagenoeg complete geschiedenis van de Christusvoorstelling doorheen de eeuwen kunnen opmaken aan de hand van deze verbazende collectie. Vele kenners hebben er reeds uren gesleten en hun vakkundig commentaar, mede met zijn persoonlijke studie en zijn liefdevolle zorg voor de kostbare getuigen der menselijke cultuur in het verleden, hebben Dr. Uyttenhove tot een der beste experten gemaakt van het land.
De drijfveer van zijn opzoekingen was oorspronkelijk de volgende: zijn dokterspraktijk belette hem de reizen naar het buitenland, waarvan hij jaren lang heeft gedroomd te verwezenlijken, zodat hij in zijn eigen huis staaltjes van de schoonheden der wereld wilde onderbrengen, die hij ter plaatse niet kon gaan bewonderen. De aangrijpende religiositeit van zovele kunstwerken heeft hem echter in de laatste jaren zozeer getroffen, dat hij zelf in de wereld van de godsdienst en van de spiritualiteit dieper is gaan doordringen. Dit werd nog meer het geval toen hij gekozen werd tot ridder en later tot Goeverneur Generaal van de souvereine ridderorde van Sint Joris van Boergondië, die gesticht is geworden in 1390 door Philibert de Miolans, schildheer van de graaf van Boergondië. Hij wijdt thans zijn beste krachten aan de uitbouw dezer religieuze groepering en aan de aanpassing der aloude levensregelen aan de moderne tijd. Hij heeft aldus mogen ervaren dat kunst en godsdienst zeer dicht bij elkaar liggen, voor wie beide echt beleeft.
*
Dr. J. Van Damme is eveneens huisdokter maar te Blankenberge. Het is van zijn eminente poësis- en rhetoricaleraren te Brugge, Z.E.H. Antoon Viaene en Kanunnik Dochy, dat hij een grote belangstelling voor het verleden van ons volk enerzijds en een grote liefde voor de kunst en eerbied voor het mooie antieke voorwerp anderzijds, ontving. Dit zou hij in de weinige vrije uren die een drukke dokterspraktijk zou overlaten, te Blankenberge toepassen, daarin bijgestaan door zijn zeer kunstzinnige echtgenote.
Hij was het die de grote Blankenbergse schilder Willem Van Hecke zoniet ontdekte, dan toch in een ruimere kring bekend maakte. Tot op dat ogenblik had hij zich hoofdzakelijk beperkt tot het verzamelen van folkloristische en kunstvoorwerpen uit het verleden, met een speciale voorliefde voor beeldhouwwerken en oude folianten, waarvan hij talrijke en waardevolle exemplaren heeft weten te ontdekken. Willem Van Hecke is een vreemde en toch kaptiverende figuur. Als selfmade-man begonnen is hij over een uiterst persoonlijk geïnterpreteerd expressionisme, naar een meer symbolistische richting uitgegaan, die hem tot het surrealisme bracht en vandaar weldra in een soort surrealistische abstractie. De spirituele achtergrond van deze schilderkunst is een zekere vijandigheid tegenover de petieterige mens, die men vooral in het seizoen aan de kust aantreft, een vijandigheid die tot agressiviteit wordt. Maar stilaan veroverde hij ook een groot kleurenmeesterschap, wat hem toelaat van elk zijner werken een verfijnd kleurenexperiment te maken. Het was een grote vreugde voor Dr. Van Damme in 1959 een feestretrospectieve te organiseren van het werk van zijn talentvolle beschermeling en hiervan een waar kunstevenement te hebben gemaakt.
Enkele maanden geleden was hij ook een der initiatiefnemers van de tentoonstelling ‘Contrast’, waarvan hij echter de al te exclusief abstracte richting niet helemaal kon waarderen; te veel abstracten, zo meent hij, verbergen achter ongemotiveerd kleurengebral een diepe innerlijke armoede en vooral een groot gemis aan elementaire stielkennis.
Wij zouden ook nog een woord moeten zeggen over de actie van Dr. Van Damme als voorzitter van de Blankenbergse Heemkundige Kring, maar dit ligt buiten het bestek van een tijdschrift als ‘West-Vlaanderen’. Toch moeten we vermelden dat hij hierdoor mensen heeft kunnen samenbrengen en doen samenwerken als Daan Inghelram, Willem Van Hecke, Lucien Dendooven, Luc Danhieux, Jack Verstappen e.a. De Kring bracht reeds merkwaardige resultaten zoals de opgravingen, die te Wenduine hebben gevoerd tot een klaarder en nauwkeuriger idee van de ontwikkeling der kunst in het verleden en van het beschavingspeil der kustbewoners in de epische tijd der Morinen en Menapiërs.
Aldus heeft Dr. J. Van Damme op een eminente wijze aangetoond welke uitzonderlijke cultuurwekkende rol een geneesheer uitoefenen kan.
DR. ALBERT SMEETS
|
|