West-Vlaanderen. Jaargang 9
(1960)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 442]
| |
muziek en geneeskundeGa naar voetnoot*Heeft de Muziek wel iets met Geneeskunde te zien? Reeds honderd maal werd een poging ondernomen om daarop een gefundeerd antwoord te geven, maar tot nu toe met weinig succes. Wij hebben allen wel eens, zonder er overigens veel aandacht aan te schenken, een of andere passage van de Ilias onder de ogen gehad, of een relaas over het aanwenden van de muziek als ziektebehandeling; en misschien heeft men ergens in een tijdschrift over geneeskunde, psychiatrie of psychologie met een geval van melotherapie kennis gemaakt. Maar dit alles is te sporadisch gebleven om werkelijk een samenhangend geheel te vormen. Toch menen wij hierna te kunnen aantonen dat het verband tussen muziek en geneeskunde zo oud is als de homo sapiens en dat het een aspect van de menselijke activiteit vormt dat boeiend genoeg is om de belangstelling van de musicoloog gaande te maken.
De studie van de huidige primitieve volkerengemeenschappen stelt ons in staat een antwoord te vinden op de vraag: wat heeft de mens er toe gebracht een verband te leggen tussen muziek en geneeskunde? Het is praktisch een uitgemaakte zaak dat de geneeskunde samen met de eerste pijn is ontstaan; zo schrijft St. Ambrosius ergens ongeveer dat de geneeskunde zijn oorsprong vindt in de wonde. Maar de verwondering over de pijn, het traumatisme, de dodelijke beet, wekt bij de mens de behoefte op om een uitleg voor deze abnormaliteiten te vinden, waaraan zou moeten kunnen verholpen worden: de oorzaken van een kwaal te kennen is een grote stap in de richting van de genezing; en het primitieve geloof zowel als de godsdiensten uit de Oudheid schrijven prompt al hetgeen de gezondheid verstoort aan kwade Geesten toe. Dit is overigens heel natuurlijk: de oermens leeft te midden van een universum dat steeds maar in beweging is: het water, de wind, het gras, de keien, alles leeft, soms is het gunstig, soms is het vijandig. In volle beschaving zullen Plato's aanhangers spreken over de ziel van de wereld, terwijl de Babyloniër ervan overtuigd was dat zijn lichaam in normale toestand door een of ander godheid werd bewoond. En nu komt het pathologische element in het mechanisme van een rudimentaire logica: om een of andere reden trekt de godheid zich uit de mens terug en deze blijft onbeschermd achter; thans kan een kwade geest, een duivel, zich van hem meester maken, die het lijden veroorzaakt, die het lijden zelf is en de dood. Wij zetten een stap verder. Wat stelt de duivel in staat bezit te nemen van het lichaam: de zonde. Dus: het lichamelijk lijden is het gevolg van een morele fout. Een Babyloniër kon zondigen door overspel, door vervalsing, maar ook door het feit dat zijn handen vuil waren, of door het aanschouwen van onrein water. De Chaldeeën waren voortdurend aan zonde blootgesteld en bijgevolg ook aan ziekte. En nu verschijnt de muziek. Deze heeft van de vroegste tijden af een zeer sterke invloed op mens en dier uitgeoefend; zie de fabel van Orpheus, het aanlokken van vogels in Indië door bepaalde ragas, het bezweren van slangen, enz... Dit volstaat om ons levendig te kunnen inbeelden dat er spoedig een lijn werd getrokken: moraal, ziekte, duivels en de muziek die wordt ingeroepen om de kwade geesten (veelal onder de vorm van dieren) te bezweren of de kracht van het toegediende geneesmiddel te verhogen. De geheimzinnige macht van de gemoduleerde klank en van het ritmische, herhaalde, gemimeerde en met gebaren begeleide woord ligt ten grondslag aan de therapie van de meeste Volkeren uit de Oudheid en de huidige primitieven. Zoals wij zien, spelen magie en toverformule een belangrijke rol in het onderwerp dat hier wordt behandeld. Vele toverformules werden niet eens gezongen, maar alleen gereciteerd of zelfs zachtjes gezegd. Toch werden er ook gezongen: een Babylonische tekst vertelt ons bijvoorbeeld dat het woord innig verbonden was met de begeleiding van de heilige gong. Aan de hand van deze elementaire grondbegrippen zal het ons gemakkelijker vallen door de geschiedenis heen de veelvuldige uitingen van de onderlinge betrekking geneeskunde-muziek te begrijpen: ze lopen over een duur van 4 à 5 duizend jaar en omvatten de oude Aziatische en Egyptische beschavingen; de Aegeïsche, de Griekse en de Grieks-Latijnse; de Middeleeuwen en de moderne geschiedenis tot op onze dagen. Het geloof aan de boze geest is een van de diepst ingewortelde. Er werden heel wat prehistorische schedels ontdekt die een bijna cirkelvormige opening vertoonden; het betreft hier schedelboringen die hoogstwaarschijnlijk bij de zenuw- en geesteszieken werden uitgevoerd om de kwade geest te laten ontsnappen. Epilepsie werd door de Egyptenaren beschouwd als de dodelijke goddelijke kwaal, bij de Romeinen de divinus morbus | |
[pagina 443]
| |
waarbij de mens in de hoogste graad door de duivel wordt bezeten. Zo wordt dan in Indië, in Ethiopië, in Egypte, enz. beroep op de muziek en de toverformules gedaan om de demon uit te drijven. In onze dagen nog komt de medicijnman zingend het huis van de zieke binnen en zoekt zingend naar de oorzaak van de kwaal (Indonesië). Tussen deze twee uitersten in, gescheiden door een afstand van drie tot vierduizend jaar, vinden wij geen enkele beschaving - behalve de Griekse oudheid - die vrij was van dit geloof aan de geesten van de ziekte en in sommige gevallen is daardoor de medische toverkunst het voorrecht geworden van de priesterklasse. Zelfs Jezus-Christus wordt bij Tertullianus als Jesus medicus voorgesteld; en later ook zijn apostelen, en de heilige wonderdokters. Zo wordt er ergens genoteerd: ‘...Baptismi tui perfecta medicina... en alles gebeurde ander het zingen van litanieën...’. Zonderlinge overeenkomst met hetgeen in de Babylonische tempels geschiedde: de uitdrijving van de duivel onder invloed van het water, het zout, de adem en het gezang zal de gezondheid van de ziel en daardoor ook deze van het lichaam verzekeren. Naar het schijnt kregen de Heilige Wonderdokters (Cosmas en Damianus in de 4de eeuw en veel anderen) die kunst van de Egyptenaren en meer bepaald van de Gnostici. Op sommige papyrussen werden muzikale formules gevonden die in Griekse klinkers opgegeven stonden, waarbij iedere klinker een klank voorstelde (het lied van de zeven klinkers). Een toverformule van de Gnostici bestond erin 1 maal de eerste klinker te zingen, 2 maal de tweede, 3 maal de derde enz. Verder valt ook op te merken dat deze toverformules in hun reeksen kabbalistische woorden de naam van Jezus en fragmenten uit de Latijnse mis vermelden. Uit de eerste eeuwen van het Christendom citeren wij dan nog deze veelbetekende passage uit de H. Augustinus: Wanneer wij hoofdpijn hebben, lopen wij naar de voordrager van toverformules... Andere voorbeelden vinden we te kust en te keur in de Vitae Sanctorum en overal in de Patrologie. Cassiodorus schrijft in zijn De Musica dat David door zijn modulaties de boze geest uit Saül wist te verdrijven en de gezondheid van de koning te herstellen, nadat deze reeds door zijn geneesheren was opgegeven. In de 7de eeuw vermeldt Isidorus in zijn de Medicina drie scholen van geneesheren, waarvan de eerste, de zogezegde methodische en opgericht door Apollo, de geneesmiddelen paart aan het lied. In het merendeel van de muziekleerboeken uit de Middeleeuwen kunnen wij dergelijke teksten terugvinden, waarbij we dienen rekening te houden met het feit dat tot in de 12de eeuw de geneeskunde het uitsluitend domein van de monniken was. Op het einde van de 12de eeuw leed de toekomstige H. Bernardus aan verschrikkelijke hoofdpijn, zodat zijn ouders beroep deden op een tovenares die erin slaagde met haar carmina (gezangen) de pijn te stillen (...qui mitigatur a carminibus dolorem)Ga naar voetnoot1. De Griekse beschaving steunde vooral op Aegeïsche, Babylonische en Egyptische bronnen. De basis-muziekinstrumenten der Grieken bestonden reeds in Mesopotamië 3.000 jaar v. C., in Egypte vanaf 2850 en op Kreta 1000 jaar vóór ze in Griekenland verschenen. Wat de geneeskunde betreft, waren ze schatplichtig aan de Kerk en de Nijlbeschaving, terwijl Heracles zeer oosters getint was. Asklepios (Esculaap) werd door de hele Oudheid en de Middeleeuwen herkend als de stichter van de praktische geneeskunde, of althans als de vader van de geneesheren uit de Grieks-Latijnse wereld. Deze Asklepios nu die met medicamenten, planten en zelfs met sonden zijn patiënten hielp, schreef in sommige gevallen ook het beluisteren van liederen of gedichten voor. Ofschoon de melotherapie doorheen de Griekse beschaving een zekere rol heeft gespeeld, werd de magie toch spoedig door de werkelijk positief-wetenschappelijke waarde van de Griekse heelkunst op de achtergrond verdrongen. Nochtans vinden wij bij Homerus (9de eeuw v. C.) in zijn Odyssee (zang XIX) een passage waarin herinnerd wordt aan het feit dat Ulysses als kind door een everzwijn werd gewond; verband alleen bracht geen genezing, maar er was vooral een magisch gezang dat hem redde. En hier kunnen we de volgende essentiële bedenking maken: voortaan zien we de ziekte niet zozeer meer als de uitwerking van een boze geest. Daarentegen lijkt het alsof geneesmiddel en verband niet krachtig genoeg zijn zonder toverformules, hetgeen overigens duidelijk door Plato wordt bevestigd: de toverformule moet uitgesproken worden terwijl men de nodige zorgen toedient, of ieder geneesmiddel is zonder uitwerking als het niet door gezang wordt begeleid. Vele aanhangers van Plato zullen later in dezelfde geest getuigen. Plato formuleerde de principes van dit specifiek Helleens verband dat tussen geneeskunde en magie werd gelegd; principes die nog zullen nawerken tot laat in de Middeleeuwen en soms nog langer. Kortom de menselijke ziel is de weerspiegeling van de ziel van de wereld; laatstgenoemde is een harmonie die steunt op deze van de muzikale geluiden. Het menselijke evenwicht is van muzikale aard. Als dit evenwicht wordt verstoord, ligt het voor de hand dat beroep moet worden gedaan op gezang of muziekspel om dit te herstellen. Om de oorsprong na te gaan van het schijnbaar zonderlinge geloof in de geneeskracht van de muziek, is het interessant te grasduinen in de ontelbare opmerkingen | |
[pagina 444]
| |
die door de meest gezaghebbende schrijvers hierover werden gemaakt. Seneca bijv. noteert ergens dat Pythagoras de zielsstoornissen met zijn lier wist te bezweren. Soms vinden wij een enkele geleerde, zoals Hippocrates (5de eeuw v. C.) die zich radicaal tegen een dergelijke therapie keert. En wanneer de bijgelovige Romeinen het Griekse onder de voet lopen begint het pas weer voor goed en zien we zelfs opnieuw de boze geest in de geschiedenis opduiken. Wij kunnen dus besluiten dat melancholie, gekheid, waanzin, epilepsie als vanzelfsprekend een soort melotherapie in het leven hebben geroepen. Een van de merkwaardigste gevallen vinden wij niet bij de Grieken, maar wel bij de Hebreeërs; het is dit van de zenuwzieke Saül die evolueert in de richting van achtervolgingswaanzin. Zo lezen we in Samuël XVI/23: En telkens als de geest van God Saül overviel, nam David de citer en speelde er op; dan kalmeerde Saül en voelde zich beter, omdat de boze geest van hem week. Dit is wel een van de meest karakteristieke staaltjes van toegepaste musicotherapie. In de Middeleeuwen zijn dergelijke gevallen eveneens legio. Een merkwaardig voorbeeld is de schilderij van Jeroen Bosch (1450-1516) Het Narrenschip waarop een non de luit bespeelt terwijl een monnik zingt. Door de beroemde School van Salerno werden zielszieken met de gewone middels behandeld ‘en ook met kalmerende invloeden, zoals de muziek’. De lange weg die ons leidt van de katharsis van Aristoteles tot aan de moderne muzikale psychiatrie is bezaaid met getuigenissen van die aard. Alvorens dit hoofdstuk over de geestesstoornissen te besluiten, past het nog enkele woorden te wijden aan de kwalen die door de liefde werden verwekt. Want in de oudheid werd de liefde grif als een soort waanzin, of ziekte beschouwd. Democritus beschreef het liefdes-genot als een kleine ongeneeslijke epilepsie. Diezelfde Democritus beweerde overigens de zieken met muziek te verplegen. Vele oude godsdiensten kenden feesten waarbij de erotiek hoogtij vierde en hierin werd geschraagd door overvloedige muziekbegeleiding. Maar de muziek diende niet alleen om de passie op te zwepen, ze kon evengoed worden aangewend om de liefdessmarten te temperen. Een anecdote vertelt ons dat Pythagoras er in slaagde door een lage toonaard enkele beroesde jongelui er van te weerhouden de onschuld van een jonge vrouw aan te tasten. Deze uitwerking van de muziek op de sexuele activiteit wordt ook in onze dagen nog erkend en vrij onlangs nog schreef M. Virgil Thomson dat de mensen voor wie muzikale klanken alleen een sexuele prikkel uitmaken hierin weinig verschillen van de ratten... Kurt Sachs die de dans door de eeuwen heen bestudeerd heeft, kwam tot de slotsom dat het doel ervan is door de muziek en de ritmische bewegingen een toestand van extase te verwekken. De met origieën gepaard gaande Dionysische dansen, evenals deze van de Galliërs en de derwischen lijken meer op driftige uitingen van waanzin en sexualiteit.
*
De rechtstreekse therapeutische kracht van de muziek bij geestes- en zenuwzieken is ons zonder meer duidelijk. Moeilijker valt het ons echter de doeltreffendheid van een dergelijke therapie in te zien waar het gaat over organische stoornissen en vooral in gevallen van epidemieën zoals de pest. Hierbij dienen we echter onmiddellijk aan te tekenen dat in de Griekse Oudheid de pest een straf was van de door de mensen beledigde god Apollo. Het kwam er dus op aan zijn woede te stillen en geen middel bleek hierbij probater dan de muziek, het spel op de lier. Zo bestonden er speciale gezangen tegen de pest, de Epiloimia. De Egyptenaren schreven de pest toe aan de zon. Zo schreven ze op een papyrus een toverformule die er moest voor zorgen de wind van de pest af te leiden. Merkwaardig is het dat we in de Middeleeuwen die, zoals wordt beweerd, het contact met de Oudheid hadden verloren, gelijkaardige verschijnselen terugvinden in verband met het ontstaan en de bestrijding van de pest. In Perugia werd rondom 1260 een groep van geexalteerde Flagellanten in het leven geroepen om een epidemie te bezweren. Ze beweerden de ondeugden en de plagen die er uit voortspruitten te bestrijden, waarbij ze, niet aan Apollo, maar aan O.L. Vrouw vurige kantieken (Laudi) richtten. Een bepaald cynische noot brengen ons de beruchte Beschrijving van de pest te Florence waarin de doodgravers voor de Santa-Croce kerk verenigd staan te zingen: ‘Wees welkom pest’ i.p.v. ‘Wees welkom zoete maand mei’; en de Danzas de la Muerte, macabere Spaanse dansen die uit diezelfde periode dateren. Behalve ingeval van epilepsie, zoals reeds hoger gemeld, werd de melotherapie eveneens toegepast bij tal van andere organische kwalen. Zelfs jicht en ischias werden met muziek verpleegd. De volgelingen van Pythagoras hadden tegen koorts alleen muziek als geneesmiddel, terwijl Theophrastos zijn heil zocht in de noten om de kwade gevolgen van een adderbeet ongedaan te maken. Heel deze musicotherapie is op Pythagoras terug te brengen: jicht, ischias komen voort van morele (of immorele) storingen. De harmonie van het lichaam moet dus worden hersteld door deze van de ziel, dank zij het spel van de muzikale evenredigheden, te verbeteren.
* | |
[pagina 445]
| |
Wat de ceremonieën betreft waarmede inwijding in het leven en besnijdenis gepaard gaan, deze geschiedden nog in alle beschavingen overeenkomstig bepaalde riten waarbij altijd muziek te pas komt. Een enkel frappant voorbeeld moge hier volstaan. Montaigne beschrijft ergens in zijn Journal de voyage als volgt de besnijdenis van een Joods kindje: alle aanwezigen en degene die de operatie moest uitvoeren begonnen te zingen en begeleidden met hun gezang de hele actie die een kwartiertje in beslag nam. Het belang van de gebaren, de mimiek die de toverformules begeleiden, mag niet worden onderschat; het gebaar schijnt hoogstwaarschijnlijk het overblijfsel te zijn van een uiting die aanvankelijk niet van de muziek te scheiden was, de dans. Bij alle primitieve nog bestaande volkeren vinden we de dans als zodanig terug. Radin signaleert het verschijnsel bij de medico-magische dansen van de Winnebago (Noord-Amerika). Dezelfde auteur beschrijft de initiatie-plechtigheden in Midden-Australië met heilige dansen en gezangen. Hetzelfde doet zich voor, maar op een andere manier, bij de Thorgas in Zuid-Afrika. In de Boliviaanse Gran Chaco wordt in een cirkel rond de zieke gedanst; is de zieke vrouw in staat zich te bewegen dan wordt ze door haar gezellinnen ongenadig in de ronde meegesleurd. Op Sumatra bestaat hetzelfde gebruik: daar wordt de dans begeleid met blaasinstrumenten, trommels, gongs en gezangen. In Noord-Amerika wordt reumatiek genezen door een dans rond een mast. Ten tijde van de Flagellanten bestonden er verdedigingsdansen tegen de pest (14de eeuw). Later in de geschiedenis krijgen we choreografische uitingen te zien, die niets meer met geneeskunde te zien hebben maar integendeel ziekelijke pathologische uitspattingen van de dans moeten worden genoemd. De Chorea Major of dans van Saint-Guy is een frappant voorbeeld van een dergelijke collectieve waanzin; hier werd zo lang en zo tomeloos gedanst tot men er als dood bij neerviel. Later wordt het dansen dan weer als een heilzame en genezingbrengende handeling beoefend. Vele eeuwen lang worden de dokters bezig gehouden door het tarentisme (bestrijding van een beet toegebracht door een grote kwaadaardige spin).
*
Vermoedelijk was de aanvankelijke bedoeling van de toverformule een hulp te zijn bij het bereiden van de geneesmiddelen en eveneens te dienen bij het plukken van de geneeskrachtige kruiden. Orpheus was het, die als geneesheer, magiër en musicus uit Thracië aan zijn landgenoten de kunst had geleerd de kruiden te oogsten. Maar een van de merkwaardigste associaties muziekkruiden vinden we in de beurtzang die bij het begin van de H. Mis wordt gezongen: ‘Asperges me, hyssopo, et mundabor...’. Hysop is tot op onze dagen een uitstekend geneeskrachtig kruid gebleven; in de Middeleeuwen werd het in alle omstandigheden aangewend. Maar in de H. Mis is de bedoeling ervan de gelovige te zuiveren om hem witter dan de sneeuw te maken; het gewijde water met de hysop, geschraagd door een gewijde beurtzang, moet door het lichaam heen tot in de ziel boren. En in hoeveel andere omstandigheden van patologische aard is de muziek niet tegenwoordig? Jezus' geboorte wordt gevierd met hymnen en beurtzangen waarin zwangerschap en bevalling omstandig en in realistische bewoordingen worden beschreven. Bij alle begrafenisplechtigheden in de Oudheid is er muziekbegeleiding. De Etrusken gaan zelfs zover hun krijgsgevangenen of veroordeelden, op de tonen van een hobo, het hoofd af te hakken enz. enz.
Heden ten dage bestaat er nog wel een verband tussen de geneeskunde en de muziek, maar het accent is enigszins verlegd: de musicotherapie heeft plaats gemaakt voor de studie van de invloed die uitgaat van de muzikale klanken op de menselijke fysiologie enerzijds, en de reacties van de ziekte op de muzikale activiteit anderzijds. Niet dat het begrip muzikale kuur helemaal overboord werd gegooid: de artsen uit de 18de eeuw hebben navolging gevonden bij heel wat tijdgenoten, ofschoon de nu vooropgestelde thesissen een hechtere wetenschappelijke grondslag hebben. Maurice Guibaud heeft o.a. vastgesteld dat bij zenuwachtige personen, onder de invloed van langzame of vlugge muziek, wijzigingen in de polsslag en de ademhaling intreden; hij beweerde daaruit een melotherapeutische methode te kunnen afleiden. Maar reeds voorheen werden eveneens ernstige werken in deze zin gepubliceerd. Zo verscheen in 1880 van de hand van de Duitser Dogiel een boek betreffende de Invloed van de vocale en instrumentale muziek op de bloedsomloop; een werk dat lange tijd als basis heeft gediend voor latere studies. In 1895 noteerde A. Ferrand dat de muziek in verband kan worden gebracht met de diepste wijzigingen in het zenuwstelsel en bijgevolg als een volwaardig therapeutisch element moet worden beschouwd. In het Franse werk van Nordau: Psychophysiologie du génie et du talent (1897) werd de stelling geponeerd dat de gewaarwordingen die het innigst verbonden zijn met de auditieve waarnemingen en de muziek, deze van het sexuele instinct zijn. Deze opmerkingen van Dogiel, Ferrand en Nordau vinden hun bevestiging in de gevallen die door Vaschide en Vurpas werden ontleed, waarbij werd geconstateerd dat van de muziek een stimulerende invloed uitgaat op de onderlinge aantrekkingskracht tussen de geslachten, op het ontwaken van de geslachtsdriften, enz. Omstreeks 1904 verdedigde Guibier een thesis over de | |
[pagina 446]
| |
mogelijkheid van een therapie door de muziek en publiceerden Dupré en Nathan een belangrijk werk over de muziektaal, waarin de muziek, aangepast aan het temperament van het individu, wordt aanbevolen als geneesmiddel voor zenuwzieken. Het leerrijkste en volledigste essai over dit onderwerp werd nochtans uitgegeven door Dr. Ingegnieros uit Buenos-Aires; het gaat hoofdzakelijk over de hysterische stoornissen in de muziektaal. Deze dokter had reeds een lange psychiatrische ervaring achter zich toen hij de kwestie van de individuele storingen in de muziekwereld aanpakte; hier krijgen wij voor de eerste maal een systematische en duidelijke uiteenzetting van de muziekpsychologie, onder een dubbel aspect: het normale en het pathologische. Het is onbegonnen werk een overzicht van het in dit boek opgenomen materiaal te geven; wij stellen alleen vast dat de besluiten die door de auteur worden getrokken van ongemeen belang zijn niet alleen voor de kennis van al hetgeen in verband met ons onderwerp staat, maar ook en vooral voor de toepassing of de uitvinding van afdoende geneesmethodes met betrekking tot de storingen die zekere musici vertonen. De talrijke en veelzeggende observaties, de getuigenissen die hij inroept, staven wetenschappelijk - vooral bij de erotisch gestoorden - hetgeen door ervaring in de loop der tijden werd genoteerd. Nadien zien we nog regelmatig mémoires of thesissen over dit thema verschijnen; maar al spoedig moest men toch gaan inzien dat het niet raadzaam was de conclusies die uit de ondervindingen werden getrokken te veralgemenen, daar de reacties op esthetisch gebied te subjectief zijn (Dupré & Nathan). Ondertussen werden ook andere aspecten van deze kwestie onder de loupe genomen: Dr. Vezoux bestudeerde de Muzikale erfelijkheid (1926) bij de grote musici en vooral bij Schumann; Dr. Mac-Auliffe nam als onderwerp voor zijn studies het uitwendige oor bij de musici, enz. Natuurlijk werd de medische wereld eveneens gefascineerd door de kwalen van de grote musici; Stricker spande zich in een uitleg te vinden voor de schijnbaar onschadelijke invloed van Beethovens doofheid op zijn scheppend geniaal vermogen (1885). Van recentere datum is de studie van Dr. Klotz over de oorzaken en fasen van Beethovens laatste ziekte (1906). Dr. Raoul Blondel heeft een eigenaardige analogie vastgesteld tussen de vorm van de schedelholte - opgezwollen aan het linkerwandbeen - bij de musici en de wiskundigen; hij schrijft dit toe aan dikwijls ver verwijderde antecedenten van alkoholische of neurotische aard; de abnormaliteit van de schedel veroorzaakt een abnormaliteit in de hersens en in hun vermogens. Als besluit moge hier een medisch-muzikaal probleem worden aangeroerd dat eenmaal opgelost misschien veel klaarte zou brengen in het muziekonderwijs: de selectie der musici en de oriëntering van de jongeren in de richting van een muzikale loopbaan. Het betreft het bescheiden vraagstuk van het menselijke oor; de leraren in notenleer weten best op welke abnormaliteiten, op welke onmogelijkheden ze soms bij het onderwijs van hun leerlingen stuiten. Het is waarschijnlijk dat de eigenaardigheden, het onverzettelijk niet-begrijpen voortspruiten uit een misvorming van het inwendig oor, of uit een onvolmaaktheid van het hersenstelsel, of uit de afwezigheid van een onderlinge betrekking tussen de keelholte en het oor; en misschien uit deze drie factoren samen! Wij hebben nog geen zekerheid betreffende het mechanisme van het tonale horen; het zou de rol zijn van de fysiologen dit punt vast te leggen terwijl de medische wereld er de onregelmatigheden, de gehele of gedeeltelijke al of niet geneesbare gebrekkigheden zou moeten van bepalen, evenals de rationele methodes die zouden moeten worden aangewend om het zo dikwijls uit zijn evenwicht gehaalde muzikale complex in orde te brengen. Het schijnt nochtans fataal te zijn dat de artsen die zich op de muziek toeleggen deze fundamentele kwestie links laten liggen: Rabelais vond het natuurlijk mooi te zingen; Lichtenthal gaf de geneeskunde op voor de muziek; in onze dagen heeft Vellones sterkere herinneringen achtergelaten als toondichter dan als arts; een van zijn konfraters is zanger geworden, en René Dumesnil een meester van de kritiek. Niemand, behalve enkele fysiologen, houden zich ernstig met de studie van het oor bezig. Wat dus de algemene onderlinge betrekkingen tussen muziek en geneeskunde betreft, ze zullen in de toekomst, zoals in het verleden, hun niet gering belang blijven behouden. Of de muziek de storingen veroorzaakt of verscherpt, of als ze als therapie wordt aangewend, of als ze slechts in verband moet worden gebracht met een voorbijgaande pathologische toestand, het is een feit dat Euterpe zeer nauw met Esculaap verbonden is, zodat beide er alle belang bij hebben elkaar hoe langer hoe beter te leren kennen. Wellicht is het niet ongepast te besluiten met de zeer beroemde Boerhaave: Ik weet niet of al hetgeen over tovermiddelen en bezweringen wordt verteld, niet eerder moet worden toegeschreven aan de uitwerking van de Muziek waarin de artsen uit de Oudheid zeer bedreven waren...
ARMAND MACHABEY |