eene figuur vertoont (aldus het titelblad) - dit eerste werk is, vergeleken met wat omtrent deze tijd of kort er voor nog werd geschreven en gedrukt, buitengewoon zakelijk en objectief te noemen.
Tot in Japan toe heeft men weet gehad van Palfijn's werk en werd een ruim deel van zijn Heelkonstige ontleeding in 1822 (onze tijdrekening) in Japanse vertaling uitgegeven.
In 1703 verscheen de Ontleedkundige beschrijving rakende de wonderbare gesteltenis van eenige uyt, en innerlycke delen van twee kinderen, de welcke monstreuselijck aen elkander vereenigt zijn onder met den tronck van t'lichaem, geboren binnen de Stadt van Ghendt... enz. geschreven in de zegtrant van geestdriftige kinderen voor wie de wereld en het leven nog elke dag die God verleent overvloeien van verrassingen. Zijn derde boek, de Franse vertaling van zijn dissectie van de monsterkinderen met een beschrijving van de geslachtsorganen der vrouw, heeft stof opgejaagd. Men verweet Palfijn dat hij naar Parijs ging om te publiceren en onzin uitkraamde over allerlei monsters. In dit boekje zijn waarnemingen en beschrijvingen plechtstatig doorspekt en omsierd met bijbelse spreuken of andere bijkomstigheden.
De Vlaamse versie van deze Ontleedkundige beschrijving der vrouwelijke delen sluit met een vers, het enig litteraire product (zij het dan ook nog als vertaling) dat Palfijn ons naliet, nl. Weet je wat beeters, deel het meede, so niet, wees dan met dit te Vreede.
Zeker, beste Jan, wij weten nog wat beters. Uw Nauwkeurige verhandelingen van de voornaamste handwerken der heelkunst, gedrukt en 1710, zeer hoofs en onderdanig opgedragen aan de Magistraat van Gent, waarin hele brokken als bv. de wenken tot chirurgijn, zieke en verpleger letterlijk vertaald zijn uit het in 1707 verschenen Cours d'opérations de chirurgie van een der voornaamste Franse chirurgen der 17de eeuw, Dionis. Dit plagiaat heeft men niet ontdekt vóór 1930, uw eeuwfeestjaar, anders had er nog wel een variante geklonken op de tranerige lofredenen die te kust en te keur over u werden uitgegalmd.
Deze verhandelingen vormen een zeer onderhoudend boek. Men kan er aangaande allerlei heelkundige gegevens zijn gading vinden. Alles wordt er met een gemoedelijke objectiviteit behandeldt. Al heeft Palfijn in deze althans, lekker gegrasduind in het werk van Dionis, toch slaat hij een eigen gesapige toon aan. Bijbelse en andere stijlbloemetjes vallen hier weg. Ook de bij 't haar getrokken voorschriften treft men er niet meer aan, zoals in het befaamde Lof der Heelkunst van Beverwijck.
Ook van asepsis en microben komt een vermoeden doorschemeren. Afbeeldingen van ook nu nog bruikbare instrumenten komen naar het voorbeeld van Dionis in het boek voor. Wat het evenwel nog interessanter maakt zijn de intermezzo's of bladvullingen in de druk, welke hier en daar aan het boek een anecdotische noot verlenen.
Zo bv. de geschiedenis van de anaalfistel welke zich onder Lodewijk XIV en aan diens eigen vege lijf baan gebroken heeft, in zo verre dat de hovelingen in ‘le grand regne’ twee perioden onderscheidden, met name vóór en na 1686 of beter vóór en na de fistel van hun koning.
Tot op de dag der operatie was iedereen beschaamd over dergelijke calamiteit. Toen echter Louis XV zelf het, vlak in dit centrum van groot- en kleinmenselijke belangstelling, moest ontgelden, werd de aarsfistel de ziekte van de dag. Wie maar iets voelde jeuken in zijn intiemste hoekje, aarzelde niet het dadelijk voor de chirurg bloot te geven. Dionis ontving meer dan dertig candidaten, - slachtoffers die zich gloeiend kwaad maakten omdat hij de bloedige interventie overbodig achtte. Lees in mijn boek de beloning welke aan alle helpers aan de koninklijke operatie ten dele viel. Ik heb de tekst letterlijk uit Palfijn overgenomen.
In een verborgen hoekje kon ik ook een zin ontdekken betreffende een operatie waarin ik zelf - dat wil zeggen Jan Palfijn - de eerste ingreep deed, waarna mijn zoon er ook een uitvoerde.
Palfijn moet dus de chirurgijnstraditie hebben overgemaakt aan nakomelingen van wie dan verder in de geschiedenis bij mijn weet niet meer gerept wordt. Wie mag nu aansprakelijk gesteld worden voor de wetenschappelijke vorming van Palfijn die in vele opzichten een selfmade-man is geweest?
Palfijn is in voeling gekomen met enkele begenadigden die hem welwillend richting gaven. Hij studeerde te Parijs, was druk in de weer met zijn connecties in Nederland (Boerhaave-Ruysch-Bidloo-Swammerdam-Leeuwenhoeck) en zelfs in Duitsland (Heister-V. Haller) en heel deze wetenschappelijke wereld van de 17de eeuw heeft een zodanige invloed ondergaan dat de vemieuwing die er door ontstond gerust mag vergeleken worden met de omwenteling welke Aristoteles in de Wereld der gedachte veroorzaakte. Vóór de 17de eeuw primeerde nog overal de Galenische leer der vier elementen: aarde, lucht, water en vuur; sprak men over sympatische of antipatische affiniteit van alle wezens: hield men zich aan de interferentie der drie vlakken: het intellectuele of goddelijke, het hemelse of astrale, het aardse of elementaire, welke drie vlakken in het lichaam hun gelijkwaardig onderdeel vinden: hoofd, hart en nieren, en met hun geheimzinnige kracht ingrijpen door de oproepende toverkunst die aan de geesten beveelt; door de goochelkunst die langs amuletten en talismans de astrale invloeden opvangt of afweert; door de sympatische toverij die de uitwasemingen van bezielde of onbezielde wezens benuttigt.
Deze leerstellingen werden onderste-boven gewenteld door de philosoof van het driedimensionale massabegrip, Descartes. De invloed van Descartes die o.m.