iedereen daar liggen, onze mizerie gedekt met een grijze deken van de openbare onderstand? Of is het integendeel een ruime, luchtige kamer, rustig en stemmig ingericht, sober versierd met een plant en een mooie reproduktie, waar een vriendelijke verpleegster is, die zich even met ons ophoudt, die onze angst begrijpt en ons bemoedigt? Het is maar al te waar, dat die eerste indruk zeer diep gaat, en bij blijft, soms zeer lang, soms voor altijd.
Ik ken een kliniek in Zuid-Frankrijk, waar de overste het als een plicht beschouwt, elke zieke persoonlijk te ontvangen en te begeleiden naar de voor hem bestemde kamer. Dat kan natuurlijk alleen het geval zijn voor kleinere ziekenhuizen, doch indien wij in deze richting even doordenken, zouden wij onze ziekenhuizen, niet kunnen verrijken met wat de Fransen een centre d'acceuil noemen, een plaats waar men verwelkomd wordt. Moeten daar niet een paar mensen voor vrijgemaakt worden?
Helaas, de aankomst van een zieke in het hospitaal is voor de verpleegster een zo gewone zaak - en dikwijls een hele karwei op haar overlast werkrooster of op een spitsuur - dat we bij een eerste kontakt vaak dat ruime en menselijke missen, dat we wellicht evenveel nodig hebben als het spuitje en de operatiezaal van straks. Goed. Intussen zijn de zaakpapieren in orde gebracht en voert men ons naar de zaal of de kamer. Wat staat ons daar te wachten? Net is het er zeker. Dàt moet van al onze gasthuizen in Vlaanderen gezegd. Wie op dat gebied nog hogere eisen wil stellen is een muggenzifter. Maar de opschik van de kamer? De kleur van de muren? De eventuele versiering? Laten we ons geen illuzies maken, ook niet nopens de zalen.
Sommige inrichtingen zijn nog steeds in hun St.-Sulpicestadium, dat ze onbewust zijn ingetreden en even beaat als onbewust doorleven. Ze raken er precies niet uit, omdat ze er zelfs geen vermoeden van hebben, zó diep zijn ze ingedommeld. Wij worden er intussen vergast op een galerij plaasteren beelden en kaders met spreuken waar we niet kunnen naast kijken.
We kunnen geen gang door, of daar staat een levensgroot H.-Hart-met-de-armen-open of een jonge, zieke madonna of dito Sint Jozef. (Die moeten het altijd ontgelden). De tijd waarin dergelijke kommerciële heiligen opgang maakten moest toch al lang voorbij zijn! Of niet?
Men kan inbrengen: de zieke zal toch niet van het eerste ogenblik af zijn kamer kritisch in ogenschouw nemen, die mens heeft genoeg met zijn pijn en zijn ziekte. Juist. Echter is het even waar, dat de kamer waarin men leeft een grote invloed uitoefent op de psychische gesteltenis van de mens, in casu de zieke. Deze is integendeel uiterst receptief. De kamer mag wel onpersoonlijk zijn als de zieke wordt binnengebracht, ze moet het zelfs zijn in die zin, dat alle sporen van de voorgaande bewoners uitgewist zijn, zodat ze nu zijn kamer kan worden. Maar die kamer moet dan ook leefbaar zijn.
De laatste jaren heeft men wel de traditie van spierwitte muren en zolderingen verlaten - dat past voor een kloostercel - een ziekenkamer vraagt iets warmers. In vele inrichtingen heeft men modernisatie gepleegd, dus: gangen, zalen, en kamers geschilderd, liefst in tweedrie-kleurentechniek. Doch hoe pijnlijk is dat op vele plaatsen uitgevallen! Men kiest kleuren die helemaal niet bij elkaar passen en die in plaats van rustig en blij te stemmen, de mensen weeïg maken of woest.
Hier ware het wellicht de plaats om even uit te weiden over kleuren, dat blije en tevens droevige mysterie voor de hedendaagse binnenhuisinrichting.
Kleuren hebben iets aantrekkelijks, fascinants zelfs, maar terzelvertijd zijn ze danig gevaarlijk en moeten ze met grote omzichtigheid, met schroom bijna behandeld worden, vooral dan het bloedrood, het volgroen en het strakblauw, kortom, al die gesatureerde kleuren. Absoluut af te keuren voor ziekenhuizen, zeer gevaarlijk zelfs voor de woonkamer.
Onlangs bezocht ik een nieuw-ingerichte home voor jonge meisjes. Vol trots toonde een zuster mij de living. Ik zag een rode muur, een oranje muur, een paarse muur en een zwarte muur; verder: zetels met rode, groene, blauwe en gele kussens, bleek-houten kasten en fel gekleurde gordijnen aan de grote ramen (ik zwijg opzettelijk over de ‘versierings voorwerpen’). Je voelt dadelijk: hier klopt iets niet. Het is werkelijk een kakofonie van kleuren die tegen elkaar opschreeuwen! Wie kan nu een kwartier rustig in zulk een living leven? En beeld je in, dat je kinderen moet zoet houden in dergelijke omgeving! Ik maakte een diskrete opmerking over de gewaagde tinten, maar het antwoord lag pasklaar: We hebben de schildersbaas laten beslissen. (dus is het mooi, maar dat zei ze niet). Ik dacht alleen nog: jammer van al die verf, doch daarmee geraakte ik de pijnlijke indruk niet kwijt. Zien de mensen dan niet, dat de hele zaak in de grond zeer vulgair aandoet? Gelukkig zag ik nog geen enkel ziekenhuis zo schreeuwerig opgedirkt, hoewel in de meeste gevallen de juiste toon nog niet werd getroffen, wel integendeel. Men denkt alleen: wij zijn modern - en men laat gangen in groen-roze, in geel-blauw of zelfs in het paars opschilderen. Men denkt: blauw, roze en geel zijn baby-kleuren, dus laat men de ganse pediatrie met deze tinten insmeren. Resultaten: om lopen te gaan. Een ziekenhuis is toch geen reklame voor gekleurde verf!
Kleuren? Volledig akkoord. Doch laat ze dan oordeelkundig, met goede smaak gekozen worden, en met de grootste omzichtigheid bij elkaar aangebracht.
Nog een laatste woord over de opsmuk van ziekenkamers en -zalen.
De patiënt moet rustig zijn en toch afleiding hebben. Daar is de stem van de verpleegster, van de bezoeker, van de radio. Doch luisteren valt soms zwaar als men