Albarelli uit Oud-Noord-Nederlandse majolica met typische lineaire decoratie. (Cliché uit Oud-Nederlandsche Majolica en Delftsch Aardewerk door Jonkvr. Dr. C.H. de Jonge).
een kleine tuit en een vierkante voet en was voorzien van een stenen deksel, wat hem tot een veel jongere tijd, namelijk de 19
de eeuw, terugvoert.
2. De Fles, al was zij uit gleis en niet uit glas zoals de naam zou laten vermoeden, is een karafvormige pot met vernauwende hals, zonder oor of tuit, gebruikt voor wijnen en aromatische wateren.
3. De cylindrische pot, in het Frans ‘pot à canon’ genaamd. Het zijn de ronde bokaalvormige potten, voor zalven, opiaten, confituren, electuaria, balsems, pillen, scheikundige stoffen, enkelvoudige en samengestelde plantenpoeders.
De oudste vorm is de albarello, een lange slanke pot in het midden wat vernauwend, wat het vastgrijpen vergemakkelijkt, soms op voet. De kleine cylindrische potjes, zonder voet, zijn de pillenpotjes of spetiepotjes. Het is eerder ten onrechte dat de naam pillenpot wordt gegeven aan de kelkvormige cylindrische potten op voet. De brede, grote cylindrische potten worden soms triakelvazen genaamd. Al deze potten werden in den beginne met een perkament of varkensblaas gesloten. Daartoe was een naar binnen schuin aflopende bindrand aangebracht. Later werden koperen, rood geschilderde ijzeren en nog later stenen deksels gebruikt, waarvoor dan een rechte hals aan de pot werd gemodeleerd.
4. Vazen. Het zijn grote potten van zeer verscheiden vorm met stenen deksel, gelijkend op deze onder nummer 1 voornoemd, maar zonder tuit of oor.
Wat de versiering betreft deze is zeer gevarieerd en hangt wellicht af van de kunstzin van de pottenbakker of van de apoteker die ze bestelde.
Toch kunnen bepaalde typen van siermotieven onderscheiden worden, wat meteen een zeker dateren toelaat. Tussen de Delftse apotekerspotten en deze in oude Nederlandse majolica is een overgangsperiode waar te nemen, waaruit de eerste en oudste Delftse potten, die met het zogenaamd fogliemotief zijn versierd. Het is een blauw ornament, dat nog onder Italiaanse invloed staat en waarin men twee motieven onderscheidt: het typisch loofwerk met kleine blaadjes of bloemrozetjes en de versiering bestaande uit grote bloemen en openspringende vruchten.
Het volgende en meest algemene motief, dagtekenend uit de tweede helft van de 17de en de eerste helft van de 18de eeuw, is het pauwenmotief.
Het ornament vormt een soort van schild waarin de benaming geschreven staat. De omlijsting is als volgt gevormd: langs boven een korf fruit en twee naar elkaar gekeerde pauwen, aan weerszijden een bloemenversiering, langs onder verbonden met een engelkopje, aan de buitenzijden hangen twee gesloten paardebloemen.
Die hoofdkenmerken kunnen nu alle één of meer varianten vertonen, die dan voor een hele reeks potten dezelfde zijn.
Zo bijvoorbeeld kunnen de pauwen vervangen zijn door zittende engeltjes, herten, éénhoorns, aanliggende figuren, vissen en cupido's; het engeltje, door een doodshoofd, een sater, een leeuwenkop, initialen van de opdrachtgever en nog veel meer; ook de fruitkorf en de paardebloemen kunnen gewijzigd of vervangen voorkomen maar de honderden varieteiten kunnen steeds tot het oorspronkelijk pauwenmotief worden teruggebracht.