West-Vlaanderen. Jaargang 9
(1960)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 418]
| |
beschermheiligen van de medicijnkunstOnze ‘beoefenaars van de edele medicijnkunst’ hebben af te rekenen met geduchte konkurrenten. We kunnen die mededingers tot drie groepen terugleiden. Daar zijn eerst de kwakzalvers, halve gare en inoffensieve, of nog echte boosdoeners van de mensheid. Daar zijn ten tweede de pastoors. Het is een gevestigde traditie dat zij die voor het zieleheil zijn aangesteld, nog bekommerd zijn over 't lichamelijk welvaren van hun schaapjes. In de middeleeuwen was het brevet van dokter in de medicijnen een evenwaardige titel als deze van dokter in de teologie om een kanunnik-prebende los te krijgen. In ons Brugse Sint-Donaas vinden we niet zelden artsen onder de kapittelherenGa naar eind1. Onze Bourgondische hertogen hadden er een handje van om hun eigen lijfarts zo 'n vette prebende te doen toekennen. Waarmee ze dan verder op een gratis-verzorging konden aanspraak maken. Het ras van de pastoors-medicijnmeesters is nog ver van uitgestorven: de vermelding van een Kneipp of een abbé zus-of-zo, liefst met portret, op de verpakking van het geneesmiddel, blijft nog altijd een aanbeveling bij de goe-gemeente. Er zijn, ten derde, nog de hemelse medicijnmeesters, Gods lieve heiligen, die, als echte specialisten van 't vak, onder mekaar broederlijk verdeeld hebben al de kwalen, ziekten en malanjen die 't arme mensdom komen plagen. Al naar gelang ze zelf door die bepaalde kwalen werden geplaagd. Of soortgelijke miseries in hun martelie doorstonden - denk maar aan Sint Apollonia, die de tanden werd uitgerukt! Of nog eenvoudig omdat hun benaming toevallig aan de ziekte of het ongemak doet denken - Lucia wordt gediend tegen oogzieken en Blasius... tegen de winden. We zouden een lijvig Larousse-Médical kunnen samenstellen moesten we al die heiligen-specialisten willen opsommen. Ik verzend u liever naar onze folkloristen, onze vaantjesboeren en de litanieën die men in de beevaartplaatsen vindt. En, last not least, naar die brave meneer du Broc de Ségange, een meneer met een lange naam en een nog langer-uitgesponnen wetenschappelijk werk (twee zware boekdelen: 522 en 634 bladzijden, Parijs 1866), waar gehandeld wordt over Les Saints Patrons et Protecteurs; en waar die vele heiligen in een krans staan van zalfpotjes en medicijnflesjes, genoeg en te over om alle gekende en nog te ontdekken goedaardige en kwaadaardige ziekten te voorkomen of te genezen. Die hemelse medicijnmeesters hebben dit voor op de twee andere klassen van mededingers: ze doen niet aan oneerlijke konkurrentie. Of beter nog, hier mogen we 't woord konkurrentie in zijn natieve betekenis verstaan: con-currere zegt immers: samen-lopen, samenwerken. Voor ons, gelovigen, is het hele leven een wonder weefsel van natuur en bovennatuur. Het ware de hemel tempteren moesten we de natuurlijke hulpmiddelen ongebruikt laten. Anderzijds ook de meest knappe arts zal in veel gevallen van zijn eigen ontoereikendheid bewust zijn. Vader Deplae - hij was een even edel mens als knap chirurg - die me eens onder 't mes nam, vertelde mij, dat hij nooit zijn instrumenten in de hand nam zonder eerst een kruis te slaan. Maar daar wilde ik komen: zoals thans de vele specialisten a.h.w. de gemoedelijke huisdokter en huisvriend hebben uitgeschakeld, zo heeft het leger van de heiligenspecialisten ons een weinig doen vergeten de beschermheiligen van de beoefenaars van de medicijnkunst zelf. Want de professie heeft zijn geattitreerde, traditionele patronen. En daar ik nu eerst en meest voor onze artsen schrijf, stel ik me voor iets te zeggen over hun beschermheiligen. We hebben hier, het kleine grut daargelaten, een trilogie, zodat ik van mijn bijdrage een soort triptiek kan maken: Lukas, Pantaleo, en de bij ons meer populaire tweelingsbroeders Kosmas en Damiaan. Daarmee zijn onze drie eigenlijk tot vier uitgegroeid. Maar daar Kosmas en Damiaan als tweelingsbroers onafscheidbaar staan - ook in de verering - kunnen we ons houden aan 't heilig drietal en Kosmas en Damiaan voorbehouden voor het meer in 't oog springend middenpaneel. | |
I. Sint Lukas (18 oktober)Sint Lukas doet aan kumuul. Van professie was hij arts. Sint Paulus (Coloss. IV, 14) heet hem: medicus charissimus: de welbeminde lijfarts. Onze dokter, zoals overigens onze biechtvader, wordt niet zelden tot onze meest intieme vriend. Dat is nogal normaal. De Franse artsen publiceren een ‘Bulletin de la Société Médicale Saint-Luc’; en hier te lande hebben we een ‘Saint-Luc Médical, orgaan van de Belgische Geneesherenvereniging Sint-Lucas en van de Medische Sint-Lucasjeugd’, tweemaandelijks en tweetalig; met, zoals alles wat hier te lande tweetalig heet, een sterke propensie naar het overwegend Frans. Vlaamse artsen, were di! Een mens moet zijn hobby hebben. Ernstige werkers nemen, als verpozing, een ander even ernstig werk. Artsen blijken niet zelden beste schrijvers te zijn. En dichters. West-Vlaanderen kan groot gaan op een hele pleiade artsen-schrijvers. De medicus Lucas was ook | |
[pagina 419]
| |
schrijver. Zo 'n ernstig schrijver, dat hij met zijn Evangelie en zijn Handelingen van de Apostelen zich opgewerkt heeft tot vader van de Kerkelijke Geschiedschrijving. Dante heet hem: de scriba van Gods lankmoedigheid. Onze Brugse librariërs, die oorspronkelijk Sint Jan Evangelist vereerden, namen in 1469 Sint Lukas als bijpatroon. Ze vierden hun diensten in ten Eekhoutte; tot in 1763, wanneer ze verhuisden naar Sint-Kristoffel op de Markt. In 1763 had Sint Lukas de oorspronkelijke patroon reeds doen vergeten. Artsen en schrijvers-boekdrukkers zijn al een zware klandizie. Habenti dabitur - Hij die veel bezit zal nog bijkrijgen, zegt het evangelie. Sint Lukas heeft er nog een derde kategorie bijgenomen: de schilders en kunstenaars. Sint Lukas heeft meesterlijk geschilderd... met de pen. De legende heeft van de pen een penseel gemaakt, en laat Sint Lukas zitten in z'n atelier, waar hij Maria portretteert. De zogezeide Lukas-Madonna's zijn zo talrijk, dat men zich verbaasd afvraagt waar de man, die de artsenijkunde beoefende, boeken schreef en predikaties hield, de tijd vandaan haalde om die honderden paneeltjes af te werken. Mannen van klein geloof, zal de legende ons vermanen. Zoals de grote meesters hun leergasten hadden, die 't grof werk schilderden, terwijl de meester zelf slechts de eerste schets leverde en de laatste afwerking, zo had onze Lukas een heel legioen engelen-schilders in zijn dienst. Met dien verstande, dat die engelen-leerknapen niet het grove werk leverden, maar de afwerking. Die - natuurlijk - van hemelse schoonheid moest zijn. Onze Brugse schilders die - wat nog al vreemd lijkt - met de zadelmakers in een en zelfde gild gegroepeerd waren, hadden een eigen kapel in de Zilverstraat. Ze werd door de huidige bewoonsters van het beluik, de Zusters van Sint Jozef, op de oude grondvesten totaal verbouwd. Ze was toegewijd aan Sint Lukas en Sint Elooi - die laatste zal er zijn voor de Zadelmakers. Voor het gild schilderde Lanceloot Blondeel in 1545 het middenstuk van een gildevaan. Op de voorzijde (thans in Sint-Salvators) ziet men een tronende Godsmoeder tussen de twee patronen. Sint Lukas zou, volgens de traditie, het portret van de schilder zijn. De keerzijde (thans in het Stedelijk Museum) toont ons Sint Lukas in zijn atelier ‘Maria metten Kinde schilderend’. Lang duurde het niet of de gildeleden kwamen tot het besef dat het eigenlijk zonde was zo 'n kostbaar kunstwerk als vaandel te gebruiken, en de twee doeken werden als altaarstuk in de kapel uitgesteld. Zolang de geneeskunde nog in de kinderschoenen stond, zien we, te Brugge, alle beoefenaars van ‘de edele conste’ gegroepeerd in het gild ‘van de Chirurgijns ende Baerdemakers’ of barbiers. Dat Kosmas en Damiaan als patronen vereerde. In 1670 kwam er een soort schisma. Zij die aan de universiteit een dokters- of licentiaatstitel hadden behaald, scheidden zich af van het vroegere gild, om zich te verenigen in de Confraternitas Medica Brugensis, die Sint Lukas als patroon vereerde Het zegel, dat kort nadien gestoken werd, draagt als beeldenaar: Sint Lukas te halven lijve voorgesteld, met een boek op de handen. Rechts van de toeschouwer, de kop van de os, het ikonografisch kenteken van de heilige. Het randschrift is de Paulustekst: ‘Salutat vos Lucas Medicus - 1687’. De statuten zeggen dat de Vereniging werd opgericht: ‘Ad gloriam Illius a quo est omnis medela, Deiparae Virginis et Sancti Lucae Medici’. Ze werd afgeschaft door de Franse Republiek in 1794. In 1815 werd ze, in ietwat gewijzigde vorm heropgericht onder de titel ‘Société Médico-chirurgicale de Bruges’ en groepeerde: ‘tous les practiciens qui résident à Bruges, et qui sont légalement autorisés à exercer une des branches de l'art de guérir’. Is men onderaan, in 't aanvaarden van de leden, wat breder geworden en ruimdenkend, van boven is een uitzuiverring gebeurd en is Sint Lukas als patroon uitgeschakeld.
*
De ikonografie van Sint Lukas werd vooral bepaald door de verering. Als apostel en evangelist draagt hij boek en pen; als martelaar, het marteltuig; dat niet altijd hetzelfde is, daar we over de aard van de martelie niet met zekerheid zijn ingelicht. Het kan een lans zijn, of nog een bijl. Als evangelist krijgt hij nog als attribuut het gevleugeld rund of os; wat verwijst naar de aanvang van zijn Evangelietekst. Van de drie kategorieën die hem als patroon vereren - artsen, schrijvers en schilders - is het de laatste groep - die zich het minst op Lukas kan beroepen: een schilder in de echte zin van 't woord is hij nooit geweest - die hem a.h.w. heeft geannekseerdGa naar eind2. De voorstellingen van Sint Lukas de Madonna schilderend zijn niet te tellen. Onlangs zagen we op de tentoonstelling ‘De eeuw der Vlaamse Primitieven’ (Brugge, 1960), twee in alles gelijke panelen met zo 'n Lukas-Madonnaschilder, door Vander Weyden. Het ene kwam uit München, het andere uit Boston - een derde moet te Leningrad zijn - maar welk van de twee het oorspronkelijk stuk is, en of ze misschien allebei van de hand van de Meester zijn, daarover raakt men het niet eens. Alleen weten we dat Vander Weyden het oorspronkelijk stuk schilderde voor de Schilderskapel te Brussel. Zodat, zowel te Brussel als te Brugge, onze artiesten en Lukas-Madonnaschilder in hun kapel vereerden. Waar men de atelier-scene niet kon voorstellen, zoals b.v. waar Sint Lukas in een groep heiligen voorkomt, geeft men Sint Lukas een kleine Maria-ikone in de hand. Zo deed Vivarini op zijn Maria-Hemelvaart in San Pantaleone te Venetië. In zijn Heures de Comeau heeft de miniaturist Jean de Montlucon Lukas al schrijvend voorgesteld, maar in de lunette boven de deur is een Madonna-relief aangebracht; wat weerom voldoende individualizerend is. Daarentegen zijn de voorstellingen van Lukas-patroon van de artsen eerder zeld- | |
[pagina 420]
| |
Lanceloot Blondeel: Voorzijde van het vaandel van het Brugse Gild. O.L. Vrouw met de patronen Sint Lukas (schilders) en Sint Elooi (zadelmakers) - 1545 S. Salvatorskathedraal, Brugge.
Lanceloot Blondeel: Achterkant van het Gildevaandel. (1545) - Sint Lukas die de Madonna schildert.
Groeningemuseum, Brugge. | |
[pagina 421]
| |
zaam. Ik ken slechts een miniatuur uit het register van de universiteit te Bazel (1484), waar hij in de ene hand een spatel draagt, en in de andere het basis-instrument van de oude terapeutie: het urinaal. Sint Lukas ligt begraven in de abdijkerk S. Giustina te Padua. Aan mijn lezers-dokters die op vakantie gaan - wie gaat er in onze dagen niet op vakantie? - en Padua aandoen, zal ik maar zeggen: S. Giustina niet overslaan. Een reuzekerk van de Renaissance (1502), die deze eigenaardigheid vertoont, dat de 120 m lange hoofdbeuk overkluisd is, niet met een doorgaande gewelf, maar met een serie van acht opeenvolgende koepels. De opstand van San Marco te Venetië, waar de vormspraak Byzantijns is; van de basiliek Il Santo te Padua zelf, waar de architektuur Gotisch is. Hier krijgen we eenzelfde schema in Renaissancevormen verwoord. Het graf is op uw linkerkant, in het transept. Groet eerbiedig Sint Lukas van mijnentwege. | |
II. Sint Pantaleo (27 juli)Pantaleo was lijfarts van Keizer Galerius-Maximiaan, en werd gemarteld te Nicomedia omtrent 305. De Grieken, bij wie hij in grote verering was, hebben zijn naam omvormd tot Pantaleimon - barmhartig ten overstaan van iedereen. Een medicus is niet zelden een barmhartige Samaritaan: die 't nog niet is, moet ernaar streven. Pantaleo werd onthoofd. Deze zeer sobere biografie zal de latere legende vermooien. Eer hij gehalsrecht werd, zou hij een hele serie zware tormenten - waarvan elk op zichzelf deugdelijk dodend was - mirakuleus doorstaan hebben. Slechts op twee biezonderheden wil ik wijzen. Met de handen boven het hoofd gekruist, zou hij met een zware spijker handen en schedel doorboord geweest zijn. En toen men hem eindelijk onthoofdde, was het geen louter bloed dat uit de romp spoot, maar bloed en melk... Bij de Grieken rekent Pantaleo onder de megalomartyres: de martelaars van eerste klas. Te Konstantinopel had hij een heiligdom, waar men een ampul van dat mengsel van bloed en melk vereerde. In S. Maria-antiqua, de kerkruine op het Romeinse Forum, zien we hem afgebeeld - het fresco is van omstreeks 700 - met een vaatje op de hand. Men zegt: een medicijndoosje of zalfpotje. Ik meen eerder dat we hier de fameuze ‘ampulla sanguinis’ hebben; want in veel kerken in Italië werden of worden nog soortgelijke bloedampullen bewaard. O.m. te Ravello bij Amalfi, waar de Dom onder zijn aanroeping schuilt, en het gestolde bloed in de fiool soms vloeibaar wordt; zoals dit van Sint Januarius te Napels. In een brief (oogst, 1846) heeft Newman, die toen in Zuid-Italië verbleef, van dat wonder melding gemaakt. Zoals men Sint Januarius heel dikwijls met de bloedampul voorstelt, zo zal dat ook gebeurd zijn voor Pantaleo. Maar daar hij ook arts was, en deze bloed-historie hier en daar minder bekend was, is het best mogelijk dat men van de ampul een medicijnvaatje gemaakt heeft. Bij onze kunstenaars draagt het vaatje soms een perkamentje met tekst, waarin men de gebruiksaanduiding voor 't geneesmiddel heeft gezien. Dat Pantaleo in de middeleeuwen ook in onze Noorderlanden is bekend geworden, is te verdanken aan de aanwezigheid van zijn relikwieën. Zijn schedel is van overouds bewaard in de primatiaal St. Jean te Lyon, terwijl een grote relikwie vereerd werd in de abdijkerk St. Denis bij Parijs. De meest intense verering vinden we toch in de landen van het Duitse spraakgebied. De Pantaleo-kirche te Keulen bestond reeds in 867. Abt Hadamar van Fulda bracht er, in 955, een reliquia insignis over, die hij uit Rome had meegekregen. Rupert I van Deutz predikte er, omstreeks 1125, een fameusgebleven sermoen, waarin hij vertelt over de mirakuleuze ampul die, in zijn tijd, te Konstantinopel vereerd werd. Die kerk te Keulen is een van de rijkste mijnen voor de Pantaleo-ikonografie. Een dertiendeeuws zegel van het sticht stelt hem voor gezeten op een faldistorium of antieke vouwzetel, met de martelarenpalm en een vaatje dat met een kruisje bekroond is. Dat kruisje verwijst naar de bloedampul eerder dan naar het medicijnvaatje. Op een jonger zegel is het kruisje weggevallen, zodat het vaatje beter gaat gelijken op artsenijgerei. De inventaris van de verdwenen kerkschatten vermeldt nog een zilveren hoofdreliekschrijn. Volgens het opschrift was een fragment van de schedel hier in 1208 aangebracht, door een zekere Heinrich von Ulmen - devictis Groecis - d.i. uit Konstantinopel. Het kunstwerk was gedateerd: 1361. In de laatste wereldoorlog werd de kerk zeer zwaar beschadigd, zodat we thans bij de ‘verschwundene Austattungsstücke’ nog moeten rekenen het hoogaltaar (1749) met een pompeuze antikiserende figuur van de heilige; en het koorvenster (1622), waarop hij afgebeeld stond als een gezet Duits burger van die tijd. Bij de Duitsers heeft de populariteit van Sint Pantaleo een hoogtepunt bereikt - maar is hiermee zijn individualisatie ietwat verdoezeld - toen hij, in de late middeleeuwen, werd opgenomen in de groep van de XIV Noodheiligen of ‘Nothelfern’. Dat zijn heiligen die alles vermogen - Sancti privilegiati - en aangeroepen worden met een betrouwen dat niet alleen de bergen verzet, maar nog de grenzen van de reine mogelijkheid overschrijdt. Het gaat niet op de voorstellingen van de Noodhelpers te willen opsommen: ze zijn legio. Ik citeer enkel een drietal zeer bekende kunstwerken, waar onze heilige verschijnt met de spijker die handen en schedel doorboort: het relief van Riemenschneider in 't Sint-Juliaanshospitaal te Würzburg; het paneel van Hans Burgkmair in de Galerie te Augsburg; en de figuur op het genade-altaar te Vierzehnheiligen, de bekende beevaartplaats ten noorden van Bamberg. Die naar Bamberg reist, moet absoluut tot aan Vierzehnheiligen door- | |
[pagina 422]
| |
Sint Lukas met het urinaal - 1484. Universiteitsregister te Bazel.
Sint Pantaleo, op het genade-altaar in de beevaartskerk van Vierzehnheiligen.
reizen. De Rokoko-kerk is een meesterwerk van Baltazar Neumann. In het midden van de hoofdbeuk staat het genade-altaar, een haast mirakuleuze konstruktie, grillig van lijn en buitensporig van ornament. Het is alsof het dode hout in de hand van de beeldhouwer tot een nieuw leven kwam, tot een fantastische groei van gouden takken en blaren, waarop de witte heiligen-gestalten tot reusachtige bloemen ontluiken. Heel van boven, op een van de hoeken van 't baldakijn, zit Pantaleo, met gekruiste, doorspijkerde handen op 't hoofd. | |
III. Sint Kosmas en Damiaan (27 september)Arabiers? Gebroeders? Tweelingbroeders? Artsen? Martelaars? Een hele serie vraagtekens! We weten er zo weinig over. Ten minste met zekerheid. Het Martyrologium, de officiële kalender van de Kerk, zegt op 27 september: ‘Te AEgea, natale d.i. sterfdag van de gebroeders-martelaars Kosmas en Damiaan, die, na allerlei tormenten victorieus doorstaan te hebben, na geboeid te zijn en gekerkerd, in de zee geworpen te zijn en in 't vuur, na gekruisigd te zijn, gestenigd en met pijlen doorschoten, eindelijk werden onthoofd. En, naar men zegt, zijn hun drie gebroers, Antimus, Leontius en Euprepius, met hen samen gemarteld. Het Martyrologium is, gelukkiglijk, geen evangelie. De serie victorieus doorstane tormenten vormen zowat cliché in de oude martelaren-histories. Dat eindigt doorgaans, zoals bij de koningin van Alice in Wonderland, met: de koppen af. Maar dat Martyrologium is nog zeer sobere literatuur vergeleken bij de detail-schildering en de gouden arabesken van de Gulden Legende, het vade-mecum van de middeleeuwse kunstenaar. Dat het martelaren geweest zijn, is toch zeer waarschijnlijk. Gestorven in 't begin van de jaren 300. Een honderd jaar later is er reeds een grote basiliek gebouwd boven hun graf te Kuros (Cyrus) in Noord-Syrië. 't Is een druk-bezochte beevaartkerk, waar veel wonderbare genezingen bekomen worden. Het is niet onmogelijk dat hun diploma van medicijnmeester een posthume titel is, hun toegekend om die vele mirakuleuze genezingen. Bij 't volk heten ze: Anargurooi, wat betekent dat ze praktizeren zonder honoraria aan te nemen. Wat, zoals een spuiter opmerkte, een zeer bedenkelijk geval is, en op zichzelf reeds een sterk argument om iemand te overtuigen dat hun diploma wel degelijk een posthuum diploma moet zijn. Maar de spuiter heeft ongelijk. Anargurooi en barmhartige Samaritanen zijn er steeds geweest bij de artsen. Te Parijs, waar ze elke eerste maandag van de maand voor de gildemis bijeenkwamen, moesten ze, na de dienst - gratis et pro Deo - alle zieken verzorgen die zich bij de kerkdeur kwamen aanbieden. Dat volgens hun statuten. De Franse Revolutie heeft wel het gild en die gratis-verzorging afgeschaft; maar dat het ras van de Anargurooi met de | |
[pagina 423]
| |
Revolutie niet is uitgestorven, weet ik door eigen bevinding. De ikonografie van Kosmas en Damiaan heeft zich een beetje gewijzigd naar de... mode van de tijd. Bij de Byzantijnen en Romeinen dragen ze de deftige kledij van een patriciër uit deze dagen. In de middeleeuwen komen ze te voorschijn met de dracht van de klerken of gestudeerden: een breed gedrapeerde bovenmantel of toga, die soms van schitterend kardinaalsrood is en met bont afgezet, en de baret. Nu is het soms opvallend dat heel dikwijls slechts een van de twee de toga en baret draagt, terwijl de andere verschijnt als een hupse jonker, met korte lijfrok en een modieuze pluimhoed. Zo op het verder te bespreken schilderij van Sint-Jakobs te Brugge (1523); op de houtsnede van een Almanak te Bazel gedrukt in 1514; en ietwat minder geaksentueerd maar toch aangeduid in de mooie beeldjes op het doksaal te Walcourt (begin 16de eeuw). We hebben hier een soort konstante waarvoor ik een verklaring wil voorslaan. De meeste middeleeuwse Kosmas- en Damiaangilden - zo te Brugge, Brussel en te Londen en te Parijs - groeperen medicijnmeesters... en barbiers. Nu was het door de statuten van het gild te Parijs sterk ingescherpt, dat alleen de klerken-afgestudeerden de lange toog mochten dragen; terwijl de anderen zich moesten tevreden stellen met het gewone habit court. Een soort standenorganizatie, binnen het korps, van gens de robe en gewone burgers, waarbij de beschermheiligen zich hebben aangepast! Bij de toga past nog de baret of bonnet carré. Ze kan de meest verschillende vormen aanemen. Uiteraard en vi verbi met vier tuiten, zoals ze door de Universiteitsprofessoren wordt gedragen, of met drie, zoals bij de huidige geestelijken; bij onze advokaten en rechters is ze tot een rond hoofdpotsken ontwikkeld: er is niets zo grillig en modieus als een hoofddeksel; zie maar het kapsel van onze nonnen! Te Walcourt, waar we een soort overgang mogen zien, draagt de heilige met de lange toga een zeer karakteristieke bonnetcarré; de andere draagt nog wel een soort toga, die hoger opgeschort is en waar, aan de hals een zeer modieuze kledij verschijnt. Zijn hoofddeksel is een soort slappe muts, waarboven hij een breedgerande pluimhoed geplant heeft. Zoals onze prelaten hun galerus of staatsiehoed zetten boven hun kalot of soli-deo. Van de Klauber's, de Augsburgse graveurs die, in de late jaren 1700, ons land met devotieprentjes overstroomden, bezit ik een plaatje waar onze heiligen, ten halven lijve voorgesteld, een barokke pluimtoque dragen, die er eerder Turks uitziet. Het exotieke was in die dagen geweldig aan bod; misschien wilde men hiermee beduiden dat onze gebroers Arabieren waren. De heiligen zijn omkranst met een eigenaardige trofee: links, aaneengeregen doktersinstrumenten van de meest diverse beschrijving, waartussen de lavementspuit een markante plaats inneemt; rechts, een slinger van marteltuigen. De twee guirlandes lopen boven samen onder een doktersbaret, die ligt boven een toga en kettingen. Als tekst, het citaat uit de Ecclesiasticus (38, 1): Honora medicum propter necessitatem. Wat we kunnen vertalen: Houd de dokter in ere; we kunnen hem niet missen. Kostumering is al iets. Onze heiligen worden verder geïndividualizeerd door hun attributen. Ik ken wel moderne plaatjes waar ze alleen de palmtak dragen. Wat zegt dat ze martelaars zijn, meer niet; en dat blijft toch een halve identiteitskaart. Ze zijn artsen, en de traditionele ikonografie laat ze duidelijk als artsen verkennen. Ze dragen de dokterstas of 't medicijnenkistje, de mortier, en het zo kenschetsende zalfpotje met de lepel of spatel. In zijn Traité de Chirurgie (einde 15de eeuw) heeft Guy de Chauliac erop gewezen, dat balsems, pommaden, linimenten en smeersels onmisbaar zijn voor de arts die ‘ouvrant manuellement, doit porter avec soy cinq onguents’. Maar wat het sterkst individualizerend is voor onze Anargurooi, dat is het basisinstrument van de oude terapie, het urinaal. Moderne pudibonderie wil er een distilleerkolf in ontdekken! Laat ons ten slotte noteren dat, in de voorste llingen van onze heilige tweelingsbroers, we nooit met zekerheid kunnen uitmaken wie Kosmas mag zijn en wie Damiaan. Ze dragen immers gelijke ikonografische attributen. Soms wordt bij elke figuur een naam opgegeven; maar dan kunnen we gerust de namen ondereen verwisselen zonder in een ikonografische ketterij te vallen. Bij de heiligen, zoals bij de gewone stervelingen, zijn de tweelingen soms niet uit mekaar te verkennen.
De verspreiding van de verering van de heiligen wordt in de hand gewerkt door de verspreiding van hun relikwieën. Zijn onze Anargurooi, tijdens hun aards bestaan ergens in een verloren hoekje van het verre Oosten gekantonneerd gebleven, dan zijn ze, door de verspreiding van hun - echte of vermeende - relikwieën, na hun dood geworden tot ‘grands voyageurs devant l'Eternel’. We kunnen ze onmogelijk op hun lange tochten vergezellen. We kiezen enkele pleisterplaatsjes uit die, voor onze dokters-met-verlof een halte kunnen tekenen op de reisroute. | |
I. ItaliëRome. Ten tijde van paus Symmachus († 514) was er reeds een oratorium met relikwieën van onze heiligen bij de Maggiore of grote Mariakerk. De grote bevorderaar van de verering is echter paus Felix IV († 530). Hij bouwde... of beter, bouwen deed hij niet, hij veranderde een bestaande profaan gebouw op het Forum in een kerk van Kosmas en Damiaan. Een vrij merkwaardig gebouw, dat nog bewaard is gebleven: een rechthoekige zaal, voorafgegaan door een rondbouw die als ingangshal dient. Wat er van Felix werk is, dat is de | |
[pagina 424]
| |
halfronde koornis of abside met het zeer bekende mozaiek: onze twee heiligen, die door Petrus en Paulus aan de Kristus worden voorgesteld. De Anargurooi dragen hier de kledij van de Romeinse patriciër, en bieden de Kristus een kroon aan. Uiterst links, de (sterk herstelde) figuur van Felix IV. Op een lager register, de traditionele lammerenstoet; en nog lager, de opgestoken handen van de apokalyptische ouderlingen - de figuren zelf zijn verdwenen onder een barokke muurbekleding. In 1631 heeft Urbaan VIII de hele boel verknoeid met de bevloering zes meter hoger te leggen en alles te oversausen met een barokke ornementatie. De paus was hiermede aan zijn eerste proefstuk niet; en daar hij een Barberini was, hadden de Romeinen er dadelijk een pasquinade op gevonden: ‘Quod non fecerunt barbari, fecerunt Barberini’. In haar gehavende toestand blijft de kerk toch een bezoek overwaard. Hier werd a.h.w. de bron aangeboord voor de verering van de tweelingsbroers in onze liturgie. Worden ze niet met naam vermeld in de Canon van de mis? Houdt men hier niet ‘statie’ op de donderdag van de mediana of mid-vasten? Bekijk nu eens, in het missale, het formulier voor deze donderdagsmis. Bijna niets dat verwijst naar de Vasten: alles spreekt van onze twee heiligen; wat in de Vastenliturgie uitzonderlijk is. Heel waarschijnlijk hebben we hier het misformulier van de dedicatie of inwijding van onze Romeinse kerk, inwijding die op een 27 september gebeurde en de aanleiding gaf tot het vieren van onze heiligen op deze datum. Wanneer de Vastenliturgie werd afgerond door het opnemen van de donderdagen, werd deze feestmis verlegd op de donderdag-mediana, terwijl we op 27 september zelf een formulier kregen dat, in alle betekenissen van 't woord, kan heten: de commune martyrum. Dat onze Anargurooi halfweg de Vasten zo uitzonderlijk vereerd werden, is, naar men zegt, om de moed erin te houden bij hen die de strenge Vasten onderhouden. Zou het niet eerder zijn om ons eraan te herinneren, dat het vasten een remedie is voor ziel... en lichaam? Meer mensen, zo zeggen toch de dokters, sterven van te veel te eten, dan van te weinig. Florence. Geen bereisd man of hij is te Florence geweest. Hoeveel van onze dokters, die te Florence voorbijkwamen, hebben ontdekt dat het zowat de stad is van hun patroonheiligen? Waar ge ook komt, in de Uffizi, in de Accademia, in San Lorenzo (vergeet hier niet het heerlijk reliëf van Donatello in de sakristie), in San Marco, overal stoot ge op onze Anargurooi. Hier zijn het niet, zoals te Rome, relikwieën die het sukses bezorgden, maar de Medici, de adellijke familie, die de geschiedenis van de stad domineert: tyrannen, verlichte despoten en mecenaten. Hebben ze het tot hertog en groothertog gebracht, de stamvader was waarschijnlijk een arts, zoals de naam het uitgeeft. Hun wapenschild - in goud, zes, zeven of acht ballen van keel - verwijst naar een middeleeuwse pillendraaier. Een van de grote figuren in de rij, Cosimo, werd naar Sint Kosmas gedoopt. Heel de kunst van de vijftiende eeuw verwijst te Florence naar de Medici. Zelfs het strenge San Marco en die zachtzinnige Fra Angelico kunnen aan de greep niet ontsnappen. Het is overigens bekend dat Cosimo zich graag afzonderde in San Marco, waar men u nog zijn kamer aanwijst. De Angelico heeft onze twee heiligen ingeschakeld in de Kerkeklacht of Kruisscene in de kapittelzaal, in het groot fresco Maria met heiligen op de dormter. Maar nu we toch in San Marco verdoold zijn, moeten we even stilhouden bij de predella, waar heel de legende van onze heiligen wordt verteld; en vooral bij de scene van het aangezette been. Het mirakel zou gebeurd zijn in de kerk op het Forum te Rome. Een man, van wie het ene been haast volledig was weggekankerd - het geval werd door de artsen als hopeloos beschouwd - kwam bij onze Anargurooi om hulp smeken. Al biddend viel hij in slaap en kreeg hij een droomgezicht. Kosmas en Damiaan onderzochten het zieke been. Wat kunnen we eraan doen? zei de ene. 't Zieke been kunnen we wel af zetten; maar dan is de arme man voor de rest van 't leven gebrekkelijk en invalied. - Daar is juist vandaag een jonge neger bijgezet in de kerk van Sint-Pietersbanden, repliceerde de andere. Hij was kloek en sterk van leden. Zijn benen heeft hij niet langer nodig. Ga er een halen. Toen nu het zwarte been was bij gebracht, werd het zieke lid afgezet en het been van de Moor aangepast. Wakker geworden, voelde de man zich genezen. Het zieke been was gezond geworden... maar het was gitzwart. Toen men nu in Sint-Pietersbanden het graf van de neger ging onderzoeken, vond men het lijk met een verkankerd been. Zo vertelt de Gulden legende. Zo heeft de Angelico het naverteld. God is wonderbaar in zijn heiligen! | |
II. FrankrijkBrageac. Raoul de Scorailles, heer van Brageac in de Cantal, had aan de eerste Kruistocht (1095) deelgenomen en had van zijn verre reis meegebracht relikwieën van de Anargurooi, fragmenten van de schedels, die in de dorpskerk werden neergelegd. Waarschijnlijk werd het kerkje bij deze gelegenheid verbouwd: een typische Romaanse kruiskerk, met vieringstoren en drie halfronde koemissen op de oostkant. Ze is nog volledig bewaard gebleven. Zoals overigens de relikwieën, die gesloten zitten in houten borstbeelden uit de jaren 1500. Hiermede is Brageac van overouds een beevaartplaats geworden; en de Franse katolieke artsen hebben in onze dagen de traditie hernomen. Voor mij ligt de uitnodiging op de beevaart van 24 juli 1935: ‘L'évêque de St. Flour est très heureux d'accueiller dans son diocèse les membres du corps médical pour une rencontre spirituelle et fraternelle. Une évêque considère les mala- | |
[pagina 425]
| |
Kosmas en Damiaan - 1515 Almanak van Bazel.
SS. Kosmas- en Damiaankerk op het Forum te Rome. Mozaiek in de abside.
| |
[pagina 426]
| |
des comme les premiers brebis confiées à son coeur pastoral. Ceux qui les soignent avec tout de dévouement et de compétence, sont présents dans cette sollicitude affectueuse...’. Kunnen ze 't mooi zeggen die Franse bisschoppen! Onze dokters die op vakantie gaan in de Limousin of de Auvergne, moesten tot Brageac doorreizen. Het kerkje is het waard. En wordt voor ons, Vlamingen, van biezondere interesse, omdat het gebouwd staat boven het graf van onze Vlaamse heilige, Tillo de Saks, waarover Kan. Duclos een schoon boek schreef. Men toont er nog het Romaanse ‘Croix de St. Till’, waarin men, bij gemis aan andere relikwieën, vijf fragmenten van de grafsteen heeft ingesloten. Luzarches. Het stadje ligt op 36 km van Parijs, langs de grote baan naar Chantilly. Hier vinden we, in de tijdsorde, de tweede grote beevaart. Jean de Beaumont, heer van Luzarches, die aan de tweede kruisvaart deelnam, was op zijn tocht aan relikwieën geraakt en deponeerde ze in de parochiekerk, op 8 mei 1170. Tien jaar later liet hij bij zijn kasteel een kerk bouwen ter eer van de Anargurooi, en stichtte er een kapittel. Zijn bedoeling was de relikwieën er naartoe overbrengen; maar dat gebeurde eerst in 't begin van de jaren 1300, wanneer de relikwieën in een zilveren schrijn werden overgesteld. De Revolutie heeft van de kasteelkerk een - schone - ruïne gemaakt en 't zilveren schrijn gestolen; maar de relikwieën worden nog vereerd in de parochiekerk. Nog een interessant gebouw, met romaanse resten en een indrukwekkend renaissance gevelfront. Het merkwaardigste voor ons is de invloed van de devotie te Luzarches op het gild van de Chirurgen en Barbiers te Parijs. Het gild, dat reeds in 1352 was ingericht, en zijn gewone diensten verrichtte in de thans verdwenen kerk St. Côme et Damien in de rue de la Harpe te Parijs, ging elk jaar in beevaart naar Luzarches. In Le Scalpel (25 juli 1959) is een bijdrage verschenen over de confrerieprenten die jaarlijks aan de leden werden uitgedeeld. Onze heiligen worden er afgebeeld met, op de achtergrond, de twee beevaartkerken te Luzarches. Op het schild van de vereniging stonden, oorspronkelijk, de figuurtjes van de twee beschermheiligen ‘avec trois boëttes en dessous’. Later, toen Lodewijk XIII - die op S. Kosmas en Damiaandag was geboren - de vereniging tot koninklijk gild had verheven, nam men: ‘d'azur, à trois boites couvertes d'argent, en de Franse lelie’Ga naar eind3. | |
III. Duitse landenIn 963 bracht bisschop Adaldog relikwieën van de Anargurooi te Bremen; in de jaren 1400 werd een schrijn van verguld zilver ervoor gemaakt. Dat zal de aanvang tekenen voor een zeer intense verering die over heel Noord-Duitsland is vertakt. Ook het Munster te Essen schuilt onder aanroeping van Kosmas en Damiaan:
Prent van Klauber. Einde 17de eeuw.
op de zoldering van de hoofdbeuk werd omstreeks 1100 hun hele legende geschilderd. Het protestantisme veroverde de streek, maar dan zonder beeldstorm. Het zilveren schrijn bleef ongedeerd te Bremen tot in 1649, wanneer Maximiliaan I van Beieren het afkocht en overvoerde naar de Jezuietenkerk S. Michaël te München. De Jezuieten zijn wel uitgedreven, maar hun kerk bleef voor de eredienst bewaard. Het zilveren schrijn staat in een kapel op de noordzijde. Het is een somptueus gewrocht van de late gotiek. Over het hele Duitse spraakgebied zijn onze tweelingsbroers, in de late middeleeuwen, tot echte volksheiligen geworden. Getuige daarvan de haast ontelbare retabels en schilderijen - een merkwaardig stukje van de Meester van Liesborn is in de National Gallery te Londen terecht gekomen. Een van de meest typische voorstellingen ziet ge in de kerk te Muggensturm (Baden). Enkele jaren geleden, werd een hele cyclus wandschildelingen van hun legende blootgelegd in het kerkje van Tägerwiller in Thurgau. | |
[pagina 427]
| |
IV. Ons landWe moeten, natuurlijk, onze pelgrimage eindigen in de eigen streek. In tal van oude steden vinden we middeleeuwse gilden die Chirurgen en Bar biers -bloedlaters groepeerden en doorgaans Kosmas en Damiaan als patronen vereerden. Te Antwerpen was er zo een gild, dat een altaar bezat in de Lieve-Vrouwkerk; voor dat altaar schilderde Ambrosius Francken († 1618) een triptiek, waarvan de luiken in het Stedelijk Museum terecht kwamen. De binnenzijden stellen voor het mirakel van het aangezette been en de marteldood; de buiten-grisailles de twee heiligenfigurenGa naar eind4. Te Gent had het gild zijn altaar in de Sint-Niklaaskerk, maar het altaarstuk (Nic. Roose) is een schilderij van de Barmhartige Samaritaan. Te Brugge vierden de Chirurgyns ende Baerdemaekers hun diensten in Sint-Jakobs. We vinden ze reeds vermeld in 1427; in 1432 krijgen ze een eigen altaar in ‘de oude cleene kercke’, die, bij de uitbreiding van het kerkgebouw verdween in 1475. Dan kregen ze een ander altaar in de nieuwe zuidbeuk, en 't was voor dat altaar dat Lanceloot Blondeel, in 1523, het altaarstuk schilderde dat we in de kerk nog bewonderen. Het doek laat ons de sierkunstenaar Blondeel kennen op zijn best... of op zijn uitbundigste. Het wordt een fantastisch spel van gouden architektuur, waar vroeg-Renaissance en flamboyante Gotiek door mekaar strengelen. Allerlei scenes van de legende bloeien als kleurige bloemkelken tussen de gouden takken open. Als centraal motief, de Onthoofding; van weerszijden de zeer modieuze figuren van onze gebroeders: die van links, met baret en met bont afgezette toga, heft het urinaal in de hoogte; die van links is in habit-court, draagt een breedgerande hoed - een soort hofjonker - en houdt de zalfpot met de spatel. In 1665 moest de oude instelling een geweldige bloedlating onderstaan door het afscheuren van de gediplomeerde artsen, die, aangevoerd door Thomas Montanus (van den Berghe), de Confraternitas Medica Brugensis stichtten, met Sint-Lukas als patroon en de Lieve-Vrouwkerk als zetel. Dat de Chirurgyns ende Baerdemaekers zich duchtig hebben geweerd om de krisis te boven te komen, blijkt o.m. uit twee feitjes. Eerst bekwamen ze, op 23 april 1666, van bisschop de Haynin de oprichting van een broederschap van devotie, die ook voor niet-leden van het gild openstond. 't Jaar daarop, in 1667, erkende dezelfde prelaat de echtheid van een relikwie van Kosmas en Damiaan, die sedert mensengeheugen in bezit was van het gild. Broederschap en gild bleven in Sint-Jakobs tot in 1786; dan verhuisde men naar de voormalige Jezuietenkerk, die in 1779 aan de parochianen van Sint-Walburga was over gemaakt. Deze imposante barokke bouw werd door iedereen bewonderd; en terecht. Ook onze Chirurgen en Barbiers voelden zich in deze entoesiaste vaart meegezogen, en verhuisden naar Sint-Walburga. Met trommel en fluit... maar niet met hun schilderij van Meester Blondeel. Het stuk werd veel te oud-modisch bevonden om in dat feestelijk kader te passen. Sint-Jakobs vaarde er best mee. Wat ze wel naar hun nieuwe thuis meebrachten, dat waren de relikwieën van hun patronen. Waarschijnlijk werd bij deze gelegenheid het nieuw schrijntje gemaakt: een kleine sarkofaag van geschilderd en verguld hout, bekroond met twee gekruiste palmtakken, waartussen een medaillon met de borstbeelden van onze twee heiligen. Het schrijntje bestaat nog, maar in ietwat verminkte staat: de palmtakken en medaillon zijn verdwenen en vervangen door een borstbeeld van Sint Donaas; het dient immers voor de relikwieën van deze heilige, en hiermee is weerom een van de laatste herinneringen aan de verering van de Anargurooi te Brugge verdwenen. Ook dat Brugse gild van Kosmas en Damiaan is, met de Revolutie, verdwenen. Succisa virescunt. Op 27 september 1929 werd te Brussel gesticht de Vereniging voor katolieke apotekers, met de titel: Gezelschap van de H.H. Kosmas en Damiaan. De Westvlaamse afdeling stak officieel van wal op 22 januari 1933, met een bijeenkomst in de Karmelietenkerk te Brugge en een vuurwerk afgestoken door de befaamde kanselredenaar Mgr. Cruysbergs. Hopen we dat aan het Gezelschap een langer leven beschoren blijft dan aan het schitterendste vuurwerk. En dat onze Vlaamse apotekers - en waarom niet onze Vlaamse artsen die een oud schisma moesten goedmaken? - de gedachtenis in eer houden van hun machtige patronen. Die, zoals een middeleeuwse hymne zingt:
Arte libri, arte coeli
Tota curant languida.
MICHIEL ENGLISH
|
|