West-Vlaanderen. Jaargang 9
(1960)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
KunstaktualiteitenBlankenbergeOnder de titel ‘Contrast’ wordt tot 20 augustus in het Casino te Blankenberge een tentoonstelling gehouden van hedendaagse Belgische Kunst. Deze tentoonstelling wordt ingericht door het stadsbestuur en samengesteld door een inrichtend comité waarin A. Van Audenaerde, F. Boute, K.J. Geirlandt, L. Danhieux, Dr. J.F. Van Damme, H. Blomme, F. Vonck en R. Wittevrongel. Deze tentoonstelling bevat werken van 23 artiesten. De beelden en schilderijen zijn in de verschillende zalen van deze expositie zeer goed geëxposeerd; er vloeit door de luidsprekers af en toe goede jazzmuziek, achteraan in de expositie worden dia's getoond van Serge Vandercam, die mij veel beter lijken dan de schilderijen die deze in Denemarken geboren Brusselaar er exposeert. De totaalindruk van deze tentoonstelling is goed, voor sommige werken zeer goed en in ieder geval ligt het algemeen peil van de expositie, behoudens een paar uitzonderingen die eerder curiosa dan schilderijen zijn, beduidend hoger dan de verschillende tentoonstellingen die wij de laatste jaren bezochten en waarin werd gepoogd én figuratief én abstract werk samen onder te brengen. Deze heterogene ondernemingen zijn in feite van tevoren al in zekere mate tot mislukking gedoemd. Tentoonstellingen als die te Blankenberge kunnen natuurlijk ook mislukken, maar er is vanzelfsprekend minder kans, omdat men uitgaat van een idee, een artistieke houding. In deze zin zal ik bijvoorbeeld nooit de tentoonstelling ‘Vormen van Heden’ enkele jaren geleden te Knokke gehouden, kunnen vergeten. Het is sinds jaren een der beste exposities die in onze provincie werd gehouden. ‘Contrast’ nu te Blankenberge komt ook zeer vooraan omdat men duidelijk zien kan dat er selectief werd te werk gegaan, wat niet zeggen wil dat o.i. figuren als Mendelson, Anne Bonnet, Servranckx, Willem van Hecke, Gilbert Swimberghe, Bert De Leeuw, Dan van Severen e.a. hier niet op hun plaats zouden zijn. Maar wij weten ook dat vele ateliers werkelijk leeg zijn, omdat wij deze zomer weeral een inflatie van exposities beleven. De vier oudsten die hier ten toonstellen zijn Guiette, Lacasse, Morel en Mees, deze laatste twee niet zeer bekende Gentenaars, van welke twee ik de bijna monochrome doeken van Morel verkies boven de wel handig gecomposeerde doch mij wat onrustig voorkomende werken van Mees. Lacasse blijft een boeiende figuur. Na zijn expositie te Brussel, waar hij door velen zal ontdekt geweest zijn, hangen hier te Blankenberge drie composities van zijn hand, waarin de vurige kleurren (rood en oranje) het hoge woord voeren. Van deze vier oudsten lijkt mij Guiette evenwel de grootste als schilder; hij exposeert hier twee werken, het ene helemaal zwart met een aantal inkrassingen en reliëfs, het andere lichtroze tot wit, waarin hij eveneens een aantal tekens, sinjalen, heeft neergeschreven, een soort getuigenissen, overblijfsels van geest in een verloren paradijs. Volgens leeftijd komen dan in deze rij Lismonde en Mortier, hier alleen vertegenwoordigd met drie inkttekeningen, Louis van Lint met een zeer grote compositie in zwart en oker, Willy Anthoons, met een weinig overtuigend beeldhouwwerk en Luc Peire, die hier even laat zien hoe hij verder evolueert, nu hij te Parijs een atelier heeft. Tussen twee doeken van 1957 en 1958, Expo en Estramadura, twee authentieke meesterwerken in de schilderkunst van Luc Peire, zien wij een kleiner doek ‘Koraya I’ van 1960, waarin het reliëf opnieuw een rol gaat spelen en waarin de artiest interessante spectrale effecten weet te bereiken, met een aantal geometrische vlakken in wit, zwart, grijs en oranje, enigszins aanknopend terug met de openstaande deuren van zijn vroegere schilderijen, maar nu alleen teruggebracht tot naakte vlakken in een verfijnde tegenstelling tot elkaar geplaatst. Ook Pol Mara gaat m.i. een andere weg op. Zijn coloriet is veel intenser geworden, zijn doeken voller, hierbij wellicht ietwat aan compositie inboetende, maar in ieder geval geeft zijn jongste werk mij een veel kloeker indruk, die overtuigender inwerkt; ook deze wending lijkt mij gunstig. Voorts vinden wij hier nog werken van Burssens, Alechinsky, Dorchy, Dudant, Landuyt. Paul Bury en Paul Van Hoeydonck zijn producenten van ingenieuze effectsysteemtjes, misschien heeft hun werk wel iets met kunst te maken (maar dan slechts van heel ver); schilderkunst of beeldhouwkunst is het in ieder geval niet. Tenslotte nog de Blankenbergenaar Roger Wittevrongel, een nog jonge man blijkbaar, die stellig veel krediet verdient. De twee werken die hij hier toont, en die mij enigszins voorkomen als staande onder de invloed van Landuyt, zijn echter op het punt aan deze stellig gunstige invloed te ontsnappen. Mij dunkt zal men die man in het oog moeten houden. Van het weinige beeldhouwwerk dat hier is tentoongesteld stijgt dat van Ferdinand Vonck boven al het andere uit. Vonck is momenteel een van de merkwaardigste beeldhouwers van het land geworden. Maar waarom heeft men hier ook niet enkele werken van Roger Bonduel geplaatst? Wie dus geloof wil hechten aan de beweringen dat de abstracte kunst met rasse schreden achteruitgaat en wie in het non-figuratieve slechts eentonigheid en verveling vindt, kan te Blankenberge terecht. Zijn geloof kan hier een flinke deuk krijgen; het contrast dat deze expositie bedoelde is bereikt; de ongelooflijk rijke gamma is getoond van de schilderkunst die los geraakt is van de anecdote en in diversiteit en individualisme haar vrijheid heeft gevonden. Jazzmuziek als omlijsting van dit alles? Goed. Maar dan goede jazzmuziek, liever dan bepaalde temerige ‘airtjes’ die wij er hoorden. En men | |
[pagina 293]
| |
moet ook dit inderdaad nieuwe procédé om een expositie te omringen niet voorstellen alsof dit iets zou te maken hebben met vacantiestemming. Ja, de tijd is blijkbaar nog ver dat wij op een plechtige academische zitting een authentieke jazzuitvoering zullen kunnen beluisteren... Al met al, en zoals al gezegd, een geslaagde confrontatie van een aantal werken in een uitstekende presentatie samengebracht. Blankenberge geeft hier een voorbeeld. fb | |
GentOp 1 September a.s. komt het eerste nummer van een Informatiebulletin - dat geregeld om de veertien dagen zal verschijnen, van de pers. Alle belangrijke gebeurtenissen, voordrachten en initiatieven die in verband staan met bouwen en woninginrichting in het algemeen zullen er in aangekondigd worden. Verder ook korte kommentaar en beschouwingen over kunsttentoonstellingen, publicaties, enz. Daarnaast zullen in dit bulletin korte indringende tips verschijnen. Er komt een Nederlands- en een Franstalige uitgave. Dit bulletin wordt uitgegeven door het documentatiecentrum Beter Wonen te Gent (Henegouwenstraat 7), dat tevens de uitgever is van het vier maal per jaar verschijnende tijdschrift Kijk, het enige Nederlandse tijdschrift waarin zo overvloedig nieuwe creaties op gebied van woningbouw en binneninrichting worden besproken en getoond. | |
LandegemOp 16 en 17 juli werden te Landegem voor de derde maal de Jong-Nederlandse poëziedagen gehouden. Dit week-end stond volledig in het teken van de humor in de letterkunde en mag werkelijk heel geslaagd genoemd worden. Na het openingswoord van voorzitter Erik Waelput werd er het woord gevoerd door Fernand Bonneure, die een inleiding uitsprak over de humor in het algemeen en over de humor in de letterkunde en bepaald in de Nederlandse. Nadat enkele humoristische gedichten waren voorgedragen, o.a. een serie buitengewoon spirituele grafschriften van Jan Van der Hoeven, werd een symposion gehouden, onder leiding van Jan Vercammen, waaraan werd deelgenomen door Godfried Bomans, Gaston Martens, Fernand Handtpoorter, Jan Van der Hoeven en anderen. Op zaterdagavond werd een tuinfeest georganiseerd o.a. met een optreden van de mimekunstenaar M.A.J. Hoste. Nadat 's zondagsvoormiddags enkele in het afgelopen jaar overleden letterkundigen werden herdacht, werd op de slotzitting het woord gevoerd door Gaston Durnez, die een onweerstaanbaar portret van zichzelf en zijn eigen dichtkunst schetste en vervolgens enkele gedichten voorlas uit zijn nieuwe bundel Wiltzang, die 15 augustus verschijnt bij Standaard-Boekhandel en geillustreerd is met cartoons van Hugoké. Even merkwaardig was de met verschillende voorbeelden geillustreerde lezing van Kor van der Goten uit Antwerpen, over kleinkunst en kabaretpoëzie. Nadien lazen nog enkele aanwezigen uit eigen werk en werd de uitslag bekend gemaakt van de debutantenprijs en de schoolprijs voor poëzie, die ieder jaar op deze literaire dagen wordt uitgeschreven. Naast de al genoemden zagen wij op deze dagen een belangrijke Westvlaamse belangstelling, zo van Felix Dalle, Willy Spillebeen, Jozefa van Houtland, Jozef Deleu, Ria Scarphout, e.a. | |
WoumenDe crisis welke het toneel in het algemeen, het liefhebberijtoneel in West-Vlaanderen in het bijzonder, doormaakt, heeft deze goede keerzijde, dat men zich meer gaat bezinnen over de essentie en de techniek van de toneelspeelkunst. Vooral in amateurkringen is zulks een verheugende vaststelling en het Algemeen Westvlaams Toneel (A.W.T.), doet er daarom goed aan meer studiedagen in te richten zoals deze van 11 en 12 juni j.l. te Woumen, in het gemeenschapsoord ‘De Blankaart’. Er was de gewenste belangstelling, alhoewel men de aanwezigheid van een paar toneelschrijvers en beroepsregisseurs miste. Tot een vlot verloop en een zekere gezelligheid vóór, tijdens en na de discussie's heeft de ‘regie’ van Dr. Paul Kempynck - verantwoordelijke voor de Blankaart - veel bijgedragen. Daarom zal het A.W.T. een volgende keer wellicht naar de zelfde formule van vergaderen teruggrijpen. In de talrijke, overigens korte toespraken, werd vooral aandacht gevraagd voor de verhouding welke bestaat of zou moeten bestaan tussen auteur en regisseur. Dhr. André Demedts wees er op, dat een toneelauteur schrijft met de (impliciete) bedoeling gespeeld te worden. Een toneelschrijver hoopt dan ook een goed regisseur te vinden, om zijn werk als het ware te herscheppen, d.w.z. op zijn beurt van het werk te maken, wat hij er in ziet. Auteur en regisseur moeten over het gewenste spelersmateriaal kunnen beschikken. Van de speler wordt dan ook verwacht, dat hij persoonlijk is en tevens gevormd. Persoonlijkheid, dat is het innerlijke zijn, dat verrijkt kan worden door veel levens- en toneelervaring, en door kennis van bepaalde wetenschappen. Vorming veronderstelt training en de wil om zich de kunst van het natuurlijke spel eigen te maken. Over de term ‘natuurlijkheid’ werd getwist, maar tenslotte bleek het dat men het eens was over de gedachte en dat men in een woordendiscussie verward was geraakt. Na de toneelschrijver kwam de regisseur aan het woord, in de persoon van dhr. Luc Wildemeersch (St.-Michiels, Brugge, Rederijkerskamer van het Heylich Cruys). Dhr. Wildemeersch brak een lans voor hetgeen hij noemde ‘eigentijdse stukken’ maar wees er op, dat avantgarde omwille van de avant-garde uit den boze is. Aan de toneelschrijvers vroeg spreker zich het begrip ‘toneel’ eigen te maken en wanneer ze schrijven, het te doen ‘met één oog op het toneel en één oog op het blad’. Dhr. Wildemeersch suggereerde ook een eventuele wedstrijd voor toneelauteurs. Wat de spelers betreft, vroeg regisseur Wildemeersch een volledige overgave en discipline en hij drong er tevens op aan, dat de rolverdeling uitsluitend door de regisseur zou gebeuren. Om het publiek opnieuw voor het toneel op te voeden, achtte hij schoolvertoningen van zeer grote waarde. Tenslotte had dhr. Wildemeersch ook | |
[pagina 294]
| |
een woordje voor de pers, die hij het overmatig gebruik van hoedanigheidswoorden in de toneelrecensies aanwreef. Hij vroeg meer objectiviteit in de toneelverslagen en de aanwezige perslui hebben ze hem beloofd. De referaten van dhr. Demedts en dhr. Wildemeersch waren zowat de uitgangspunten voor uiteenlopende discussie's welke plaatsvonden in twee afzonderlijke kaders. Tijdens de plenaire zitting van zondag werden dan de besluiten geformuleerd. Van een toneelauteur wordt niet een literair stuk verwacht, wanneer de literatuur moet dienen om leemten te camoufleren. Vooral wordt gevraagd de nodige aandacht te besteden aan het derde bedrijf, dat zo vaak een opeenstapeling van gewrongen handelingen is. Daarom moet een auteur bedreven zijn in de toneeltechniek en is een voortdurend contact met regisseur, spelers en publiek nodig. Van een regisseur verwacht men, dat hij persoonlijk is en in zijn regie niets aan het toeval overlaat. Daarenboven moet hij de akteurs als persoonlijkheden erkennen. Aan de regisseur werd het recht toegekend te schrappen waar hij het - volgens een verantwoorde regieopvatting - nodig acht. De akteurs worden verondersteld vol goede wil te zijn. Gedurende het ‘dode’ seizoen worden van hen oefeningen gevraagd met betrekking op de uitspraak, de beweging, de interpretatie. Tijdens het toneelseizoen wordt vooral een stipte rolkennis geeist, alsook een trouw bijwonen van de nodige repetities. Een akteur moet niet alleen zijn eigen rol kennen, maar hij moet een inzicht hebben in het stuk, een inzicht dat hem moet toelaten zijn rol beter te interpreteren. Tenslotte werd er op gewezen, dat het zoeken naar persoonlijk succes en het gebruik van dialect moeten geweerd worden. Van het publiek moet men veel vragen om weinig te krijgen. Er is bij de kringen - en niet het minst bij de onderwijsinrichtingen - nog een grote opvoedende taak weggelegd op dit terrein. Het zijn echter vooral de kringen, die door een ernstige opvatting van hun taak, in staat moeten zijn, zoals vroeger, volle zalen te lokken. Met dit laatste besluit, dat tevens de hartewens is van iedere toneelliefhebber, werden de kaderdagen van het A.W.T. besloten.
Roger Arteel |
|