zing, die alle normaal denk- en geestesleven wil benevelen, ofwel een uitlaatklep voor de verwarring van jonge gedesoriënteerden, ofwel een uitlaatklep voor een behoefte aan cynisme, nihilisme, zenuwoverspanning, en alle andere eigentijdsverschijnselen, die nog geen kanalizatie of liever nog geen gootsteen hebben gevonden.
Maar, men kan het ook beschouwen als een eerlijk streven om los te komen uit de verstarring, die tijdens de naoorlogse jaren het teater beheerste, een eerlijk streven naar een bepaalde vorm van avant-gardisme, dat in de toneelwereld een eeuwenoud en zeer te waarderen verschijnsel is, vermits alle ismen die ooit het teater hebben beheerst, gericht of gestuwd, altijd als een revolutionnair avant-gardisme zijn gestart.
Om de verdedigers van het absurde teater niet al te zeer te ontstemmen, willen we aanvaarden, dat zij door een eerlijk bedoeld avant-gardistisch streven gestuwd worden en alleen dwaas doen om anders te doen dan hun voorgangers. In die zin mogen we dus niet spreken van absurd teater, want in de ogen van zijn verdedigers is het geenszins absurd. We kiezen dus de term experimenteel toneel.
Experimenteren kan en mag men echter alleen naar de vorm, nooit naar de inhoud, want dan verloochent men het teater, heel eenvoudig: men verwerpt het, men doodt het als dusdanig. Alle avant-gardisme, alle experimenten, die uitsluitend de vorm op het oog hebben; hetzij in de struktuur van een stuk, hetzij in de presentatie op de scène, dus in de enscenering of de vertolking, juichen we van harte een welkom toe.
Het jongste avant-gardisme heeft echter rechtstreeks de ziel, de essentie van het teater aangevallen. Het boorde naar de inhoud en gaf daar de doodsteek. De aanhangers verloochenden het alfabet van de dramatische kunst en waren zo overmoedig hun onverstaanbaar gestotter als een verjongd alfabet te beschouwen. Jongeren, hoe dwaas ze ook doen, moet men steeds krediet gunnen, maar men moet een halt roepen tegen het onzinnig gedoe van hen, die het teater vergiftigen, het publiek gewoon voor de gek houden en het uiteindelijk definitief uit de schouwburg zullen jagen.
Er loopt dus alleszins iets mank, of liever de mogelijkheid bestaat dat het toneelleven aan het hinken zou gaan en terecht mag men zich daarom afvragen of het toneel de moderne mens nog kan boeien.
Wanneer er twijfel ontstaat of een of ander verschijnsel echt of onecht is, wanneer men vermoedt dat een fout begaan werd, dan is de logische reaktie: terug te gaan tot de bron, terug te gaan tot het wezen, tot de kern van de zaak.
Voor we zullen trachten die kern te bepalen om te zien waarin het teater zich onderscheidt van andere kunsten, willen we even wijzen op het onderscheid tussen de tragedie en de komedie, een onderscheid dat dieper en verder reikt dan wel een louter verschil van genre. We menen te mogen zeggen dat het onderscheid of het verschil zelfs mag gezocht worden in de oorsprong, vermits het tragische een typisch verschijnsel is voor de Griekse klassieken en het komische voor het Romeinse toneel, hoewel dat natuurlijk niet geheel waar is.
Aan de basis van de komedie staat de komediant, de man die grimassen maakt om anderen te amuseren, de clown zouden we hem nu noemen, hij die op de tafel springt en de lach afdwingt door zijn ongewoon gedoe. Het tragische heeft de tegenstrijdigheid als basis, een tegenstrijdigheid voortvloeiend uit het karakter van de oud-Griekse bokkenverering, een toestand waarop we hier niet verder kunnen ingaan omdat het te veel tijd zou vergen.
We hebben alleen op beide genres willen wijzen omdat we vooral onze aandacht willen schenken aan de tragedie, niet omdat ze zuiverder teater is dan de komedie, wel omdat ze de dramaturgie in haar zuiverste vorm vertegenwoordigt. Het wezen van de komedie, waarvan de diepste essentie niettemin op dezelfde basis berust als de tragedie, wordt ons inziens toch meer gediend door uiterlijke vormen dan de tragedie en heeft stellig meer aan de vertolker te danken, aan het zuivere spel om het spel, dan wel de tragedie.
Om kort te gaan en ons niet verder te wagen op het delikate terrein van woordspelingen, zeggen we: we richten voornamelijk de schijnwerper op het dramatische - dat men niet meer mag verstaan in zijn simplistische Griekse betekenis van handeling. Het woord dramatiek heeft immers in de loop der eeuwen een meer verruimde betekenis gekregen.
De meest karakteristieke vorm van toneel is het dramatische. Wat verstaan we nu onder ‘dramatisch’? Niet het fabeltje, noch de uiterlijke beweging, maar wel het streven van een mens. Dat is de zeer algemene verklaring van het begrip: dramatiek. De mens strevend naar een doel of een daad, ofwel de mens die de gevolgen van een daad ondergaat, een daad gepleegd door hem of door anderen. De nuance tussen beide vormen is duidelijk: de eerste is een aktieve vorm, de tweede een passieve.
Dat streven van de mens naar een daad of het ondergaan van de gevolgen ervan, zijn dus zuiver innerlijke zielsgebeurtenissen, die moeten geopenbaard worden maar niet noodzakelijk door daden geschraagd. Daden, of noem het feiten, zijn a-priori a-dramatisch, zij verlagen de dramatiek tot wat men noemt: een draak. De dramatiek heeft dus als doel het innerlijke van de mens door middel van een mens (de vertolker) te openbaren. En daarin verschilt de dramatiek met de epiek (de roman) en de lyriek (de poëzie), vermits de epiek de mens, en zelfs niet noodzakelijk uitsluitend de mens, beschrijft of afbeeldt en de lyriek hem bezingt of over hem verhaalt. Alleen bij de dramatiek past dat ene woord: de openbaring van de mens.