| |
| |
| |
Ontmoetingen
De Koninklijke Roeselaarse Kunstkring
Er zijn ongetwijfeld weinig Kunstkringen in den lande, die er op kunnen bogen reeds meer dan zeventig jaar te bestaan zoals het met de Roeselaarse Kunstkring het geval is; inderdaad reeds in 1888 werd hij gesticht door de beeldhouwers Karel Dupon en Leonard Sabbe en door de schilder Emiel Gellynck, met als eerste voorzitter kunstschilder Gaston Vallaeys.
Over deze stichting verklaart de huidige Ere-voorzitter van de Kring, oud-minister R. De Man, in zijn inleiding op het mooie gedenkboek, dat in 1938 werd uitgegeven: ‘We kunnen het ons indenken hoe gedurfd het moet geweest zijn in die tijd en in die omstandigheden het aan te gaan, met enkelen het aan te pakken een kunstkring in het leven te roepen, waarin men de kunst tot bake zou nemen en waardoor men, midden de beslommeringen van alle dagen en de nijpende zorg voor het bestaan, de kunstzin van ons Roeselaarse volk wilde hoog houden en ontwikkelen’.
De tentoonstelling die in 1938 bij gelegenheid van het vijftigjarig jubileum werd ingericht, heeft het bewijs geleverd dat bovendien geen enkele regionale kring in West-Vlaanderen zovele kunstenaars van nationale en zelfs internationale betekenis heeft geteld als de Roeselaarse; wij denken hier in de eerste plaats aan de befaamde Roeselaarse beeldhouwschool, waarvan Jules Lagae de vaandrig was. De verdienste van de Roeselaarse Kunstkring is dan ook zeer groot, zoals Ferdinand Rodenbach, die ook bij pozen het schilderspenseel hanteerde, het in sappige negentiendeeuwse verzen uitdrukte:
Maar wie den zang van 't Schoone wordt gewaar,
hecht zich aan 't hart een medekunstenaar,
en zóó ontstaat een Kunstkring als een zonne
wier stralen schoonheid zijn tot 's levens wonne.
Ons kunstkring staat reeds vijftig jaren recht
en heeft veel goeds gedaan, zijn doel was recht...
Ik groet hem met bewondering en schat
zijn groote waarde voor mijn Mandelstad:
Natuur is waarheid, Kunst is ideaal,
en schoonheid is de spraak der zieletaal.
Een dergelijke taal doet ons thans glimlachen, maar zij drukt toch vrij goed de idealistische gesteltenis uit van de oudere artiestengeneraties. Men is vandaag de dag zakelijker geworden, veel zakelijker, niet het minst in het nijvere en vooruitstrevende centrum dat Roeselare is. De Roeselaarse kunstkring zette er na de laatste oorlog zijn activiteiten onverdroten voort onder het voorzitterschap van Directeur Joseph Seaux, van de betreurde Dr. Roger Fieuw en van André Rousseau. Talrijke leden van deze actieve groep werden reeds in ons blad besproken zoals Alfons Blomme, Arthur en Constant Lambrecht, Emiel De Vos, Joris Houwen, Marie-José Delaey, Michiel Leenknecht, Staf Stientjes, André Mahieu, Jozef De Simpel, om ons bij de kunstschilders te beperken. Thans komen nog enkele andere leden van de groep aan de beurt, nl. Jozef Seaux, Anto Diez, André De Man en Walter Lagae.
| |
| |
| |
| |
Kunstschilder Jozef Seaux
De huidige ondervoorzitter van de Roeselaarse Kunstkring heeft een zeer grote verdienste in de bloei der vereniging gedurende de laatste twintig jaren, vermits hij er verscheidene functies met veel toewijding heeft uitgeoefend.
Het leven en werk van deze kunstschilder schijnen in het teken te staan van een schone ernst. Is dit te wijten aan het feit dat hij reeds van kindsbeen af geleefd heeft in de wereld van de gewijde kunst, vermits zijn vader reeds de vertegenwoordiging voor West-Vlaanderen had van een gekend huis, vertegenwoordiging die door de zoon zou worden overgenomen; men weet dat ook Rik Slabbinck in een dergelijk milieu zijn kunst heeft zien rijpen. Of is die ernst toe te schrijven aan de vier jaar opleiding die Jozef Seaux (o Roeselare, 30 mei 1912) ontving in de befaamde kunstschool der Benediktijnerabdij van Maredsous; men weet hoe deze kunstschool, die de speciale zorg was van abt Dom Coulonvaux, jaren lang vooraan gestaan heeft in de vernieuwingsbeweging van de gewijde kunst in ons land, met eminente professoren als Félix Jacques, die thans aan het Ter Kamer en Instituut verbonden is. Te Maredsous deed Jozef Seaux naast vakkennis ook een fijnzinnege kunstsmaak op, die er hem toe dreef zijn opleiding voort te zetten eerst te Gent in het Sint Lukasinstituut en later aan de Academie te Brussel, waar hij in de klas was van Montald en Anto Carte.
In 1938 werd Jozef Seaux benoemd tot professor aan de Academie te Roeselare als opvolger van G. Vallaeys; de Academie kwam zopas haar honderdjarig bestaan te vieren en Gaston Vallaeys, die er gedurende vijfendertig jaar aan was verbonden geweest begon meer en meer zijn taak aan Jozef Seaux over te laten, dien hij eerst als onderbestuurder liet aanstellen. De jonge kunstschilder had reeds in enkele tentoonstellingen schilderwerken geëxposeerd toen de mobilisatie hem aan zijn veel belovende loopbaan onttrok; hij maakte de Leieslag mede en ontsnapte slechts bij toeval aan het tragische lot van vele zijner kameraden, die met hem plaats hadden genomen op het Rijnschip, dat in het Hollands Diep op een mijn liep en zonk. Daarop volgden zeven maanden krijgsgevangenschap, die hij grotendeels in een landelijk dorpje van het Harzgebergte doorbracht, waar hij talrijke schetsen, akwarellen en olieverfschilderijen afwerkte; slechts één ervan kon hij bij zijn terugkeer medesmokkelen.
Ziekte en ouderdom beletten G. Vallaeys zijn taak als bestuurder voort te zetten, zodat Jozef Seaux in 1941 voorlopig bestuurder werd van de Academie, om enkele jaren later ten definitieven titel benoemd te worden. Hij voerde er een volledige hervorming van het onderwijs door, vernieuwde en vergrootte merkelijk de groep aan de academie verbonden leraren en bracht de instelling aldus tot een merkwaardige bloei, waarvan de talrijke leerlingen en hun schitterende uitslagen het bewijs leveren. Jozef Seaux is eveneens leraar aan het College te Izegem.
Persoonlijke tentoonstellingen hield kunstschilder Seaux weinig, omdat zijn drukke bezigheden hem te zeer in beslag namen; zo komt het dat hij zich meestal ermede tevreden stelde deel te nemen aan de gezamenlijke tentoonstelling die de Kunstkring telken jare omstreeks het Sint Lukasfeest houdt. Hij onderging een sterke en nog steeds merkbare invloed van zijn leermeester Anto Carte. Deze was een diep mens, die voor niets meer interesse had dan voor het religieuse, waarvan de uitdrukking hem voortdurend bezighield; hij hield van ernstige en zorgvuldige arbeid, gebouwd op een nauwkeurige grafische grondslag, wat hem ook steeds aan het onderwerp deed trouw blijven; in dezelfde richting lag de weerzin van Carte voor de Bohême-verschijnselen, die niets met de ware kunst te maken hebben, dewelke hij zich niet anders kon indenken dan in dienst van de schoonheidsbehoeften der mensheid, overeenkomstig de ambachtelijke tradities der meesters uit het verleden. Deze beginselen worden door Jozef Seaux thans nog gehuldigd; hoezeer hij ook openstaat voor en op de hoogte is van de modernste kunstrichting gen, toch bleef de natuur zijn grote inspiratiebron. Zeer talrijke landschappen zijn aldus ontstaan, waarin de schilder zich om geen kunsttheorieën bekommert, maar eenvoudig weergeeft wat zijn oog heeft getroffen en zijn verbeelding heeft gaande gemaakt; er is zoveel moois in de natuur dat hij het niet moe wordt haar uit te beelden. Zo is het te verklaren dat men hem dikwijls kan aantreffen in de Vlaamse ar dennen en elders. Soms voert hij ook portretten uit en natuurlijk ook vele kunstambachtelijke opdrachten; zeer opgemerkt werd de in ijzerdraad uitgevoerde Rodenbachgestalte die door hem bij gelegenheid van de Rodenbach-feesten werd ontworpen en die op de omslag van het Rodenbach-nummer van West-Vlaanderen werd gereproduceerd. Wij wensen dat kunstschilder Jozef Seaux, deze eerlijke kunstenaar wiens bezadigd oordeel in de redactie van ons blad
zeer gewaardeerd wordt, nog vele werken moge voortbrengen, die de stempel dragen van zijn degelijkheid en ernst.
(Adres: Gravenstraat, 52, Roeselare).
| |
| |
Jozef Seaux: De blinde.
Jozef Seaux: Vissen.
| |
| |
| |
Kunstschilder Anto Diez
Het kan verwonderen deze bekende Oostendse schilder aan te treffen onder de leden van de Roeselaarse Kunstkring. Nochtans maakt hij er reeds jaren deel van uit, nl. sedert hij voor de eerste maal te Roeselare exposeerde, kort na de oorlog; hij vond daar een zeer begrijpend publiek en maakte er zich talrijke vrienden, zoals Senator De Man, Dr. Roger Fieuw, Willem Denys, Jozef Seaux e.a., die hem algauw opnamen in hun kring, zodat hij jaar op jaar meedoet met de gezamenlijke tentoonstelling van de groep.
Een paar jaar geleden overleed de Catalaanse schilder Mariano Dièz, te Blankenberge, waar hij zijn laatste levensjaren had doorgebracht.
Kort nadat hij de prijs van Rome had behaald werd Mariano Dièz te Madrid in het Prado opgemerkt door de Vlaamse schilder Hippolyte Daye, die hem ertoe aanzette naar het Noorden te trekken. Zo begon hij zijn zwerversbestaan dat hem eerst te Parijs en daarna te Antwerpen en ook te Brussel zou brengen nl. in het tentoonstellingsjaar 1910. Tientallen jaren is hij werkzaam geweest in vele landen van West-Europa; hij dekoreerde ontelbare kerken en profane gebouwen, maar bleef steeds de fiere, strenge, eerlijke maar vrijheidslievende Catalaan, die hij was in zijn jeugd. Zijn zoon Antonio zou dezelfde eigenschappen erven; bovendien zou hij die in Vlaanderen was geboren en getogen een zeer grote gehechtheid voor het Vlaamse volk ontwikkelen.
Anto Dièz (o Elsene, 1914) verbleef na zijn studies aan de Academie te Brussel - waar hij Anto Carte, Rousseau en Alfred Bastien als leraar had en zelf ook gedurende enkele jaren zou doceren - op talrijke plaatsen in het Vlaamse land en ook in het buitenland. Vóór de oorlog woonde hij tamelijk lang te Lummen in Limburg, waarheen hem zijn bewondering voor de mystieke kunst van Jakob Smits had gelokt; na de oorlog was het vooral Blankenberge en Oostende, plaatsen die voor een kunstschilder, welke zich uitsluitend aan zijn kunst wijdt, grotere mogelijkheden bieden.
Als ge in zijn kraaknet atelier komt te Oostende, dan doet hij u plaats nemen in een soort sedes curulis vlak voor zijn werken, die tallenkante staan opgesteld. Het
treft U onmiddellijk, als ge vroeger werk van hem kent, dat hij niet alleen aan zijn onderwerpen - religieuze composities, figuren, naakten, portretten - is trouw gebleven, maar dat er ook geen breuk is waar te nemen wat de stijl en de kleurentaal betreft. Hij verklaart zelf hoe deze stijl het resultaat is van een jaren lang werken, ontwikkelen, eerlijk zoeken. Want nooit is hij volkomen tevreden en van de honderden doeken, die hij in de loop van tientallen jaren heeft afgewerkt, zijn er volgens hem maar een vijftiental waarvan hij zeggen durft dat zij echt Dièz zijn; zo streng is hij voor zich zelf. Hij verstaat niet hoe sommige collegas het schilderen als een amusement beschouwen en driehonderd of meer schilderijen per jaar kunnen produceren. Voor hem is schilderen een pijnlijk en hard labeur; steeds herneemt hij wat hij begonnen is; het kan maanden duren eer hij iets af heeft, want het moet groeien en rijpen. Een kind heeft ook negen maand nodig voor het er is, redeneert hij, en dan duurt het nog jaren voor het volwassen is; het is de wet van de natuur, de wet van God, en dus ook de wet van de kunst.
Dit houdt verband met de hoge opvatting, welke Dièz heeft van het kunstwerk. Volgens hem is alle kunst in zekere zin religieus. Alle kunstwerk moet geïnspireerd zijn, moet gedragen zijn door een diepe overtuiging, moet het product zijn van een soort bezetenheid. Hoofdzaak is dus werkelijk iets te zeggen te hebben; wat men zegt is van tel; hoe men het zegt is bijkomstig, in deze zin dat het volgt uit het feit dat men iets te zeggen heeft, want wie echt geïnspireerd is vindt van zelf een techniek, die beantwoordt aan zijn inspiratie, op voorwaarde dat hij een echt kunstenaar is. Wie door een idee gedomineerd is ontdekt de skriptuur, die eraan beantwoordt. Daarom vindt hij het ook zo dwaas dat men alom vecht om formules en technieken en vormen. Het klaarste bewijs dat men niets te vertellen
| |
| |
Anto Dièz: Emmatüs.
Anto Dièz: Tegenwoordigheid (1958).
heeft en werkelijk innerlijk ledig is, ziet hij in het voortdurend zoeken naar nieuwe en steeds meer verbluffende vormen, in het zich agiteren om de laatste snufjes op kunstgebied, in de vrees niet ‘mee’ te zijn welke zovele kunstenaars ongelukkig maakt, in de bezetenheid ook eens iets nieuws te lanceren. Hier wil Dièz niet aan mee doen, want het is tegennatuurlijk. Inderdaad, het is zijn innerlijke natuur die de kunstenaar moet doen evolueren: zo zal hij ‘normaal’ ontwikkelen, en niet volgens de dwaze grillen van de kunstmode. Het ware renouveau dat we vandoen hebben is volgens Dièz de terugkeer tot de eeuwige waarden van de kunst, tot de grote constanten welke alle kunstwerken bepalen. Wij hebben de bodem van de afgrond, het diepste punt van het kultuurnihilisme bereikt; het is hoog tijd dat men zich bezint en de weg terug gaat en terug de hoogten zoeke te bereiken.
Zijn afweer tegen het alom heersend kunstnihilisme drijft hem ertoe een vorm te verkiezen, die begrijpelijk is voor de mensen. Niet dat alle figuratieve kunst hem zal bevredigen. Een Bernard Buffet is voor hem maar een virtuoos, en virtuositeit zonder meer heeft geen waarde; het is maar klakpotterij, het is seriewerk, maakwerk waar geen bezieling achter steekt.
Men kan er niet aan uit: kunst moet ‘geëngageerd’ zijn, moet beantwoorden aan een innerlijke overtuiging zegt Dièz. Daarom is volgens hem het christen-zijn van zo groot belang voor de kunstenaar; maar dan moet men het christendom ook werkelijk diep aanvoelen. Zijn figuren hebben steeds in hun vormen iets diep ernstigs, iets tragisch, iets pathetisch zelfs bij pozen; dat beantwoordt aan de levensvisie van de christen. Maar zijn kleuren blijven altijd blij en levendig, want hij wil geen kunst, die van A tot Z hopeloos is; dat vloekt immers met het christendom, waarin de verrijdzenis een alles overheersende rol speelt.
Dièz heeft van huize uit een groot interesse voor de gewijde kunst medegekregen; reeds dertig jaar is hij persoonlijk ermee bezig het mystieke als element in de kunst te bestuderen, bepaald in zijn confrontatie met de hedendaagse beschaving. Wat door de hedendaagse kunstenaars op dit gebied gepresteerd werd heeft soms een tijd lang zijn belangstelling gaande gemaakt, maar uiteindelijk heeft het hem keer op keer ontgoocheld. Hoe het zijn moet? Zijn eigen gedachten zijn hierover nog zeer vaag, hoewel hij er telkens op terugkeert en altijd maar opnieuw godsdienstige onderwerpen aanpakt. Het moet iets zijn waar ook de mens een rol in speelt, zegt hij, een dialoog tussen de mens en God; en tevens iets levenwekkends, iets dat ons doet ademen in de wereld van het bovennatuurlijke en mystieke. In de begeestering, in de diepe overtuiging, daar meent hij het geheim van de ware godsdienstige kunst te kunnen ontdekken.
(Adres: Stuiverstraat, 139A/1, Oostende).
| |
| |
| |
Kunstschilder André de Man
Deze jonge kunstschilder (o Gent, 16 april 1925) is een leerling van Directeur Jozef Seaux, die hem aan de Roeselaarse Academie een degelijke kunstopleiding gaf; hij kon hiervoor bouwen op een natuurlijke begaafdheid voor de plastische kunsten, welke alvroeg tot uiting was gekomen en zich ontwikkelde in een kunstzinnige familiale kring, evenals aan het Roeselaarse kleine seminarie, waar hij middelbare studiën deed. Zijn grootste activiteit als schilder kende hij tussen 1943 en 1953, toen hij door zijn kunstbedrijf nog niet zo totaal overrompeld was en dus over meer tijd beschikte; in die periode hield hij ook verschillende exposities, die gunstig onthaald werden. Zijn onderwerpen zijn landschappen, figuren en bloemen; ook weleens portretten. Hij werkte enkele maanden in het Redemptoristenklooster van Beau-Plateau in Luxemburg, waar hij verschillende merkwaardige godsdienstige en profane onderwerpen uitvoerde.
André De Man bekommert zich weinig om kunstrichtingen en is er tevreden mede tot geen enkele kunstbeweging te behoren. Hetgene hem passioneert is ook niet de innerlijke problematiek; zijn werk is natuurlijk wel beïnvloed door zijn gemoedsgesteltenissen, maar dat speelt geen beslissende rol. Wat hem begeestert is: de begeerte heel eenvoudig iets dat zijn oog heeft getroffen op het doek vast te leggen, hetzij een mooi landschap, hetzij een karakteristiek gelaat, of het ingewikkeld kleurenspel van een bloemstuk, of een schilderachtig ensemble. Deze ambities kunnen in de ogen van sommigen wel zeer bescheiden schijnen. Het vraagt echter veel moed zich tot bescheidenheid te dwingen en laten we bovendien niet vergeten dat deze conceptie, voor wie haar consekwent wil doorvoeren, heel wat kunstvreugde medebrengt.
Over de kunst van André De Man sprak iemand, die hem van zeer dichtbij in zijn opgang heeft gevolgd, zich in dezer voege uit: ‘Hij blijft zijn typische eenvoud getrouw. Zonder het kleurenevenwicht geweld aan te doen, weet hij het maximum te halen met het aanwenden van sobere tinten. Hij jaagt geen effecten na en toch weet hij veel te bereiken en onder andere zijn Zonnespel is stichtend van eenvoud, maar sprankelend van natuurgetrouwe weergave’.
André De Man staat bewust en gewild buiten de Vanity Fair van de hedendaagse kunstwereld. Dit is zijn goed recht. Het verdient achting het aan te durven een dergelijke houding aan te nemen.
(Adres: Zijstraat 3, Roeselare).
André De Man: Portret.
| |
| |
| |
Beeldhouwer Werner Lagae
In de oude Roeselaarse familie Lagae bestaat nog levendig de herinnering aan de grote negentiendeeuwse beeldhouwer Jules Lagae. Verschillenden uit dit geslacht hebben op een of andere wijze aan beeldhouwkunst gedaan; Achiel Lagae was beeldsnijder en zijn zoon Roger is het eveneens; een ander lid van de familie, de te Brussel verblijvende beeldpracticien De Jonckheere, heeft de naam verworven de beste vertegenwoordiger van zijn vak te zijn in België. Thans komt een nieuwe jonge kunstenaar plaats nemen in de groep: Werner Lagae (o Roeselare, 29 april, 1938). Zijn toneelsuksessen toen hij nog leerling was aan het klein seminarie, dreven hem eerder in de richting van een theatercarrière; hij heeft overigens nu nog in zijn optreden veel behouden van iemand die gewoon is op de planken te verschijnen; zijn zin voor het theatrale komt op allerlei manieren tot uiting o.a. in de humoristische foto, die hem in een soort Gandhiplunje voorstelt naast een zijner monumentale beelden; wij hadden de foto graag hier gereproduceerd, maar daartegen verzette hij zich met klem.
Aan het Sint Lukas-Instituut te Gent volgde hij de lessen van beeldhouwer Wittouck gedurende drie jaar, samen met zijn vrienden Steven Depuydt en Spilliaert; daarna kwam hij in het Ter Kameren instituut bij Leplae, Oskar Jespers en Pierre Caille terecht; enkele maanden geleden behaalde hij er het einddiploma, waaraan hij zeer wijselijk nog een pedagogisch diploma wenst toe te voegen, vooraleer hij door de militaire dienst opgeëist wordt.
Zijn werken, die blijkbaar uit een waarachtige overtuiging en een ontegensprekelijk talent zijn gegroeid, weet hij met passie te verdedigen: Ik ben geen dichter en kan het niet schoon zeggen; ik hen geen wijsgeer en kan het niet juist zeggen, verklaart hij op zeer behendige wijze tot slot van een discussie over de gewettigdheid der door hem verkozen vormen en over de bedoelingen, die hij vooral in zijn abstract beeldhouwwerk nastreeft. Hij heeft tot op heden reeds heel wat interessant werk geproduceerd, waarmede het publiek zal kunnen kennis maken in de tentoonstelling, die hij in de eerst volgende weken te Roeselare houdt. Wij zijn er zeker van dat deze tentoonstelling een verdiend sukses zal kennen en hem beslist zal doen plaats nemen onder de meest beloftevolle jongere Westvlaamse kunstenaars.
(Adres: Ieperstraat 191, Roeselare).
Dr. Albert Smeets
Werner Lagae: De antimilitarist.
|
|