Nederlands Onderwijs aan de Fransvlaamse kinderen, die daarvan sedert drie eeuwen verstoken gebleven zijn, gegeven wordt, mogen wij de toekomst van onze kultuur in Frans-Vlaanderen met vertrouwen tegemoet zien. Sedert enige tijd dreigt de goede vriendschap die wij altijd met Zuid-Afrika onderhouden hebben, vertroebeld te worden. Wij zijn zo licht te beïnvloeden, dat we ons laten opruien door de kampagne, die van een deel van de internationale pers tegen de apartheidspolitiek uitgaat. Dat ze hierbij niet uitsluitend geleid wordt door de edele motieven waarop ze zich beroept, is al te duidelijk voor wie niet blind is voor de wantoestanden in andere landen, waar ze veel gemakkelijker kunnen opgelost worden, en waarover, niet uit onwetendheid, gezwegen wordt.
Als wij over de zeer ingewikkelde verhoudingen in Zuid-Afrika willen oordelen, wat op zichzelf een roekeloosheid is, zolang men ze niet uit ervaring kent, mogen we evenmin als het probleem van de Bantoe's, dat van de Blanken uit het oog verliezen. Zij kunnen uit het land, dat zij in bezit genomen en groot gemaakt hebben, niet weg. Blijkbaar voelen zij er ook niet voor zich helemaal met de negerbevolking te vermengen. De zuiverste houding die wij tegenover hen kunnen aannemen, zou door ons geweten en gezond verstand gedikteerd moeten worden. Zou de beste eindoplossing dan toch niet zijn dat blanken en zwarten, ieder in zijn eigen land wonen, en ieder in dat land naar eigen zeden en onder eigen wetgeving leeft en werkt?
In elk geval behoort het talrijkste deel van de blanke Zuidafrikaanse bevolking door afstamming en traditie tot onze volkerenfamilie. Het zou voor ons en voor hen een grote verzwakking bijbrengen, als wij die verbondenheid niet in stand wilden houden. De huidige binnenlandse moeilijkheden in Zuid-Afrika zullen na verloop van jaren overwonnen worden - de Afrikaanse taal zal blijven bestaan en de reusachtige ekonomische ontplooiing die het land tegemoet gaat zal zich verder ontwikkelen. Voor de Nederlandse volksgemeenschap in Europa is het een uitzonderlijk voorrecht in Afrika een partner te hebben met wie wij zoveel geestelijke en materiële goederen kunnen ruilen. Er is ruimte in Zuid-Afrika, jeugd en beslistheid. Wij hebben mensen te veel, traditie en bedachtzaamheid. Indien wij Zuid-Afrika afstoten, benadelen wij onszelf, indien wij het vriendschap bewijzen, groeien wij naar elkander tot verrijking van beiden.
Wij kunnen dat door de bekendheid met de Afrikaanse kultuur in ons land te bevorderen, Afrikaanse boeken en tijdschriften in onze bibliotheken ter beschikking te stellen, Afrikaanse schrijvers tot medewerking aan onze bladen en uitzendingen uit te nodigen, toernees van Afrikaanse groepen en kunstenaars in te richten en alle gelegenheden te gebruiken om elkander te ondersteunen en waardering te betuigen.
Enige jaren geleden werd een poging gewaagd tot het oprichten van een wereldbond der Vlamingen. De bedoeling was in die landen en steden waar voldoende Vlamingen woonachtig zijn, vriendenkringen op te richten, waardoor die volksgenoten met elkander en hun vaderland in betrekking zouden blijven. Van hun bedrijvigheid had ongetwijfeld een zekere uitstraling van onze kultuur, met een opwekken van sympatie voor ons streven en scheppen, uit kunnen gaan.
Die poging is toen niet geslaagd. Eigenlijk zou het Algemeen Nederlands Verbond, in de jongste tijd tot nieuw leven gekomen, de taak die aan dat Vlaams verbond werd toegedacht, kunnen en moeten vervullen. Het verenigt Frans-Vlamingen, Nederlanders, Vlamingen en Zuidafrikanen in zijn schoot en zou best in den vreemde dezelfde aktiviteit die door de Alliance française uitgeoefend wordt kunnen ontplooien. Er bestaat in het buitenland veel meer belangstelling voor de Nederlands-Afrikaanse kultuur dan niet ingewijden vermoeden. Thans wordt onze taal aan ten minste twintig vreemde universiteiten onderwezen; het aantal vertalingen van Nederlandse boeken stijgt en ook de Nederlandse muziek en schilderkunst dringt tot de gehele wereld door.
Wij zijn niet zo klein en onbelangrijk als door sommigen ten onrechte wordt gemeend. In kunstopzicht hebben wij, Vlamingen, geen slechte naam. Onze schilders zijn in de rijkste musea vertegenwoordigd. Onze oude steden, met hun monumenten van burgerlijke en kerkelijke bouwkunst, lokken duizenden toeristen. Onze polyfonische muziek en middeleeuwse mystici genieten een internationale faam. Sedert de jongste oorlog werd er meer uit onze literatuur vertaald dan in de eeuw die aan 1940 voorafgegaan is.
Traag maar zeker zijn wij bezig onze achterstand in te halen en het ongeluk van vier eeuwen kleinering en machteloosheid te herstellen. Het zou allemaal sneller kunnen gaan, indien meer knappe en trouwe mensen er zich voor in konden spannen. Dikwijls verwondert en bedroeft het ons, dat een groot deel van onze jeugd de kans die haar geboden wordt niet aangrijpt. Natuurlijk hebben wij, ouderen, daar ook schuld aan. Wij hebben aan onze kinderen een plat materialisme als de hoogste levenswijsheid voorgehouden en in dat materialisme lopen zij vast. Tienmaal beter zou het zijn hen te bezielen met een verlangen naar grote en edele dingen, als dat verlangen met verstandig inzicht en werkelijkheidszin gepaard gaat.
In dienst van de schoonste levenswaarden, dienen zij ook zichzelf. Op het ogenblik dat onze mensen dat kunnen begrijpen, zullen zij met de werkkracht die wij tot nog toe mochten bezitten, ten minste zoveel presteren als wie ook, die het onder dezelfde omstandigheden moet doen en die prestaties zullen ons volk en tegelijk de mensheid ten goede komen. Een goed gericht kultuurnationalisme is een element van orde en vooruitgang voor iedereen.
ANDRÉ DEMEDTS