West-Vlaanderen. Jaargang 9
(1960)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
hoe een historicus de europese integratie zietDe geschiedschrijver die de Europese evolutie sedert de tweede wereldoorlog gadeslaat, wordt in de eerste plaats met een soort verbazing geslagen. Hoe zo? Zouden die landen die zich - ofschoon tot een gemeenschappelijke beschaving behorend - altijd hebben beijverd om hun onderlinge verscheidenheid te onderlijnen, nu bereid zijn een ‘huwelijk’ aan te gaan? Het ligt toch nog vers in het geheugen dat hun ‘eeuwige’ rivaliteit en twisten slechts enkele jaren geleden de oorzaak zijn geweest van twee wereldbranden - en eensklaps zou deze bladzijde nu omgeslagen worden? Zouden deze naties die zo op hun onafhankelijkheid zijn gesteld, die het nooit tot een politieke eenheid of een duurzaam rijk konden brengen, plotseling met hun diepst ingewortelde tradities hebben gebroken, om één groot geheel te gaan vormen? De eerste reactie van de historicus is dan ook: scepsis. Zijn collega in de economie kan hem haarfijn uitleggen dat de omwentelingen op het gebied van de hedendaagse technologie een ruimere basis nodig hebben dan degene die ze in eng staatsverband vinden - de historicus zal daardoor weinig overtuigd worden. De zogenaamde ‘noodzakelijkheden’ blijven steeds zonder uitwerking wanneer ze tegenover de imperatieven van de geschiedkundige psychologie komen te staan. Is Europa tenslotte niet bij uitstek het continent van de vele naties en nationalismen? Het is waar dat hetzelfde verschijnsel zich nu ook elders, in Azië en Afrika, voordoet. De soevereine gebieden worden er talrijker en talrijker en het verzet tegen de blanke kolonisatie neemt er de vorm van een hartstochtelijke vaderlandsliefde aan. Nochtans het nationale begrip dat zo 'n diepe invloed op de wereldstructuur heeft, is wel degelijk van Europese oorsprong. Een onmetelijk gebied zoals Indië, met zijn honderden talen en dialecten, zijn ontelbare uiteenlopende rassen en regimes, is er in geslaagd een nagenoeg verenigde republiek tot stand te brengen. Het patriotisme dat daar tot ontwikkeling komt staat op het niveau van de eenheidsstaat en niet op dit van de kleinere delen. In dit enorme conglomeraat van staten en staatjes is er geen sprake van het taaie particularisme dat in onze Staten, onze gebieden, zelfs in onze nationale minderheden zo diep ingeworteld zit. Het is alsof Europa zich niet tot het vormen van een eenheid zou lenen. De veelvormigheid sluit beslist de samenhang niet uit en het zou de eerste maal niet zijn dat mensen zich geplaatst zien voor het probleem van ‘eenheid in de verscheidenheid’. De geschiedenis van het Westen laat ons hiervan genoeg voorbeelden zien, maar geen enkele situatie kan met die van het huidige Europa worden vergeleken. Zo heeft Nederland, op het ogenblik dat het zijn onafhankelijkheid zou veroveren, zijn (confederatieve) Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën gevormd. Maar deze qua structuur zeer gebrekkige Staat, hield slechts stand dank zij de hegemonie de facto die door de twee kustprovincies, Holland en Zeeland, werd uitgeoefend. De Verenigde Staten van Amerika, de eerste vrije Bondsrepubliek in de geschiedenis, hebben op een enigszins verschillend vlak een nieuwe vorm van politieke staatsregeling ingeluid. Maar ze waren vroeger reeds onder de Engelse kroon verenigd geweest en overigens was het patriotisme van de verschillende afzonderlijke Staten - zoals van Virginia bijv. - weliswaar een realiteit maar toch slechts van geringe betekenis naast hetgeen men heden ten dage in Frankrijk, Duitsland, Italië kent. Tenslotte en vooral hebben we het Zwitsers voorbeeld. Het was in 1848 dat er daar een Statenbond werd opgericht, waarbij de rechten van de onderscheidene cantons en de bestaande taalkundige autonomieën werden geëerbiedigd. Maar dit land kon steunen op een eeuwenoud collectief bestaan en een statuut van gemeenschappelijke neutraliteit. Europa daarentegen heeft geen dergelijk verleden - het zou eerder 't tegendeel zijn. Nu begrijpt u waarom de historicus in de eerste plaats sceptisch staat. Hij kent te goed het verleden om zich blindelings in de toekomst te werpen. Hij wacht liever nog even af. Sedert enige tijd nochtans is hij verplicht te erkennen dat de integratie niet langer een onderwerp is waarmee alleen redevoeringen worden gestoffeerd: er kunnen ook reeds feiten worden aangetoond. Er wordt over de te volgen methodes gediscuteerd - ‘functioneel’ of ‘institutioneel’ - men spreekt over ‘groot’ en ‘klein’ Europa, over de overgang van het economische naar het politieke of omgekeerd, maar het blijft een feit: de bezorgdheid om de eenheid verdwijnt niet, ze wordt integendeel hoe langer hoe meer een overheersende factor in onze huidige samenleving. Dit eenmaal vastgesteld, ontdekt de historicus een tweede punt dat hem met evenveel verbazing vervult. Het betreft de onverschilligheid van het grote publiek ten opzichte van een verschijnsel dat, voor zover het een realiteit zou blijken te zijn, ingrijpende veranderingen met zich zou meebrengen: heel wat denkgewoonten zouden moeten herzien worden, heel wat eco- | |
[pagina 234]
| |
nomische belangen zouden worden verstoord, het grootste gedeelte van onze openbare instellingen zou moeten worden aangepast. Niettemin zijn de protesten betrekkelijk zeldzaam - bijna zo zeldzaam als de uitingen van enthousiasme. Deze evolutie, met haar enorme historische draagwijdte, verwekt een ontstellend geringe deining. Zou die hele beweging, niettegenstaande de schijn, dan toch gedoemd zijn om na een kortstondig bestaan ten onder te gaan? Niet noodzakelijk. Want de geschiedkundige doet twee vaststellingen, die er toe bijdragen de schijnbare paradoxe te verklaren. Enerzijds leven wij in een tijdsgewricht waarin het gehele politieke leven - en niet alleen de Europese wording die er maar een element van is - grotendeels ontsnapt aan de greep van het emotionele. Het technisch karakter van de problemen neemt toe, want het raam waarin ze worden gesteld is op wereldniveau, hetgeen de horizon van het dagelijkse leven te buiten gaat. Hun objectief belang heeft geen enkele gemeenschappelijke maat met het vermogen dat ze bezitten om de hartstochten van het volk op te wekken. De Gemeenschappelijke Markt komt tot stand zonder dat de publieke opinie zich er ernstig mee inlaat. Maar dat is precies evenzo met het Delta-plan in Nederland of, onlangs met het Franse plan voor heruitrusting van Jean Monnet. Deze plannen - evenzeer als de Europese Economische Gemeenschap - hebben nochtans grondig het aangezicht van de betrokken landen gewijzigd (of zullen dit nog doen). Als de mening dus niet hevig ‘voor’ nog hevig ‘tegen’ is, vloeit dit voort uit het feit dat ze zich onbevoegd voelt. Ze laat de technici betijen, voor wie ze overigens een gunstig oordeel heeft. Dit blijk van sympathie kan waarschijnlijk volstaan. Noopt deze vaststelling er toe het gehele democratische ideaal te herzien? Misschien. Maar dit is geen uitsluitend ‘Europees’ probleem. Anderzijds wordt het gevoelselement in een politiek debat bijna uitsluitend bepaald door de voorstelling die men zich van de ‘vijand’ maakt. Welnu buiten de communisten heeft het Verenigd Europa weinig uitgesproken tegenstanders. Het grootste gedeelte van de hedendaagse nationalisten zijn misschien min of meer afkerig van de Europese constructie in wording, maar ze hoeden zich er wel voor de discussie op het terrein van de algemeenheden en de principes te brengen. Afgezien van de ‘twist’ in de Europese Defensie Gemeenschap - dan nog beperkt tot één land, Frankrijk! - heeft de supranationale integratie tot dusver nooit een werkelijk politiek tornooi uitgelokt, waarbij het ene leerstelsel in conflict zou gekomen zijn met het andere. Overigens was de voorbijgaande hartstocht waarmee sommigen de E.D.G. verwierpen, omdat deze instelling de herbewapening van Duitsland goedkeurde, maar een strovuurtje en verdween dadelijk na 30 augustus 1954. Toen enkele weken later dezelfde herbewapening onder een licht gewijzigde wijze opnieuw aan de orde werd gesteld, kwam er als enige reactie de oude onverschilligheid en de opinie, die kort tevoren nog zo in beroering was geweest, vond helemaal geen graten in de ondertekening van het verdrag van Londen, waarbij de Unie van West-Europa werd gesticht. Deze twee vaststellingen verdienen onze aandacht en wij zullen er dan ook even bij stilstaan. Wij leven in een tijdvak waarin geweld hoe langer hoe meer gevaar loopt vernietigd te worden door geweld. Zoals sedert de uitvinding van de atoombom de oorlog nagenoeg een onmogelijkheid is geworden, zo ook zien we dat de revoluties meer en meer hun plaats in de geschiedenis verliezen. Niemand is nog bereid de hoge tol te betalen die ze eisen. De tijd van de ‘frisse en vrolijke’ oorlogen en revoluties is definitief voorbij en deze zekerheid is reeds geruime tijd tot de algemene openbare opinie doorgedrongen. De moderne ‘doorsnee burger’ voelt onbewust dat hij er alle belang bij heeft dat zijn staat blijft voortbestaan en de gedachte alleen aan een ineenstorting schrikt hem af. Zoals de diplomaten veroordeeld zijn tot onderhandelen, zo zijn de politieke partijen het tot hervormen. Het tijdperk van de constructieve politieke hartstochten is dus afgesloten, althans in de meest ontwikkelde landen van de wereld. In deze omstandigheden is het licht te begrijpen dat politieke beroering niet meer ‘rendeert’ en de Europese federalistische beweging is niet de enige die hiervan de gevolgen ondervindt. Voor de ‘doorsnee burger’ volstaat het enkele elementaire waarheden te hebben onderkend - bijv. dat onze eeuw ‘grote gehelen’ met minstens 150 miljoen inwoners vereist - om verder alle vertrouwen te schenken aan de enkelen die belast zijn met het zoeken van de modaliteiten. De grote verliezer in dit geval is het Nationalisme. We stelden daarstraks zijn bescheidenheid vast, de neiging die het heeft om de continentale integratie niet zo maar globaal te veroordelen. En dat is begrijpelijk. Zijn politieke doctrine is niet langer meer eenvoudig en bevattelijk, zoals het scheen ten tijde van Barrès en de ‘Jingoes’; deze doctrine kan niet meer worden beschouwd als ‘een onmiddellijke opgave van het geweten’. Nu de conflicten universeel en ideologisch geworden zijn, volstaat het begrip Natie niet meer; het klaarblijkelijke is er af. De fronten waarop in een ‘koude’ oorlog gevochten wordt, vallen niet meer met de nationale grenzen samen. Tussen 1939 en 1945 zag men herhaaldelijk dezelfde nationale vlag aan beide zijden van de barricade wapperen. Het begrip van ‘goede vaderlander’ werd gepolitiseerd en verloor daardoor zijn doorzichtigheid, zijn vermogen om instinctief de burgers van een land samen te binden. Bijgevolg zijn het niet alleen de technische noodwendigheden die het nationale kader zijn waarde ontnemen: dit kader is op zichzelf ook problematisch ge- | |
[pagina 235]
| |
worden, door zijn natuur, zijn inhoud. Wel worden nog krampachtige pogingen vastgesteld, maar het Nationalisme is onbetwistbaar in verval, omdat het niet meer aan de behoeften, aan de hartstochten van onze tijd beantwoordt. Ongetwijfeld blijft het nog latent voortbestaan en moet het niet te onpas worden opgewekt. Maar terwijl het Federalisme reeds een samenhangend gedachtencomplex - echt of vals - vormt, neemt het Nationalisme er genoegen mee zonder veel overtuiging oude formules op te warmen. Het levert een achter-hoeden-gevecht. Of duidelijker gezegd, wij hebben een samenhangende moderne nationalistische gedachte gekend: het Fascisme. Na de eenheid aan het binnenland te hebben opgedrongen, wierp het zich in het buitenlands avontuur. Maar een dergelijk avontuur is vandaag de dag materieel niet meer denkbaar, zodat zelfs de fascistische idee wegsterft, daar geen enkele Europese natie nog iets voelt voor een verovering van de wereld. Hoogstens kan het moderne Nationalisme, in zijn logische en fascistische vorm, nog blijven voortbestaan bij gebrek aan beter, vegeterend en langzaam verstenend, zoals dit het geval is in Spanje. Derhalve groeit op 't ogenblik iedere vorm van Nationalisme onvermijdelijk naar het Fascisme als naar zijn logische consequentie. Zijn veroordeling kan er alleen maar radicaler door zijn. Sluit dit in zich dat de vaderlanden gaan verdwijnen, dat ze op hun beurt zullen betrokken worden in de ontwaarding van de soevereine nationale Staten? Dit is een heel andere kwestie. Het is zelfs mogelijk dat een nauwer contact tussen de verschillende Europese naties onderling in plaats van de bestaande verscheidenheid te verzwakken, ze wijzigt zonder ze te verminderen en misschien, in sommige gevallen, ze nog meer doet uitkomen. Zo hebben de Kruistochten, die reuze-ondernemingen van de christelijke gemeenschap, door de ene nationale groep in wrijving te brengen met de andere, de bestaande verschillen nog vergroot en op die wijze - hetgeen paradoxaal moge klinken - het ontstaan van de dynastieke Staten in de hand gewerkt. Het is niet uitgesloten dat de Europese integratie en samenwerking, verre van naar het cosmopolitisme te leiden, de oorspronkelijkheid van de samenstellende gemeenschappen zal verstevigen. Hoe dan ook, de bouwers van het Verenigd Europa zullen er goed aan doen niet te veel te speculeren op een vermengingsproces van de historisch-gegroeide vaderlanden. Dit zou misschien een zware vergissing blijken te zijn en heel hun werk in gevaar brengen. De Europese Federatie zal niet ontstaan uit een nationaal ‘Risorgimento’ van het collectieve Europa. Ze zal een gemeenschap van landen zijn, een ‘societas societatum’, of ze zal niet zijn. De geschiedenis kan niet worden weggecijferd en Europa is een gebied van de wereld, waar de historische wortels wel erg diep zitten. | |
‘Welk Europa?’Een vraag die de lezer zich onwillekeurig reeds heeft gesteld: ‘Welk Europa?’ Tot waar gaat dit Europa, waarover hier de hele tijd wordt gesproken? Waar liggen zijn ‘grenzen’? Wij antwoorden met een negatieve zin: onze ‘grenzen’ liggen niet aan de Oeral noch aan de Bosforus. Het is ongetwijfeld een oude aardrijkskundige conventie te spreken van een ‘Aziatisch’ Rusland en van een ander dat ‘Europees’ zou zijn. Maar de werkelijkheid ligt daar ver af. In een van zijn verhalen heeft Boris Pasternak de reis beschreven van een familie, vóór de Revolutie, die van Perm naar Ekaterinenburg gaat. Op zeker ogenblik: grote opwinding in het treincoupé - men gaat de beruchte grens overschrijden waar aan de ene zijde het woord ‘Europees’ en aan de andere het woord ‘Aziatisch’ te lezen staan. Het ogenblik komt - maar er gebeurt niets. Noch het klimaat noch het landschap veranderen, en 's avonds moet de held van het verhaal zich bij de werkelijkheid neerleggen: men bevindt zich nog altijd in hetzelfde Russische vaderland en beneden, in de keuken, zingt de dienstmeid dezelfde liedjes als in ‘Europa’. Evenzo is het een oude ongegronde gewoonte beide oevers van de Bosforus, de ene ‘Europees’, de andere ‘Aziatisch’ te noemen. De beweging die Turkije nader bij het Westen moest brengen om het tenslotte in de Europese instellingen te doen opnemen, vertrok paradoxaal genoeg van uit Klein Azië - van uit Ankara en niet van uit Istamboel! De gemakzucht van de uitgevers van wandkaarten kan op dit gebied niet doorslaggevend zijn. Maar wel het onderzoek van de historische werkelijkheden, van de mensengroepen in wording. Dit vooropgesteld zijnde, kunnen wij ons afvragen welke volkeren tot Europa behoren. De federalisten die zich in september 1946 te Hertenstein die vraag stelden, hebben op een verstandige manier geantwoord, daarbij tegelijk de subjectieve en objectieve aspecten van het vraagstuk bepalend. Maken deel uit van Europa, zeiden ze, alle volkeren die ‘zich beroepen op een Europees karakter’ en die bereid zijn de door de gemeenschap opgelegde discipline te aanvaarden. Dit antwoord blijft nog steeds van kracht. Enerzijds kan geen enkele wereldrechtbank aan niemand een bewijs van Europese aanhorigheid verlenen of weigeren. Alleen de naties zelf kunnen daar aanspraak op maken. Maar tegelijkertijd veronderstelt de toetreding tot een plurinationale gemeenschap het aanvaarden van dezelfde rechten en dezelfde plichten voor alle partijen. Tegenwoordig wordt het lot van een zeker Europa gedeeld door al degenen die, als het ogenblik daar is, hun keus hebben laten gaan naar oplossingen met federalistische inslag. Keus die we hier niet te beoordelen | |
[pagina 236]
| |
hebben, maar die in ieder geval tot gevolg heeft dat het lot van een Europees volk voortaan anders zal zijn, naar gelang tegenover deze keus een positieve of negatieve positie werd ingenomen. Nu zoals in het verleden ondergaan de Europese ‘limits and divisions’ nog steeds wijzigingen. Het zou ongerijmd zijn een willekeurige lijn op de kaart te trekken ten einde de geschiedenis van dit bepaald gebied met uitsluiting van al het overige te bestuderen. Dergelijke beslissingen ‘a priori’ zijn absurd. Wij maken dit verwijt genoeg aan de ‘natiocentrische’ geschiedkundigen die bij Cesar reeds een ‘België’ menen te vinden of bij Tacitus reeds Germano-‘Duitsers’. Het zou even grotesk zijn vandaag het Europa ‘van de Zes’ er uit te lichten onder het voorwendsel dat ze ‘sedert het prilste begin der tijden’ een gemeenschappelijk lot zouden hebben. De ‘Zes’ zijn een recente werkelijkheid, waarvan het ontstaan door talrijke actuele beschouwingen wordt verklaard. Ze kunnen mettertijd een hedendaagse politieke eenheid gaan vormen. Maar ze zijn geen voorbestemde ‘cultuurkring’, waaruit bijv. Zwitserland of Oostenrijk, het Iberisch schiereiland of Oost-Duitsland, zouden gesloten worden. De ‘Zes’ zijn hoogstens de ‘primitieve cantons’ van Europa. Degene die Europa als historische groepering wil bepalen (geografische of politieke bepalingen eisen heel wat meer omzichtigheid) vindt twee termen: deze van ‘cultuurgemeenschap’ en van ‘lots-gemeenschap’. Europa is een ‘Kulturkreis’, een beschaving, die uit gemeenschappelijke bronnen put en via gemeenschappelijke ervaringen gevormd wordtGa naar eind1. Het is vandaag de dag verenigd door zijn positie in de wereld. In het verleden kon de samenstelling van de Europese gemeenschap variëren. Op zeker ogenblik maakte het Rusland van Kiev er een integrerend deel van uit, terwijl het heidense Scandinavië het alleen benaderd had om het binnen te vallen en te plunderen. Later daarentegen brak de Mongoolse storm radicaal de historische ontwikkeling van het Russische rijk af en richtte het met geweld naar Azië: dit vaststellen is geen waardeoordeel vellen, maar acte nemen van een onloochenbaar feit. Het is overigens duidelijk dat zich onder de heerschappij van Peter de Grote een nieuwe omwenteling voordeed: een ‘derde Rusland’ ging ontstaan; men had de ervaring van de Tartaarse overheersing geassimileerd, de hoofdstad werd voor de tweede maal verplaatst en men poogde opnieuw een grote Europese macht te worden. Toen eindelijk, na 1917, Moscou opnieuw het nieuwe centrum van alle Ruslanden werd, dit keer onder het symbool van hamer en sikkel, werd er een nieuw origineel antwoord gegeven op de vraag van het ‘aanwezige en afwezige’ RuslandGa naar eind2. Een dogmatisch antwoord of een antwoord ‘a priori’ zou derhalve verkeerd zijn op dit terrein. De kwestie is niet of Rusland ‘het recht’ heeft Europees te zijn of niet: Rusland zelf heeft geaarzeld en een hartstochtelijk debat, in de XIXde eeuw, tussen slavofielen en westersgezinden verscheurde zijn intelligentsia. De enige vraag die een historicus zich kan stellen is - en in welke mate - of op een gegeven ogenblik het Russische lot - of het Scandinavische of het Andalusische - werkelijk deel uitmaakte van de Europese lotsbestemming. Evenzo moeten wij ons nu niet afvragen of de communistische landen ‘nog’ deel uitmaken van Europa ofwel of ze ‘reeds’ naar een andere gemeenschap zijn overgegaan; deze kwestie wordt niet bepaald door politieke sympathieën of persoonlijke verwachtingen, maar wel door de wisselvalligheden van de evolutie, dus door de feiten. Dat het IJzeren Gordijn nooit heeft overeenstemd met duurzame werkelijkheden - wat men heden ook moge beweren - heeft ons altijd zeker geleken. Niets is gevaarlijker of ongepaster dan een huidige stand van zaken te willen wettigen door het historisch argument ‘a posteriori’. Niets is gewaagder dan het verleden te willen interpreteren in het kader van een actuele politieke rechtvaardiging. Maar is het waar dat er altijd een lotsgemeenschap bestond tussen het Europa van het Oosten, het Centrum en het Westen, zo blijft het evengoed mogelijk, en zelfs waarschijnlijk, dat de invloed van het communistische regime op Oost- en Centraal-Europa daar een feitelijke solidariteit tot stand zal brengen, die fel zal contrasteren met de evolutie aan deze zijde van het Gordijn. Zo zien we dat de Europese ‘grenzen’ verschillen van periode tot periodeGa naar eind3. Maar de Europese lotgemeenschap blijft niettemin een geschiedkundig element en geen enkele natie heeft ooit haar fundamentele ervaringen alleen beleefd. Geen enkel werd afzonderlijk door het Christendom beroerd. Geen enkele van de opeenvolgende christelijke Hervormingen bleef tot één enkel gebied, één enkel land beperkt. Geen enkel volk beleefde de Renaissance van de letteren en de klassieke kunsten, zonder dat tegelijkertijd andere er bij werden betrokken - dit in sterkere of zwakkere mate overigens, naar gelang de aanleg van plaats en tijd. Zo ook hadden alle Europese volkeren hun, groter of kleiner, aandeel in de ideeënbeweging die de Italianen ‘illuminismo’ noemden en de Duitsers ‘Aufklärung’. En geen enkel Europees volk stond alleen in de XIXde eeuw om zijn navorsingen op het gebied van de experimentele wetenschap te verrichten: het klimaat was overal gelijkaardig. Zo zou men deze lijst van voorbeelden tot in het oneindige kunnen voortzetten. De geschiedenis van onze ‘Kulturkreis’ is er een van eeuwige variaties op een relatief beperkt aantal thema's. De Europese ‘grenzen’ dus? Ze liggen daar waar de verschijnselen ophouden tot dezelfde periode te behoren, waar historische termen zoals ‘Völkerwanderung’, ‘Middeleeuwen’ of ‘Revolutie’ niet meer dezelfde bepaalde zin hebben of alleen nog maar door loutere analogie worden toegepast. Ze liggen daar waar men | |
[pagina 237]
| |
een beschaving verlaat om in een andere binnen te treden - eerbiedwaardig schitterend of misschien grandioos... maar verschillend van de onze. De Europese ‘grenzen’ worden niet ééns voor al getrokken. Ze worden telkens opnieuw in concrete geconstateerd. | |
Thema's en variatiesWij spraken over beschavingsgemeenschap. Laat ons dit woord niet verkeerd begrijpen. Het betreft hier niet alleen de ‘cultuur’ in de enge zin en nog minder in de pejoratieve betekenis van het woord, want in dit begrip sluiten we niet alleen de wetenschappen, de schone kunsten, de filosofie en het geestelijk leven in. De sociale en politieke instellingen maken er eveneens deel van uit, en zelfs een integrerend deel. Ook op dit gebied hebben de Europeanen klaarblijkelijk een gemeenschappelijk lot. In weerwil van hun afwijkingen, leven ze in dezelfde soort maatschappij. Zij hebben gelijkaardige politieke kaders geschapen. We zien dat de Europese maatschappij (die Marx zonder meer voor ‘de’ maatschappij hield) zich overal aan een nagenoeg gelijk tempo en met gelijkaardige resultaten heeft ontwikkeld. Ontstaan uit de chaos van de landverhuizingen heeft ze stilaan vorm gekregen dank zij de ‘banden van ondergeschiktheid’ die de feodale orde stevig in het zadel brachten. Vervolgens werden ingrijpende veranderingen aangebracht door de Kruistochten, de technische uitvindingen en de opkomst van de vrije steden, zodat ze meer en meer de ‘burgerlijke’ kant uitging, terwijl zich in onze tijd een progressieve, maar soms snelle, integratie van de arbeidersklasse in de sociale gemeenschap voltrekt. Van Turijn tot Stockholm en van de Gaz de Lacq tot de ‘Volkswagenwerke’ loopt er een zelfde evolutielijn. Zo ook is de politieke evolutie overal dezelfde. Vooreerst verzekeren de feodale dynastieën dit minimum aan veiligheid, dat nodig is om iedere beschaving in leven te houden. Vervolgens beginnen de stadsautonomieën zich onder de invloed van de monnikendemocratieën te ontwikkelen. Zij pogen zich te handhaven tegen de monarchale macht die haar centrale administratie, haar belastingssysteem en haar beroepsleger versterkt. Een voor een worden ze echter militair geslagen, zelfs af geslacht, en zelfs hun gilden blijven ternauwernood in leven. Later zal de bourgeoisie, in plaats van de nationale dynastieën te bevechten, overal waar ze kan gemene zaak met hen maken. Daar waar een dergelijke vreedzame evolutie onmogelijk blijkt, zal een republikeinse revolutie onvermijdelijk zijn om vooreerst een door de belastingplichtigen bepaald parlementarisme in te stellen en later het volledig democratisch regime. Tenslotte zoekt deze laatste heden ten dage, in al onze landen zonder uitzondering, een aanpassing aan de behoeften van het nieuwe tijdsgewricht, de sociale democratie en de economische plannering. Er vloeiden daar crises uit voort die, in Duitsland en Italië, dodend waren terwijl ze elders latent bleven. Maar hoe ook de afwijkingen, de contrasten, de tegenstellingen mogen zijn, geen enkel probleem is louter nationaal. Het fascisme had zijn ‘internationale visie’ en de ‘Welfare-State’ is geen Engels voorrecht. Zo waren niet alleen de artistieke, intellectuele en geestelijke thema's gelijk voor al onze volkeren. Deze hadden eveneens een publieke en sociale geschiedenis, die uit de verte bekeken, in grote trekken dezelfde blijkt te zijn. Van dichtbij bezien vertoont ze opmerkelijke verschillen in tijd en ruimte. Zouden deze variaties onze beweringen betreffende een eenheid tegenspreken? Helemaal niet, want ook zij maken deel uit van de gemeenschappelijke erfenis, waarin ze hun enige verklaring vinden. Ze staan overigens diep in het lichaam zelf van ons continent gegrift. Europa is veelrassig. Aan zijn vorming hebben verscheidene ethnische groepen deelgenomen, die tot de Indo-Europese behoren. Maar bovendien zijn minstens twee Europese volkeren van Aziatische oorsprong: de Hongaren en de Finnen - zonder van de Bulgaren te spreken, die geweldig de invloed van de Hunnen ondergingen. Nochtans werd het feit of ze tot onze cultuur behoren nooit in twijfel getrokken sinds de dag dat ze het doopsel ontvingen en hun levenswijze van nomaden afzwoerenGa naar eind4. Daarenboven is Europa, zoals bijv. de beschaving van de Pharao's, geen verovering op één enkel natuurverschijnsel, hetzij een stroom, een zee of een berg. Het kent de meest uiteenlopende landschappen: de grote stroomgebieden, de berggroepen, de graanvelden, de stranden, de fjords en de polders, de heiden en de bosschagen. Denk maar even aan de mooie passage van Gonzague de Reynold, die handelt over een Russische landbouwer die als door een wonder duizend kilometer verder wordt geplaatst: hij zal verwonderd zijn over de onverwachte schikking van de beuken en de sparren in het landschap, hij zal zich vervolgens bukken om enkele aardkorrels op te rapen..., vaststellen dat de bodem nog altijd dezelfde is... zijn ploeg gaan halen en schouderophalend aan het werk gaanGa naar eind5. In ‘Europees’ Europa daarentegen volstaat het van Bretagne naar Normandië te gaan om een heel andere horizont te zien en om van het kleine nederige bedrijf naar de uitgestrekte weilanden van de grote ondernemingen over te stappen. In de derde plaats heeft Europa een grote verscheidenheid wat het klimaat betreft. Daar waar de Indische, de Mongoolse beschaving of die van de Azteken gelocaliseerd zijn in een zone, beperkt of uitgestrekt, maar met één bepaalde klimaatsoort, loopt Europa van de Noordkaap tot in Sicilië. In het ‘steppenrijk’ of het | |
[pagina 238]
| |
Noordse maritieme gebied van de Vikings wordt de Europese beschaving bepaald door de aard van haar hemel, zowel als door haar rassensamenstelling of haar aardrijkskundige gesteldheid. Tenslotte en vooral vindt men een grote verscheidenheid in Europa vanwege zijn geestelijke wortels. Het werd niet door één taal of één stijl, één filosofische of religieuze stroming, één intellectuele of artistieke leer gevormd. Er zijn er verscheidene. Onder de duurzame ‘thema's’ valt vooral dit van de judeo-christelijke symbiose op te merken, in tegenstelling met dit van de primitieve vrijheden, erfenis van de ‘barbaren’. Of dit van het Romeinse recht, kerkelijk en burgerlijk, naast de plastische schoonheid, de speculatieve wijsbegeerte en de belangeloze wetenschap, waarvan de oorsprong in het oude Griekenland te vinden is. Deze thema's die aan alle Europeanen, zij het ook in verschillende proporties, gemeen zijn harmonieëren niet spontaan. Integendeel want heel onze geschiedenis staat voortdurend onder de druk die door die verschillende, afwijkende en soms contrasterende inspiraties wordt verwekt. In de Middeleeuwen bijv. is Griekenland weinig of slecht gekend, en het toneel heeft noch in zijn onderwerpen noch in zijn structuur iets gemeen met de drie tragische Atheners. Vandaag daarentegen brengen zelfs de ‘modernste’ toneelschrijvers graag een nieuwe interpretatie van de grote mythen van Hellas. Of nog, in de XIIde en XIIIde eeuw is het hoofdonderwerp van het hele Europese leven christelijk, terwijl in de XVIIIde eeuw het Christendom plotseling in verval raakt en het rationalisme en de wetenschappelijke proefnemingen het beeld beheersen. Culturele en geestelijke verscheidenheden die verre van de eenheid tegen te spreken haar steeds de mogelijkheden tot vernieuwing geven. Want de geschiedenis van Europa is er een van vernieuwingen. Ze is vol van Hervormingen en Renaissancen, van ‘Risorgimenti’ en van volkeren die ‘ontwaken’, van Revoluties en ‘nieuwe tijdperken’. In de rijkdom van mogelijkheden en tradities worden er altijd een zeker aantal over het hoofd gezien, die gedurende zekere tijd op het achterplan geschoven, zich op onverwachte manier weer aan het collectieve bewustzijn opdringen. In Europa gaat niets verloren. Deze beschaving, die bestaat uit omverwerpingen, is ook de meest ‘conservatieve’. Het volstaat wel Europeanen in een Buiten-Europees gebied over te planten om ze spoedig in een nieuw cultureel geheel te zien opgaan, naar het Amerikaans model. Maar het volstaat eveneens ze in hun continent te laten opdat de geschiedenis voort in hen zou leven. Het heeft hier weinig belang of het hun ongeluk is, door hen te beletten vooruit te komen, of hun geluk, door hun nieuwe impulsen te schenken. Het feit is er in elk geval en de historische wetenschap vindt één van haar bestaansredenen in de rol vruchtbare impulsen van steriele reacties te onderscheiden. Nergens ter wereld is de ‘historische densiteit’ (Denis de Rougemont) groter dan in Europa en nergens wordt het leven meer beheerst door ‘de aarde en de doden’. ‘Alles is altijd ouder dan men denkt’Ga naar eind6 en Henri-Irénée Marrou heeft geen ongelijk als hij een verklaring zoekt voor de huidige houding van de ‘doorsnee Fransman’ ten opzichte van de fiscus in deze van zijn voorvaderen tegenover de EredienstpenningGa naar eind7. Tenslotte al wie in Brugge woont weet dat het standbeeld van de helden van 1302 op het marktplein niet een louter folkloristisch monument is. En dat de herinnering aan de ‘metten’ er nog steeds levendig is - zo levendig zelfs dat de waarnemer die het moderne Vlaanderen bekijkt zich soms afvraagt of de essentiële taak er niet in bestaat de Europeanen van hun geschiedenis te bevrijden, als ze dreigen er de gevangenen van te worden. Maar om de spoken van het verleden te bezweren, moet men ze kennen en begrijpen. In deze omstandigheden baart het voor de geschiedkundige geen verwondering dat de Europese integratie moeilijk vooruitkomt, stap voor stap, met hoogten en laagten, bedriegelijke hoop en onverwachte oplevingen. Hij kent gewis de behoeften van onze tijd en voelt zich geneigd een vergelijking met de XVIde eeuw te maken, toen de nationale eenheden vaste vorm kregen door het samensmelten van de locale particularismen. Hij weet dat Europa tot verval gedoemd is indien het weigert de noodzakelijkheid van het gemeenschappelijk samengaan in te zien - zoals Italië zijn verval kende na aan de wereld zijn Renaissance te hebben geschonken, daar het verbrokkeld bleef op een ogenblik dat de grote staatsnaties zich begonnen te vormen. Dit ontsnapt de historicus natuurlijk niet en het overkomt hem wel eens, tegenover het schouwspel van het verdeelde Europa, dezelfde gevoelens te hebben die Machiavelli ondervond toen hij zijn uiteengerukt Italiaans vaderland bekeek. Hij maakt zich soms erg ongerust en vraagt zich dan af of Europa niet bezig is zijn kans op de eenheid te verkijken, zoals Italië en Duitsland de hunne vier eeuwen geleden verkeken. Alleen nationaal zijn in het continentale tijdperk staat gelijk met het instandhouden van een ‘Kleinstaaterei’ uit een voorbije periode. Ja natuurlijk en toch... Hoe bekommerd hij ook is, de historicus verbaast zich niet zo erg over de langzaamheid van de integratie. Want deze langzaamheid is tenslotte de weerspiegeling van eeuwenoude gewoonten, traditioneel wantrouwen en vijandigheden die tijd nodig hebben om te worden uitgedoofd - historische reflexen meer nog dan in cijfers om te zetten economische voorrechten... Hoe dan ook, Europa zal nooit dezelfde taal spreken, zoals Noord-Amerika. In tegenstelling met Australië zal het altijd zijn ethnische, godsdienstige, nationale, politieke verscheidenheden kennen. Daar waar de grote industriële bedrijven zonder veel moeite overeenkomen | |
[pagina 239]
| |
om zich aan de Gemeenschappelijke Markt aan te passen, vreest de ‘doorsnee’ burger voor zijn monarchaal of republikeins regime, voor zijn vaderland met overheersend katholieke of protestantse strekking, voor het prestige van zijn nationale politieke partij, voor al de variaties die hem duurbaar zijn - of ze het al dan niet waard zijn. Ongetwijfeld zijn heel wat tradities routine geworden, die beter zouden worden omvergehaald. Veel overtuigingen, verre van zo heilig te zijn als men wel denkt, zijn alleen maar vooroordelen. Maar daar de Europeaan er op gesteld is, blijven ze een historische macht waarmee rekening dient gehouden, al was het maar om ze te verschalken. In de gegeven omstandigheden kan de langzaamheid waarmee het proces zich ontwikkelt aanstoot geven wanneer men het bijv. vergelijkt met het tempo van de decolonisatie. Maar deze langzaamheid op zichzelf is niet verbazingwekkend. De integratie staat niet alleen tegenover materiële belangen die vrezen te worden geschonden, maar vooral tegenover een psychologische terughouding die, gegrond of niet, diep genoeg in onze cultuur ingedrongen is om minstens een ernstige overweging te verdienen. Zelfs indien ze schadelijk of reactionair is blijft ze gebonden aan werkelijke erfelijke waarden die men dreigt te kwetsen. Europa is niet homogeen, maar kan solidair worden. Men moet van dit punt vertrekken. Heel verschillend is de overtuiging van de naoorlogse Nazis die hun tijdschrift de titel gaven: Nation-Europa. Voor hen is inderdaad de enig denkbare eenheid deze van de ‘Natie’ bijeengebracht in de centralistische Staat. In hun ogen kan alleen een continentaal Nationalisme de plaats innemen van het Nationalisme der verschillende volkeren, en voor hen bestaat de integratie alleen in het terugdringen van de centrifugale krachten. Maar dit is een droom. Wenselijk of niet, het centralistische perspectief is een schim. Slechts een totalitair regime zou dit kunnen tot stand brengen - en ongetwijfeld niet op een duurzame manier. De geschiedkundige weet dus dat Europa gehecht blijft aan zijn varianten, de goede zowel als de slechte. Hij weet bijgevolg dat de integratie in etappen en zigzaglijn moet geschieden ten einde een openlijke botsing met de bestaande tegenkantingen te vermijden. Alles is minderheid in Europa, zelfs de grootste landen, de talrijkste godsdiensten, de machtigste politieke partijen. En in al die minderheden laten zich nog kleine minderheden horen. Het is nutteloos ze te willen doen samensmelten of de mond snoeren. Wie daaraan denkt, bewijst het in wording zijnde gemeenschappelijke Europa een ondienst. Europa is en blijft heterogeen. Om het te integreren is er meer dan tijd nodig: er is geduld met veel begrip nodig. | |
LotsgemeenschapMaar in Europa is er niet alleen sprake van een gemeenschappelijke beschaving en een politieke maatschappij die zich in het verleden op een min of meer samenhangende manier zou hebben ontwikkeld. Er is eveneens sprake, zoals wij hebben gezegd, van een lotsgemeenschap in het huidige stadium van de geschiedenis. Waarom? Om drie essentiële redenen: de wereldstrekking die de volkeren naar hun continentale integratie stuwt - onze gemeenschappelijke confrontatie met de overzese problemen - ten slotte de dreiging van het Communisme, waaronder wij allen ten Westen van het IJzeren Gordijn leven. Enkele korte commentaren bij ieder van deze punten. Vooreerst is de Europese integratie geen alleenstaand verschijnsel in de hedendaagse geschiedenis. Dergelijke bewegingen vindt men overal. De huidige grootmachten tellen alle meer dan 150 miljoen politiek verenigde inwoners. Men haalt de URSS en de USA aan - men zou er de 650 miljoen van communistisch China moeten bijvoegen, en Indië dat op continentaal niveau bezig is de parlementaire democratie te beproeven. Laat ons ook even Latijns-Amerika bekijken, waar krachten ten gunste van de integratie in werking zijn, waar concentratie-problemen rond een dubbele pool aan de orde zijn, evenals in Europa, en waar een jonge generatie stilaan de figuur van Bolivar in een nieuw daglicht begint te bezien: niet alleen als een ‘bevrijder’ die slaagde, maar eveneens als een ‘bijeenbrenger’ die voorlopig - mislukte. Tenslotte, dichter bij ons: Afrika dat bezig is met het experiment van de nationale vrijstaten en de territoriale groeperingen. De integratie is aan de orde van de dag, niet alleen in Europa, maar over het geheel van de wereldcontinenten. En dit brengt ons bij de problemen van het kolonialisme en zijn opruiming. Alle Europese volkeren hebben, natuurlijk niet op dezelfde wijze en met dezelfde hevigheid, deelgenomen aan het koloniale avontuur. Bijgevolg verschillen de kolonisatie-methoden van ‘rijk tot ‘rijk’. De kwestie is helemaal verschillend voor Portugal dat altijd de gemengde huwelijken heeft aangemoedigd en voor Grcot-Brittannië dat de ‘colour bar’ invoerde. Ze varieërt van de doeltreffende maar enigszins van op een afstand gevoerde administratie van de Nederlanders naar het Franse systeem dat tegelijk meer overweldigend en universalistisch is. Het zou niet moeilijk vallen een lange lijst met dergelijke uiteenlopende punten te vullen. Niettegenstaande de nationale schakeringen is het zo dat de voorbije kolonisatie - en de daaropvolgende huidige mars van de jonge volkeren naar de onafhankelijkheid - de hele gemeenschappelijke geschiedenis en de hele toekomst van Europa bij dit proces betrekken. Wij zijn allen ‘kolonialisten’, want alle onze vol- | |
[pagina 240]
| |
keren hebben op een of andere manier medegewerkt bij het ontdekken, het ontginnen en het bewerken van de overzeese gebieden. Laat ons even een oogslag werpen op de onderscheidene bijdragen. Geleerden van Centraal-, Oost- en Noord-Europa, zoals Behaim, Copernicus, Tycho Brahé, Kepler, gaven een beslissende stoot aan de cartografische en cosmografische wetenschappen, die noodzakelijk waren om Europa in de gelegenheid te stellen op verovering uit te trekken. Een Portugese vorst en Spaanse koningen waren de eersten om de onderneming te helpen en te steunen. Normandische landbouwers bevonden zich onder de eerste Europeanen die, achter hun ploeg, van Canada Europese grond maakten. De Hollanders en de Engelsen werkten op een heel ander terein (in het spoor van Hendrik de Zeevaarder) een systeem van autonome Handelscompagnieën uit, die onze ‘Merchant Adventurers’ in staat stelden hun wereldkapitalisme tot stand te brengen. Een Florentijnse intellectueel gaf zijn naam aan Amerika en een Groninger de zijne aan Tasmanië. Tenslotte in de XIXde eeuw werd de ‘National Geographical Society’ te Londen het centrum waar het grootste gedeelte van de Afrikaanse navorsingen geconcentreerd was, terwijl parallel daaraan de Duitssprekenden zich toelegden op de kolonisatie en de wetenschappelijke ontdekking. Een gebied in het Hoge Noorden heet Franz Josephs Land. Als sommige Europese naties zich derhalve vandaag de dag niet rechtstreeks bij de overzeese conflicten betrokken voelen, zouden ze ongelijk hebben (en het zou ook wel van enige schijnheiligheid getuigen) zich daarover te veel te verheugen. Aan hun handen kleven misschien geen koloniale misdaden, zoals er in het verleden door andere Europeanen werden bedreven. Maar zijn ze niet rechtstreeks verantwoordelijk, dan hebben ze toch minstens onrechtstreeks geprofiteerd, net zoals de anderen. De Aziaten en Afrikanen weten dit best. Voor hen is men nooit onschuldig met een blanke huid, al was men IJslander. Wel is het ongetwijfeld zo dat sommige Europese volkeren, van de minst gecompromitteerde en de bescheidenste, voor het ogenblik mogelijkheden hebben die andere niet hebben vanwege het feit dat ze door hun ‘imperialistisch’ verleden gebrandmerkt zijn. Maar de naties zonder traditie in zake koloniale politiek mogen zich niet vergissen! Niettegenstaande de verschillen die hier bestaan, is het lot van alle Europeanen in de ogen van de overzeese landen onderling verbonden, zoals het verbonden is met de Amerika's en de Dominions. Gedurende een zekere periode kan een of ander Europees volk, wegens een Mau-Mau opstand of een atoombom, in de ‘derde wereld’ een slechtere pers hebben dan zijn geburen. Maar dit zijn slechts voorbijgaande schakeringen. De mislukking van de Nederlanders in Indonesië is geen enkele blanke gemeenschap ten goede gekomen en het is van kapitaal belang voor allen dat de Franse Gemeenschap slaagt ten einde haar vervolgens te kunnen binden aan het zich verenigende Europa. Met andere woorden, de moderne gedecoloniseerden maken onderscheid tussen Engelsen en Fransen, tussen Zwitsers en Belgen, tussen Denen en Nederlanders. Maar dat blijft oppervlakkig. De jonge Staten in Azië en Afrika zullen vrede zoeken met de vrije wereld in zijn geheel, of ze zullen zich elders wenden. Het essentiële punt voor hen is te weten aan welke kant zij zich, in het grote conflict tussen het Westen en het Communisme, zullen werpen. Hun keus zal niet geschieden in het raam van het nationale verleden van deze of gene Europese mogendheid, maar naar gelang van de concrete mogelijkheden die beide blokken kunnen bieden. Die keus zal gedaan worden volgens de graad en de aard van de bijstand die wij zullen kunnen verlenen. Hoe machtiger wij op dit terrein zullen zijn, des te beter zullen onze methoden harmoniëren en des te interessanter zullen de te openen perspectieven zijn. De jonge volkeren eisen van ons dat we ze niet laten staan ‘au milieu de gué’, dat we ze redden van de ‘clochardisation’Ga naar eind8. In de mate dat ze zich tot ons zullen wenden, en niet tot Moscou of Peking, zullen ze Europa in zijn geheel nemen. Tenslotte (wij hebben daar reeds op gezinspeeld) ontwikkelt de Europese integratie zich niet alleen gelijktijdig met de dekolonisatie, maar eveneens met de opgang van de twee universele communistische Staten, de URSS en Continentaal China. Tegenover dit probleem had het verdeelde Europa eveneens een bedeesde, ordeloze, egoïsche en kortzichtige reactie. Heeft het de naties uit het Oosten niet ‘verraden’ (maar de thesis van ‘verraad’ is verdedigbaar genoeg), dan heeft het hun in elk geval kwistig met slechte raadgevingen bedacht. In 't bijzonder heeft de Labour Party ernstig het totalitaire potentieel van het Communisme onderschat, door zich begoochelingen te maken over de mogelijkheden van een democratisch verzet, eens dat het Rode Leger zijn regime zou hebben opgedrongen. Het werd een laattijdig en pijnlijk ontwaken, op een ogenblik - 1947/1948 - dat reeds een flink aantal, onbetwistbaar Europese, landen onder de contrôle stond van een feitelijk vreemde dictatuur van communistische aanhangers. Voor het ogenblik schijnt de toestand hopeloos. Teheran, Yalta en Potsdam dragen hun vruchten. Europa is niet alleen verdeeld, maar verminkt. Het is hier niet de plaats om de grote trekken van een Westerse strategie t.o.v. het Communisme te schetsen. Maar de historicus kan niets anders dan eens te meer de verbinding vast te stelen van degenen die mordicus in dit probleem een debattenkwestie tussen politieke strekkingen willen zien. Want het gaat niet alleen - zelfs niet meer in 't bijzonder - om landen waar de Communistische Partij sterk is, waar haar kamerleden | |
[pagina 241]
| |
talrijk zijn, waar ze een belangrijk deel van de syndicale en arbeidersopinie onder contrôle heeft. De geschiedkundige die de hedendaagse werkelijkheid onder ogen ziet, stelt integendeel vast dat de communistische vooruitgang in Europa (vooruitgang waardoor vandaag Straatsburg geografisch gezien dichter bij het IJzeren Gordijn dan bij Parijs ligt) helemaal niet afhankelijk is van de invloed van de Communistische Partij in een of ander land. Want het is zo dat er onder de door Moscou overheerste naties, sommige zijn waar het Communisme sterk was, naast andere waar zijn betekenis eerder gering bleek. De inlijving van de ‘besmetten’ is nauwelijks gemakkelijker geweest dan die van de ‘ondoordringbaren’. Met andere woorden, de communistische ‘uitdaging’ is slechts voor een gering deel een aspect van de inwendige, sociale, economische politiek van onze landen. Het is veel meer een kwestie van internationale betrekkingen, van evenwicht der krachten in de wereld, zo dat de vraag of Frankrijk, Italië of Groot-Brittannië meer ‘bedreigd’ zijn, slechts voor een miniem gedeelte afhankelijk is van de oplage van L'Humanité, van L'Unità of van de Daily Worker. In dit verband gezien neemt de term die we hoger noemden zijn volle betekenis: ‘lotsgemeenschap’. Tegenover de ‘derde wereld’ zowel als tegenover de wereld van de tegenpartij, zullen alleen een concentratie van de politieke krachten, een gemeenschappelijke praktijk - welke overigens ook de materiële inhoud er van moge zijn - aan de bestaande behoeften beantwoorden. Een gemeenschappelijke confrontatie vergt een gemeenschappelijk antwoord. Wat men bijv. ook moge denken over de huidige ‘ontspanning’ - episode of begin van een duurzame hernieuwing in de orientatie, tactisch manoeuver of strategische zwenking? - hetgeen belang heeft is: het vraagstuk wordt gesteld voor heel Europa en voor heel het Westen. De oplossing ervan zal collectief zijn of niet zijn. Om derhalve het aangezicht en de toekomst van het mensdom, te beinvloeden, moeten Europa en ‘Atlantis’ eerst en vooral een collectieve totaalpolitiek voor zich zoeken. Om opnieuw op het wereldtoneel te verschijnen en de evolutie niet meer te ondergaan, maar actief te vormen, is het vrij gebleven gedeelte van het Eurasiatische continent verplicht zijn rol te bepalen in de schoot van de Westerse alliantie, die zijn natuurlijk actiekader blijft. Zijn eenheid is aan de orde van de dag. Het zal eerst het instrument voor zijn werelpolitiek moeten smeden. Het zou er zelfs toe verplicht zijn in een sereen en gevaarloos universum. Het is er op 't ogenblik des te meer toe verplicht, door de historische confrontaties die we meemaken. Zoals de aard van onze ingewikkelde beschaving ons noopt tot geduldige omzichtigheid, zo ook nopen ons de wereldsituatie en het ritme van de historische ontwikkeling ons tot het bespoedigen van de beweging. | |
Gevolgtrekkingen en suggestiesTot besluit is de historicus die het proces van de Europese integratie gadeslaat geneigd zo niet profetieën dan toch enkele suggesties naar voren te brengen. De eerste is wel deze dat de verantwoordelijken voor deze wording zich nooit het initiatief mogen laten ontglippen. Een gedeeltelijke mislukking is te verkiezen boven een voortdurend immobilisme en niets heeft meer schade berokkend aan de Europese Defensie Gemeenschap dan het klimaat van ‘verrotting’ waarin haar lot vastgelopen was in de eerste maanden van 1954. Europa zal ongetwijfeld ‘step by step’ tot stand komen, want alleen deze methode beantwoordt aan zijn huidige aard en temperament. Maar dat elke ‘stap’ dan zichtbaar moge zijn voor het publiek en dat men een verklaring geve voor iedere démarche. In de tweede plaats: laat de integratie, ook al beroert ze enkele regeringen en gevestigde gewoonten, nooit de indruk geven dat ze alles wil onderste boven gooien! De terugslag zou kunnen paniek verwekken. Dat de Europeanen, die over 't algemeen de integratie genegen zijn, niet direct de indruk krijgen dat iedere nationale werkelijkheid overboord werd gegooid en dat de federalisten afbreuk doen aan de historische vaderlanden. Ten derde (en dit is schijnbaar in strijd met de voorafgaande bemerkingen, ofschoon het er een aanvulling van is): in een Europa, waar de centrifugale krachten zo talrijk en zo te duchten zijn, is het nodig dat de centrale uitvoerende macht tot het stricte minimum beperkt blijft. Of het gaat om de internationale politiek of de inrichting van het gebied, om onze technische bijstand aan de ‘derde wereld’ of de militaire defensie waarvan de integratie eens opnieuw een actueel probleem zal moeten worden - telkens stellen wij vast dat iedere politieke actie geschiedt dank zij het werktuig van de macht. Verre van een verwording van de politiek te zijn - maar ook verre van er het hoogste doel van te zijn - blijft de macht tot uitvoeren het onmisbaar middel - en helemaal niet immoreel op zichzelf - voor iedere historische constructie. Hier neemt het ‘federalisme’ in de Amerikaanse betekenis van het woord, in de betekenis waarin de ‘founding fathers’ van de USA het gebruikten, zijn volle waarde aan. Maar aangezien het scheppen van een Europese macht - supranationaal dus per definitie - het doel en de test van iedere Europese schepping is, stelt de historicus zich nog een vierde vraag, te weten rond welke pool zo 'n machtsconcentratie moet geschieden. Onmiddellijk na het einde van de tweede wereldoorlog, kon het de schijn hebben dat het rond de ‘as’ Londen-Parijs zou zijn. In de mate waarin het verdrag van Duinkerken (1947) een zin had, was deze daarin gelegen. Ongelukkigerwijze betrof het hier maar één verdrag onder zoveel andere, die zonder overtuiging en- | |
[pagina 242]
| |
zonder een algemene visie werden gesloten. Als reactie hierop, na de hoop die gewekt werd door de Raad van Europa en de ontgoochelingen van de herfst 1949, is de vorming van een Europa ‘van de Zes’ uit de bus gekomen. Nu wij aan dit punt toe zijn - en onaf gezien van het oordeel dat men zich over dit ‘klein’ Europa vormt - moet worden erkend dat het zich rond de Franse aantrekkingspool concentreert. Frankrijk en Frankrijk alleen is tegelijk Noords, Atlantisch en tot de Middellandse Zee behorend. Frankrijk alleen heeft gemeenschappelijke grenzen met de drie andere partners; Italië, Duitsland, Benelux. In het Europa van de Zes neemt Frankrijk de centrale positie in en zijn taal zal er de meest gebruikte worden. Bijgevolg zal alles in het onderhavige geval van de oriëntatie van Parijs afhangen. Grote Europese politiek of politiek van nationale afzondering? Er valt te kiezen tussen een staatssoevereiniteit die de Europese horizon afsluit en een continentaal leadership dat de aanvaarding van het gemeenschapsprincipe veronderstelt. Maar hier weeral (en dit zal ons vijfde punt zijn), moet de bewering worden verbeterd (of aangevuld) door een omgekeerde vaststelling. Hangt alles van Frankrijk af, dan is het niet minder waar - het is integendeel maar al te duidelijk! - dat de Franse politiek niet die kan zijn van een natie die beveelt of overheerst. Tussen het federale feit en hegemonie bestaat er niet alleen een ideële tegenstelling maar eveneens een praktisch contrast. Europa - dit is tenminste een onbetwistbare ‘les uit de geschiedenis’ - heeft nooit aanvaard en zal vandaag ook nooit aanvaarden dat zijn eenheid tot stand moet komen onder de overheersing van één natie. Het is natuurlijk wel zo dat niets Europees tegen Frankrijk, zelfs niet zonder Frankrijk zal kunnen worden ondernomen, maar Frankrijk zou zich afzonderen en in discrediet gebracht worden, moest het zijn centrale ligging in dienst stellen van zijn eigen louter nationale belangen. Buiten zijn grenzen, stuit het op te veel wantrouwen om zijn leadership als iets anders dan een verantwoordelijkheid op te vatten, die voortdurend opnieuw moet worden gerechtvaardigd. Als de historicus zo oordeelt, geeft hij geen uiting aan een persoonlijke appreciatie. Hij stelt een bestaande feitelijke toestand vast, waarvan de oorzaken diepe wortels hebben. In de zesde plaats kan het de objectieve waarnemer niet ontgaan dat noodzakelijkerwijs de eenheid van het continent ondenkbaar is zonder duurzame verzoening tussen Frankrijk en Duitsland. Dit was de tegelijk eenvoudige en geniale visie van Sir Winston Churchill bij zijn toespraak in Zürich in september 1946. Dit is vandaag de visie van President de Gaulle. Derhalve blijft alles mogelijk. De ketterij bestaat nochtans altijd in een eenzijdige ophemeling van één waarheidselement, en de Frans-Duitse verzoening, die noodzakelijk en onmisbaar is, zou nefast worden moest ze in een condominium ontaarden. Ieder condominium eindigt onveranderlijk in het aannemen van een vorm van verdeelde hegemonie - van een hegemonie met zijn tweeën, maar toch een hegemonie - met al de daaraan verbonden, zoals hierboven aangehaalde, nadelen. Italië of de Benelux buiten de fundamentele beslissingen laten, zou ze er toe brengen zich te vervreemden met het gevolg een nog zo delicate gemeenschap te verbreken. Daarentegen zullen de ‘kleine’ landen die Benelux vormen (en vooral Nederland) misschien genoodzaakt zijn hun traditionele houdingen op het internationale vlak te herzien. Ze moeten zich bewust worden van het feit dat ze in het kader van de ‘Zes’ opgehouden hebben ‘klein’ te zijn. Tenslotte stelt de historicus vast dat de integratie van Europa - aangezien ze zich midden in de XXste eeuw voordoet, op 't ogenblik van de grote ideologische conflicten en de wereldverschuivingen - niet als een alleenstaande gebeurtenis kan worden gedacht. ‘Europa maken’ staat gelijk met het evenwicht van de krachten in de wereld te veranderen, tegelijk ten opzichte van de Amerikaanse bondgenoten, de communistische tegenstrevers en de ‘nieuwe’ volkeren. Al de problemen zijn tegelijk aan de orde en abstract gezien is het logisch, maar praktisch gezien is het absurd, ‘eerst’ te willen de eenheid van Benelux te bewerkstelligen bijv., dan die van de ‘Zes’, vervolgens van de ‘Vijftien’ en tenslotte (zo er nog tijd en energie overschieten...) ook die van de Atlantische naties. In werkelijkheid vormen al deze kwesties één enkel complex, zelfs indien ze zich op verschillende vlakken openbaren. Het is onmogelijk aan de geschiedenis de ‘timing’ te willen opdringen die onze luiheid, ons gebrek aan verbeelding en realisme zouden verlangen, of ook nog onze zin voor systeem. De eenheid van Europa is een Atlantisch probleem - misschien probleem nummer één van de Westerse gemeenschap. Bij het zoeken naar een oplossing moet er rekening worden gehouden met de feitelijke solidariteit die Amerikanen en vrije Europeanen verenigt, hoe ook de buitenlandse politiek moge zijn die men graag voor het toekomstige Verenigde Europa zou willen uitstippelen. Dit zijn de beschouwingen die de historicus zich veroorlooft. Hij wil natuurlijk niet voor profeet spelen, want hij kent maar al te goed het belang in de geschiedenis van het niet-gewilde resultaat, van het niet te voorziene gevolg, zelfs van het toe val. De geschiedenis is inderdaad een permanente schepping en gehoorzaamt niet aan de wetten van een machine. Nochtans de historicus die de gewoonte heeft de zaken van op een afstand te beschouwen, kan zekere noodzakelijkheden en zekere voelbare mogelijkheden aanduiden, en eveneens zekere onmogelijkheden. Tussen deze drie ligt het veld van het onbekende, waar het menselijke scheppen de vrije hand heeft. Gemeenschappelijke beschaving en gemeenschappelijke | |
[pagina 243]
| |
huidige situatie: zullen deze twee elementen voor Europa volstaan om zich te verenigen? Het is niet aan de historicus dit te zeggen. De geschiedenis van de toekomst zal het uitwijzen. Maar als Europa ‘gemaakt wordt’, zullen de gevolgen hiervan onberekenbaar zijn. Het zal een boodschap zijn aan de hele wereld, met een enorme draagwijdte. Want deze wereld haakt tegelijk naar eenheid en naar vrijheid, naar praktische doeltreffendheid en naar de voortzetting van haar culturen. De ene opofferen om de andere te bekomen zou gelijk staan met het aanvaarden van een verval; of met morele zelfmoord. Het bewijs zou geleverd zijn dat het mensdom moet kiezen tussen de totalitaire tyrannie en het nationalistische statu quo. In het tegenovergestelde geval zou Europa bewijzen dat de integratie uitvoerbaar is in vrede en eerbied voor de verscheidenheden. Dit alles zou in de schoot van het meest universele vasteland van de wereld een nieuwe werkelijkheid en een nieuwe hoop scheppen.
PROF. DR. HENRI BRUGMANS Rector van het Europa-College te Brugge |
|