II
Nu vraagt U mij: hoe staan wij, losse mensen, tegenover dit gehele gebeuren?
Ik meen, positief en negatief.
Positief: wij hebben ontzag voor de groei van de exacte wetenschap en stemmen in met het internationale confectiepak, door de techniek gecreëerd: dezelfde kleding, dezelfde auto en vliegtuigen, dezelfde verkeersregeling, dezelfde internationale hoffelijkheid, enz.
Wij nemen het internationale karakter waar van de vele ideologieën, die boven naties en staten grote eenvormige gedragingsklassen vormen: het kapitalisme, het socialisme, het communisme, de ethische leer van de Kerk.
Wij ervaren de spannings-indeling van de wereld in de landen van de vrijheid en de landen van de dictatuur. Het vlugger en veelvuldiger internationaal contact van personen, door de uitbreiding van de relaties en het soepeler reizen mogelijk gemaakt, is een goed.
Met genoegen zien wij de ontwikkeling van de internationale cultuur- en ontspanningsmedia: de muziek, de film, de radio, de televisie.
In dit opzicht gebeurt evenwel iets merkwaardigs. Tot nog toe kenden wij in hoofdzaak de cultuur van het geschrift dat het verst in het volk doordrong langs de pers. Het boek was dertig jaar geleden de weelde van enkelen, maar de goedkope uitgaven, de pockets en de vele illustraties hebben de lezers verduizendvoudigd. En toch blijft het boek en het ernstige geschrift voorbehouden voor enkelen.
Op dit ogenblik dient de volle nadruk of de klemtoon te vallen niet zozeer meer op het boek dan wel op de nieuwe audio-visuele middelen tot cultuuroverdracht. Er heeft altijd een andere vorm van cultuur bestaan dan het lezen; die andere vorm was het zien en het horen. Deze vorm van cultuur: zien en horen, is ouder, volkser, meer verspreid en dringt zelfs tot de analfabeten door. Vertellen en verhalen, dans, muziek, toneel, volksspel en volksfeesten zijn zovele elementen van een cultuurtraditie, die zo oud is als de cultuur zelf. Deze vormen zijn in elk tijdvak springlevend. Het belang en de invloed ervan werd sinds de moderne tijden en de toepassing van de drukkunst door de boeken- of leescultuur bewasemd of verdoezeld en in elk geval overstemd. Maar thans herleven deze aloude vormen en worden opnieuw ontzettend actueel dank zij de bioscoop, de radio en de televisie.
Veel meer dan het boek zijn deze media aangewezen om tot de diepste lagen van het volk door te dringen. En sommige dezer media zijn niet gebonden aan een taal in die zin dat zij anders niet te begrijpen zijn. De film en het beeld en de muziek spreken een internationale taal zodat de internationale mensengemeenschap, uit welk volk, natie of taal de leden ook bestaan, een haar aangepaste taal heeft gevonden, én een internationale mentaliteit kan zien ontstaan.
Negatief. Welke keerzijden heeft onze betrokkenheid op een dergelijk reusachtige problematiek?
Allereerst onze angst. Angst om datgene wat de mens schiep en tot vernietiging kan leiden, vermits de mens nog geen macht over de door hem ontdekte macht heeft gevonden. Al leeft een sprankel hoop dat het geweld en de omvang van de destructiemiddelen de hang naar het gebruik ervan zal remmen.
Ten tweede de bezinning dat de mens een hindernis geworden is voor de vooruitgang. Hij zit zo gevangen in zijn lichamelijkheid. Zijn lichaam beperkt hem naar de plaats, naar de concrete bindingen, hij kan in doorsnee nog niet behoorlijk het nationale aan, verre van het internationale, verre van de gehele mensengemeenschap. Er worden in die zin veel vaagheden verteld. Want wat betekent voor een concrete mens, voor U en mij, onze verhouding tegenover de éénwordende wereld? Is dit niet een zuivere abstractie? Kunnen wij in ernst en met zin voor het concrete zeggen dat de wereld een hofje aan het worden is waarin de mens voortaan dagelijks zijn voorheen onbekende buurman ontmoet? Is dit alles niet een spel van onze geest en verbeelding? Kunnen wij van diegenen, die de problematiek van de kleine gemeenschappen niet kunnen verwerken, verwachten dat zij de problematiek van de grote gemeenschappen zullen begrijpen, bedwingen en richten? Almaardoor groeien de kringen van onze verhoudingen: tegenover geburen, stad, beroep, volk, staat, Europa, Congo, Atlantische Unie, West tegenover Oost, West tegenover Azië en Afrika.
Wij kunnen het niet aan. Dichters vertolken doorgaans op wonderlijke wijze de tijdgeest: zij kennen met geheel hun wezen en nemen scherper het geestelijk en geconditioneerd klimaat waar. De dichters van vóór 1950 hebben de problematiek gesteld en hun fundamentele wanhoop uitgeschreeuwd terwijl zij in de praktijk een noodzakelijk compromis hebben gesloten met de zin- en uitzichtloosheid van hun bestaan in deze verdwaasde wereld.
De dichters van nu spreken zelfs niet meer van hun betrokkenheid op datgene wat de tijd beweegt: er is