| |
| |
| |
Ontmoetingen
Het jubileum der Kunstvrienden van Harelbeke en Leiestreek
Men vergeet soms hoe belangrijk de plaatselijke kunstverenigingen zijn voor de bevordering van het kunstleven. In de schoot dezer verenigingen vinden de kunstenaars - zowel beroepskunstenaars als liefhebbers - de steun en de vriendschap, die het hen mogelijk maakt in een sfeer van gezonde en kameraadschappelijke wedijver zich toe te leggen op de ontwikkeling van hun artistieke capaciteiten en de ontmoediging en eenzaamheid te overwinnen, die zo dikwijls het lot zijn van wie een hogere streving in zich draagt en deze spijt de onverschilligheid en het onbegrip van zijn omgeving wil verwezenlijken. Ook bieden de collectieve tentoonstellingen dezer kunstkringen de gelegenheid aan de kunstenaars om in eigen streek bekendheid te verwerven, wat dikwijls de aanloop is voor het veroveren van een ruimer publiek. Maar daarbij beperkt zich niet het nut dezer tentoonstellingen voor de deelnemende kunstenaars. Men hoort soms smalend spreken over dergelijke plaatselijke groepstentoonstellingen, waarvan men het weinig selectief karakter wat al te geredelijk en o.i. overigens ten onrechte schandvlekt. Men neme de volgende vergelijking niet kwalijk. Wat is er belangrijker voor het volkswelzijn en voor de sport: dat er één stevige en onoverwinnelijke nationale ploeg zou zijn in het land, of dat er tientallen plaatselijke verenigingen werken, die voor iedereen open staan en waarin met ijver aan sport gedaan wordt zonder die belachelijke verwaandheid, welke de nationale vedetten kenmerkt? Wat waar is voor de sport is me dunkt nog meer waar voor kunst en kultuur. Wij denken niet zozeer aan de betreurenswaardige methodes, die aangewend worden om op kunstgebied een nationale en internationale vedette te worden; dat is van alle tijden, natuurlijk, maar waarschijnlijk hebben hierbij niet-artistieke elementen - politieke, commerciële, e.a. - nog nooit een zo grote betekenis gehad als thans, nu de artistieke waardecriteria stelselmatig overboord geworpen werden. Een
intens plaatselijk kunstleven is de ideale voedingsbodem waaruit sterke individualiteiten kunnen opgroeien, die weldra boven het plaatselijk milieu zullen uitstijgen waar aan zij het ontwaken van hun talent te danken hebben. Inderdaad, het deelnemen aan een plaatselijke tentoonstelling is in vele gevallen voor jonge mensen, die ervan droomden kunstenaar te worden, een onvergelijkelijke vuurproef geweest; zij hebben er immers in de letterlijke zin hun mogelijkheden kunnen meten. Als zij er niet in slaagden deze vuurproef te doorstaan dan zullen zij er geleerd hebben hun ambities te matigen en zich bij een roemloos maar eervol kunstgeliefhebber te beperken. Als de uitslag integendeel positief was dan hebben zij er de spoorslag gekregen, die hen in staat moest stellen om te volharden, en het zelfvertrouwen zonder hetwelk men niets dat groot is kan bereiken.
De Kunstvrienden van Harelbeke en Leiestreek, Vereniging ter bevordering van de beeldende kunst, werd in 1935 gesticht en bestaat dus vijfentwintig jaar. Reeds maanden beijvert men zich om dit zilveren jubileum te vieren met de grootsheid en luister, die eigen is aan de heugelijke feesten in Zuid-West-Vlaanderen. Het hoogtepunt van het jubileum is ongetwijfeld de interprovinciale openluchttentoonstelling Vlaamse Skulptuur in het prachtige Stedelijke Peter Benoit-park. Zij staat onder de hoge bescherming van de Minister van Openbaar Onderwijs, van de Gouverneur der Provincie en van de Burgemeester der stad, en wordt gehouden met de medewerking van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond. Vlaamse skulptuur zal de gehele zomer te bezichtigen zijn, nl. van 2 juli tot 15 September, en belooft een manifestatie van grote betekenis te worden, die in het gehele land weerklank zal vinden.
Deze viering biedt meteen een gepaste gelegenheid om enkele figuren uit de talrijke groep van de Harelbeekse kunstkring voor te stellen, in de hoop dat later ook nog andere artiesten uit de kring zullen aan de beurt komen.
| |
| |
| |
Beeldhouwer Gustaaf Callu
Het is de huidige voorzitter van de Kunstvrienden, beeldhouwer Gustaaf Callu, die met enkele vrienden het initiatief nam te Harelbeke een kunstgroepering te stichten; tot de eerste medewerkers behoorden o.m. gemeentesecretaris Herreman, inspecteur Vermander, kunstschilder Brabant en directeur De Vleeschouwer. Met een beetje heimwee vertelt Gustaaf Callu over de jaren voor de tweede wereldoorlog. De prestaties van de Kunstvrienden bestonden vooral uit tentoonstellingen van het werk der leden. Alles was blijkbaar gekenmerkt door een zeer spontaan en volks karakter. De leden waren mensen die midden in het volk stonden en zich over het algemeen maar weinig bekommerden om de nogal pretentieuze stromingen die de internationale kunstwereld periodische omwentelingen doen ondergaan. Zij schrikten er niet voor terug hun tentoonstellingen te verbinden aan typisch populaire feestelijkheden, zoals stads- en dorpskermissen; zij waren er blij om als de man van de straat, vergezeld van het feestjolijt, de tentoonstellingszaal binnentrad om er een ogenblik te komen verpozen en zich te laven aan hogere geneugten; de kunstvrienden zelf misprezen allerminst de gewone volksvreugden.
Na de oorlog kreeg de vereniging dikwijls een meer akademisch karakter met spreekbeurten, gasttentoonstellingen, studiereizen en zo meer; maar we voelen wel dat voor de voorzitter de grote jaren der vereniging deze waren van voor de oorlog. Is dit niet zo voor alle verenigingen, die reeds een zeker verleden achter zich hebben? Onze fijnste en best georchestreerde realisaties van thans kunnen niet opwegen tegen de ongekunstelde, maar door spontane geestdrift gekruide esbattementen van onze jeugd, die naarmate de tijd voorbijgaat winnen aan heerlijkheid.
Gustaaf Callu was twintig jaar oud toen hij de Kunstvrienden hielp stichten ( o 17 oktober 1914, Harelbeke). Hij had academie gelopen te Kortrijk en ook vakschool. Het is zijn schrijnwerkersberoep dat hem meer en meer tot een beeldhouwer deed ontwikkelen; als jongen was
| |
| |
hij altijd aan het kerven geweest in alle hout dat hem onder de handen viel en zo heeft hij stilaan zichzelf gevormd tot een beeldhouwer met een scherp oog en een vaste hand en een delikaat aanvoelen van materie en vorm in de vingers. Hij vond het nodig kunstboeken te doorworstelen, de kunstkritiek te lezen, met het woordenboek bij de hand de geleerde uiteenzettingen der ‘kunstkenners’ te ontcijferen; maar hij had te veel gezond verstand om in het euvel te vallen van de meeste autodidakten, die met gulzige monden alles slikken wat onze kunstpedanten in hoogdravende bewoordingen orakelen. Bij de opiniepeiling, die West-Vlaanderen enkele jaren geleden onder zijn lezers hield, zond hij maar een bemerking in: Het is niet nodig van al die grote woorden te gebruiken...
De kunst van beeldhouwer Callu. Wel, hij vertelt zelf hoe het hem gegaan is. Eerst werkte hij onbeholpen omdat hij de stiel nog niet kende. Met de tijd verwierf hij een groter nauwkeurigheid, zodat zijn werk meer naar het natuurgetrouwe overging. Maar in de laatste jaren is hij teruggekeerd naar het onbeholpene of liever naar het ongekunstelde, evenwel niet meer uit gemis aan stielkennis, maar om aldus meer spontaneïteit en meer persoonlijkheid aan zijn werk te geven. Hij verbrandt dikwijls wat hij uren lang heeft bewrocht en brengt veel tijd door met staren naar het vuur van de open haard in zijn atelier. Zijn voorkeur gaat natuurlijk naar de taille directe in hout, maar hij werkt ook met beton.
Gustaaf Callu hield meerdere persoonlijke tentoonstellingen, naast de groepstentoonstellingen met de Kunstvrienden, de Westvaamse of de Provincie; hij behaalde overigens de premie voor beeldhouwkunst van de provincie West-Vlaanderen in 1953. Fred Germonprez e.a. hebben zich over zijn werk lovend uitgesproken. Als kunstenaar wil Callu geen enkele bepaalde kunststijl aankleven; hij verstaat dat men een bepaald merk aankleeft voor sigaretten of bier of wat ook, maar zich aan een kunststijl binden wil hij niet. Hij hecht meer belang aan de aard van de blok, die hij moet bewerken om er een beeld uit te kappen, dan aan welk -isme ook. Het leek ons dat Gustaaf Callu heel wat eenvoudige Vlaamse en volkse wijsheid zou kunnen verkopen aan vele van onze verlichte vrienden, die pralen met uit den vreemde gestolen pluimen, gelijk de hen met de pauwenveren.
(Adres: Pevernagestraat 58, Harelbeke).
| |
Kunstschilder Marcel Callaert
De verdienste voor de activiteit der Kunstvrienden sedert de oorlog komt in zeer ruime maat toe aan hun sekretaris kunstschilder Marcel Callaert.
Deze activiteit is inderdaad voorbeeldig. Telken jare worden er talrijke en uiteenlopende prestaties door de kring verwezenlijkt. Behalve de collectieve tentoonstellingen houdt men er ook meerdere individuele tentoonstellingen en dit niet van leden alleen; onder de kunstenaars die als gast werden uitgenodigd om te Harelbeke te exposeren vinden wij de namen van Adam (Moeskroen), Bosteels (Gent), Bonduel (St.-Andries), Colardijn (Kortrijk), Steel (Granada), Rover (Kwaremont); het is het vermelden waard dat Octaaf Landuyt toen hij nog te Kortrijk verbleef lid was van de Kunstvrienden en te Harelbeke zijn eerste belangrijke expositie hield. Een viertal jaar konden de Kunstvrienden voor hun kunstmanifestaties gebruik maken van de keurig verzorgde galerij Bruegel. Bovendien toonde het Stadsbestuur en in de eerste plaats Burgemeester Lanneau zich zeer inschikkelijk en bereidwillig o.m. door het vrij ter beschikking stellen van ruime en aangepaste lokalen.
Met ziet dat de Kunstvrienden een intense kunstpropaganda voeren. Daartoe dragen ook de groepsreizen bij, die geregeld en vooral bij gelegenheid van belangrijke nationale tentoonstellingen worden ingericht. Verder zijn er nog de kunstvoordrachten, die zich overigens niet tot de plastische kunsten beperken; onder de voordrachtgevers vernoemen we André Demedts, Dr. F. Devleeschouwer, Lic. H. Gellynck, J. Vermander en Drs. F. Vromman.
De kring hecht terecht een groot belang aan de jeugd. De nabijheid van de Academie van Kortrijk maakt de oprichting van een Academie te Harelbeke niet onmiddellijk noodzakelijk. Maar toch meende men dat er ter plaatse zelf iets diende gedaan te worden om de belangstelling der jeugd voor de kunst te ontwikkelen en jonge talenten te ontdekken, te leiden en aan te moedigen. Enkele jaren geleden reeds had Marcel Callaert lessen ingericht over plastische kunsten; de idee werd in 1959 terug aangepakt en is onder de leiding van J. Corijn uitgegroeid tot een Oefenschool voor Plastische Kunsten, die haar naam waardig is en elke zondag voormiddag in het Oude Stadhuis doorgaat. Deze inspanningen werden geïnspireerd door de actie van de Lodewijk de Raet Stichting voor ‘Scheppend werk’ en vooral door het Nederlandse initiatief dat onder de naam De Werkschuit bekend staat. Op de Amstel te Amsterdam is er inderdaad een werkgemeenschap tot stand gekomen, die een studiecentrum wil zijn voor vernieuwing van opvoeding en onderwijs; het doel is: aan kinderen de gelegenheid geven door vrije uiting
| |
| |
M. Callaert
M. Callaert: Atelier, olieverf, 1956.
M. Callaert: Sorente, houtskool.
hun creatief vermogen te ontwikkelen. Men werkt te Amsterdam met kinderclubs, die dagelijks gehouden worden en waarin de meest diverse kunstvormen worden beoefend: tekenen, schilderen, boetseren, spel, gebaar en dans, poppenkast, naaldwerk, werken met hout, ijzer en drukpers, muzikale expressie e.a. Het zijn deze vooruitstrevende methoden die men, aangepast aan een vlaams jeugdpubliek, te Harelbeke heeft willen toepassen. Het accent ligt er eveneens op de waarde van de vrijmakende technieken en de vormgeving naar eigen aard. De belangstelling der jongeren bleek zo groot dat thans naast J. Corijn ook Gustaaf Callu en André Debaveye in het onderricht moesten worden ingeschakeld. Een kunstbibliotheek staat ter beschikking van de ingeschrevenen en belangstellenden.
In het najaar zal de kring ook het salon Hedendaagse schilderkunst in West-Vlaanderen herbergen, dat om de vijf jaar in het kader der Provinciale Kultuurdagen doorgaat. Maar in de laatste maanden vroeg de organisatie van de jubileumtentoonstelling Vlaamse skulptuur het grootste deel van de werkzaamheden van sekretaris Marcel Callaert. Men had eerst aan een provinciale expositie gedacht, maar op voorstel van Best. Afgev. Jozef Storme, die de zaken terecht graag ruim ziet, werd besloten tot een Interprovinciale openlucht-tentoonstelling. De vereniging wenste alle kansen aan haar zijde te plaatsen en nam daarom in haar adviescommissie naast gekende kunstcritici ook vertegenwoordigers op van de staats- en provinciale diensten voor Schone Kunsten en van het CVKV, en verzekerde zich de financiële hulp van staat, provincie en stad. Men verwacht de medewerking van een vijftigtal Vlaamse beeldhouwers, zodat de tentoonstelling een waarachtig beeld van de actuele Vlaamse beeldhouwkunst zal bieden. Het kader der openluchttentoonstelling, het Peter Benoitpark, is overigens uitstekend voor dit doel geschikt.
Deze talrijke en uiterst tijdrovende activiteiten van de sekretaris der Kunstvrienden brengen spijtig genoeg zijn werk als kunstschilder te zeer op de achtergrond; hij beklaagt er zich erg over dat er voor het schilderen en tekenen zo weinig tijd overblijft. Marcel Callaert (o 1922 te Bever bij Edingen) is sedert 1933 te Harelbeke gevestigd. Hij behaalde het diploma van onderwijzer in Nieuwland te Brussel, waar hij zich vooral op de literatuur en de Germaanse talen toelegde. Hij werd na de oorlog definitief benoemd te Harelbeke. De literatuur heeft nog steeds zijn belangstelling; hij heeft overigens zelf reeds heel wat in tijdschriften en bladen geschreven. Zijn passie voor de schilderkunst dateert uit de oorlogstijd, toen hij een tentoonstelling van Rover te Kortrijk had bezocht; het is vooral Roger Vercruysse, die hem inwijdde en door private lessen de grondslag legde van zijn kunstontwikkeling. Marcel Callaert is vooral uitstekend in zijn met houtskool afgewerkte schetsen; dikwijls zijn deze ontstaan naar aanleiding
| |
| |
van reizen, die hij in de zomer in binnen- of buitenland doet en die steeds nieuwe inspiratiebronnen bieden. In 1956 hield hij een suksesrijke tentoonstelling van schetsen en olieverven.
Wij wensen dat het Marcel Callaert, die reeds zoveel gedaan heeft in dienst van de gemeenschap, zou gegund worden ook zijn eigen talenten vrij te kunnen ontwikkelen; dan mogen wij ongetwijfeld veel moois van hem verwachten, want wat hij tot nog toe heeft gedaan waarborgt zijn grote mogelijkheden.
(Adres: Groeningestraat 32, Harelbeke).
J. Coryn
| |
Kunstschilder Jacques Coryn
Deze jonge veelzijdige begaafde artiest is ongetwijfeld een der rumoerigste leden maar ook een der beloften van de Harelbeekse kunstkring. Hij werd te Waregem geboren in 1929 en wel op Onnozelekinderendag, zoals hijzelf cynisch releveert. Voor het Middelbaar Onderwijs toonde hij maar weinig belangstelling, althans voor zover het de letterkunde niet betrof. Hij kwam weldra op de Kortrijkse Academie terecht maar volgde bovendien als zijn oudere vriend Marcel Callaert de private lessen van de Waregemse maar onder de oorlog te Kortrijk verblijvende kunstschilder Rover; deze was op dit ogenblik nog niet tot de abstractie overgegaan en had een zeer grote invloed op zijn leerlingen. Later kwam Corijn met Landuyt in betrekking, wiens werk vele jonge kunstenaars uit het Kortrijkse eveneens sterk imponeerde, vooral nadat hij op nationaal plan was doorgebroken.
Jacques Corijn trad als tekenaar in dienst bij de Gas en Electriciteit van West-België te Kortrijk. Weldra werd hij met estetische en publicitaire opdrachten belast door de leiding van deze instelling, die zijn ontwikkeling steeds met waardering volgde en hem o.m. het organiseren van exposities en de lay-out van het bedrijfsblad toevertrouwde. In dit blad verschenen reeds een aantal zijner gedichten, want Jacques Corijn heeft reeds een hele bundel dichtwerk ter publicatie gereed liggen. Wij laten hier uit een gedicht volgen:
Traject II
Iemand speelt vier maten muziek,
in mijn straat gebeurt dat wel meet.
Ik hoef niet te weten wie er speelt
maar ik herken de melodie steeds weer.
De zang uit de grijze straat
met haar plaveien waarop kinderen schrijven
met wit krijt waarmee zij de grijsheid verdrijven
met wit krijt waardoor het bij eenieder binnengaat
De kinderen schrijven het steeds weer,
net zolang tot iedereen het weet,
iemand speelt vier maten muziek...
Wij kozen bij voorkeur een gedicht dat goed de betekenis van een andere kunst, nl. de muziek, voor Jacques Corijn illustreert. Inderdaad Jacques Corijn, wiens jongere broer Roland een prachtige carrière als virtuoos altviool en piano schijnt te wachten en die reeds in het buitenland herhaaldelijk optrad, is als het ware helemaal bezeten door de muziek, waarnaar hij steeds terugkeert. Jacques Corijn heeft ook reeds radio-en televisiespelen gemaakt en bereidt een paar romans, waarvan wij de uitgave hoopvol tegemoet zien.
In zijn schilderwerken gaat Jacques Corijn steeds van een idee uit; nu eens is het een passage uit een boek, zoals Honger van Knut Hamsun, die inspireert, dan weer een gedicht van Prévert; een andere maal zijn het een paar door het neonlicht van een bioskoop spookachtig belichte gelaten, of de dans der insekten rond een kaars, of de muziek van een zijner geliefde componisten. Het is onloochenbaar dat de interferentie der andere kunsten in zijn plastisch werk zeer sterk kan aangevoeld worden; zij maakt er overigens voor een goed deel de rijkdom van uit. Alles is er sterk melancholisch getint, ja zelfs wanhopig en cauchemaresk. In zijn vroegere werken gaat hij vooral de surrealistische richting uit; maar hij streeft ernaar zich steeds meer daarvan te verwijderen, omdat hij zich van het ziekelijke karaker ervan bewust is; hij zoekt nu meer
| |
| |
J. Corijn: Insekten op rond-licht (olie).
Foto Lutso
J. Corijn: Sierjuffer-Mannequin (olie).
Foto Lutso
zijn weg in de zin van het magisch realisme, een genre waarvan hij in Johan Daisne de letterkundige tegenhanger ziet. Corijn heeft vooral aan atmosfeerschepping gedaan, waarbij het blauw met al zijn nuanceringen een grote rol speelt. De sfeer zijner schilderijen heeft hij soms in parallelle gedichten weten uit te drukken, zoals in:
Droevig sterrenbeeld
En, komt er geen einde aan,
de man, tot de witte zwaan
waarrond ik verloren loop,
met dat stuk verloren hoop
onder mijn huid verborgen.
En tot de ladders mensen,
waarop and're mensen staan,
waarrond zich adders streng'len
als binddraad van het bestaan
in 't wereldbeeld verzworen,
roep ik mijn stem verloren,
waarvan het loopvlak glad is
en glib'rig als geheimnis.
Nee, er komt geen einde aan
omdat eind'loos sterren staan
als was ied're ster een traan
waaruit een wereld kan ontstaan.
Sedert 1959 heeft Jacques Corijn ook de ‘Oefenschool voor plastische kunsten’ der Harelbeekse kunstvrienden in handen genomen. Elke zondag morgen wijdt hij jongeren in in de schilderkunst; een kortelings gehouden tentoonstelling te Harelbeke heeft aangetoond dat hij in die korte tijd reeds merkwaardige resultaten heeft bereikt; onder de meest talentvolle leerlingen vernoemt hij E. Vande Meulebroeke, F. Dupont, F. Declerck, J.-M. Dewinter, Ch. Cossement e.a. Ook hier houdt hij vast aan zijn beginsel der interference van de kunsten, want hij acht het nodig ook het muziek genieten en de literatuurbeleving aan de jongeren bij te brengen.
In de laatste maanden is er te Kortrijk een kleine groepering van jonge artiesten tot stand gekomen onder de naam ‘De dwergen’, waarvan J. Corijn eveneens de leiding heeft. Hun tentoonstelling te Kortrijk in het V.T.B.-zaaltje Roeland Savory heeft waarderende opmerking gevonden maar wij waren niet in de gelegenheid ze te bezoeken. Naar de getuigenis van Jan Thurman toonde J. Corijn er dat hij zich bevrijd had van het ‘landuytisch’ surrealisme; het abstracte werk van Roger Baert leek hem innerlijke overtuiging te man- | |
| |
keren; Jan Patoor zou behoren tot het klassieke surrealisme en Thurman wenst aan deze begaafde jongere een menselijker en hoopvoller levensgrond als thema; het werk van Wim Deneckere heet hij echt en ongekunsteld; terwijl Pol Patoor een zuivere bouw van kleur en beweging bereikt. Behalve Corijn geldt het hier uiteraard schilders in hun beginstadium en waarvan drie nog aan hun kunststudiën toe zijn. De tijd zal moeten uitwijzen of zij hun beloften zullen inlassen, wat wij hen ten zeerste toewensen; Thurman meent immers dat de groep interessant en hoopgevend is om wat eruit groeien kan. ‘De Dwergen’ hebben allerlei plannen, ook op het gebied van de publicatie; wij zien de verwezenlijkingen ervan met belangstelling te gemoet; onder de dynamische leiding van Jacques Corijn heeft de groep ongetwijfeld toekomst.
(Adres: Mellestraat 356, Heule).
| |
Kunstschilder André Debaveye
Een der voornaamste figuren van gelijk welke vereniging is de schatbewaarder, aan wie een ondankbare maar niettemin onontbeerlijke taak is voorbehouden. Bij de Harelbeekse Kunstvrienden wordt deze functie waargenomen door een hunner jongere leden, de uiterst toegewijde André Debaveye. Maar het werk van een schatbewaarder is niet geschikt cm er veel literatuur aan te wijden, zodat wij best onmiddellijk over André Debaveye als kunstschilder spreken.
Van huize uit behoort hij tot het decoratiebedrijf, waaruit reeds zovele onzer meest talentvolle schilders gegroeid zijn (o 11 juli 1937, Harelbeke). Het is ook voor dit bedrijf dat hij grondig opgeleid werd gedurende drie jaar aan de Vakschool en gedurende zes jaar aan de Academie te Kortrijk en tenslotte aan de Hogere Schilderschool te Brugge. Zo werd hij een vaardig decorateur, die echter bij zijn beroepskennis ook ware kunstzin en openheid voor de hedendaagse estetiek heeft weten te voegen.
Inderdaad reeds als kind nam hij alle gelegenheden waar om zich in het tekenen en het schilderen te bekwamen. Het was vooral de natuur die hem aantrok. Hij heeft haar uitgebeeld in alle seizoenen, in haar gewone doen en even zeer in verborgen schoonheden of uitzonderlijke verschijningsvormen. Zijn militaire dienst in Duitsland bracht hem in voor hem onbekende streken, die aanleiding werden voor begeesterde tochten; in tientallen schetsen en schilderijen vonden zij hun neerslag. Daaruit groeide een mooie tentoonstelling, die onder de titel ‘Herinneringen aan mijn legerdienst’ in Galerij Bruegel te Harelbeke verleden jaar doorging
Jan Patoor
Roger Baert
Wim Deneckere
Pol Patoor
| |
| |
André Debaveye aan het werk in Duitsland
en een werkelijk groot sukses vanwege de bevolking kreeg.
Tot voor kort schilderde Debaveye tamelijk natuurgetrouw en met een speciale voorkeur voor het pittoreske. In de laatste tijd is dit hem al te gemakkelijk en te gewoon gaan schijnen, zodat hij naar stijlvernieuwing zocht, en op zijn beurt de surrealistische procédés aanpakte. Het schilderij Ontgoocheling, dat hiernaast gereproduceerd wordt, is in deze geest ontstaan. Wij hebben hem gevraagd of hij niet de indruk had dat dit genre nogal kunstmatig en gesofistikeerd voorkwam. Neen, meende hij, want hij heeft er zeer grote mogelijkheden in gevonden om zijn reacties op het leven tot uiting te brengen. Wij betwijfelen niet dat hij inderdaad een nuttig experiment zal doormaken, maar zijn uiterste gevoeligheid en zijn weemoedige aanleg zouden hem misschien ertoe kunnen verleiden zich al te diep te dompelen in de verstikkende en muffe atmosfeer van vele surrealisten; het leven mag ons niet verpletteren, maar moet overwonnen en beheerst worden. Steeds stoot men bij jonge schilders op het grote probleem dat elders in dit nummer door Directeur Gellynck wordt behandeld: het veroveren van een eigen en onafhankelijke stijl. Wij zijn overtuigd dat de experimented die André Debaveye thans doet een verruiming voor hem zullen betekenen, en de aanloop zijn voor persoonlijke veroveringen. Hij verdient het dat men betrouwen hebbe in zijn werkkracht en zijn talent; de schone ernst waarmede hij zijn kunstenaarschap begrijpt en zijn openheid van geest en hart maken van hem een zeer sympathieke jonge artiest, die men met waardering in zijn ontwikkeling zal volgen.
(Adres: Pevernagestraat 113, Harelbeke).
Dr. Albert Smeets
André Debaveye: Ontgoocheling.
|
|