realiteit, of het spoor van een tot realiteit groeiend scheppingsverlangen. In een persoonlijke schrijfwijze wordt een psychogram veruitwendigd. Met middelen die de schilder vroeger wel niet onbekend, maar zeker niet tot zijn schildersmiddelen behoorden, laboreren jongeren met grote toewijding aan matièreschildering, waarin zij eigen levensgevoel ondergaan en pogen te doen ondergaan.
In het kamp der onfiguratieven spant men zich in, om ofwel relatief abstract de door Kandinsky gewenste ‘oergeluiden’ uit te stoten, ofwel om absoluut abstract het materieel uitgedunde spel te wagen van de betrekking tussen extremen.
Non-figuratief wordt het duel voortgezet dat vroeger (daarom niet gelijktijdig) physioplastiek stelde tegenover ideoplastiek. De expressieven beschouwen de geometrisch abstracten, weleens als voorbijgestreefd-sterielen afzijdig van het leven, terwijl de absoluten het als een hoogmenselijk avontuur opnemen, over de losbandigheid heen, souverein het verst bereikbare doelwit na te streven.
Naast deze jongeren beijveren zich de surrealistisch gerichten, om figuratief steeds opnieuw de toeschouwer te ontstellen met realia die de ongeremde en ongecontroleerde verbeelding hen heeft gedicteerd. De nuchtere toeschouwer heeft wel eens de indruk dat dit werk hypergeremd en gecontroleerd, de vrucht is van microscopische voorlichting van wat kiemt en keest.
Blijven de jongeren voor wie het opzet erin gelegen is, hun beleven in lijnen en kleuren ontleend aan het visueel waargenomene en weerneembare in het schilderwerk door te geven.
Al legt men er terecht de nadruk op, dat ten laatste het onderscheid tussen figuratief en non-figuratief geen zin heeft, toch voelt de figuratieve aan dat hij beschouwd wordt als een traditionalist, die de moed mist zich te bevrijden van de terzake afleidende gegevens.
De figuratieve schilder die zich niet inzet om het kiemen van het leven, om het gistingsproces ervan, maar om het volle leven in zijn veelvoudigheid in beelden en verbeeldingen om te zetten, verneemt dat hij ter plaats trappelt, en de vooruitstrevende mens verveelt met het altijd opnieuw tonen van het reeds geziene. Daartegenover kan het vermoeden toch geopperd, dat de hedendaagse, vooruitstrevende mens ook moe kan worden waar hij te herhaaldelijk geconfronteerd wordt met een amalgama van schimmel, as, geronnen bloed en roestvlekken.
De situatie der jongeren is niet gemakkelijk in zover zij wensen tout-court persoonlijk te blijven. Zij worden gepraamd naar het vreemde, want het vreemde lijkt tenminste nieuw en zij ervaren dat het opspraakverwekkende de meeste kansen loopt.
‘Aufgeklärt’ door de nette schilderijbepaling van Maurice Denis, vinden zij het een bevrijding dat perspectief en anatomie, die overigens het realiteitsveld beperken,
Dick Elffers: Model van bronzen Crucifix.
niet meer de pijlers zijn waarop een goed schilderij moet berusten. Het stemt overeen met hun gevoel voor eerlijkheid dat een vlak niet illusoir mag doorbroken worden.
Gelukkig om de eerste bevrijding, aanvaarden zij deze nieuwe tucht, maar kijken verwonderd naar de surrealisten, hun tijdgenoten die voor het trompe-l'oeil niet terugdeinzen.
Zij weten zeer goed dat kunst iets meer moet te betekenen hebben dan het louter habiele weergeven van wat het oog heeft gestreeld. Zij geloven het dat kunst uitdrukking moet zijn van het leven, van de verhoudingen van mensen en van wat de mens omringt.
Dit beleven, en mededelen van hun verhouding, kan zowaar abstract of surrealistisch of figuratief meegedeeld worden, in elk geval zal het kunnen de verlangde ‘emanatie zijn van de tijdgeest’.
Wanneer het nu over die tijdgeest gaat kan de indruk niet weggenomen dat met een ziekelijke voorliefde, haast te vergelijken aan de opzettelijkheid der laatmiddeleeuwse moderne devoten, te nadrukkelijk de klemtoon gelegd wordt op het donkere in het leven. Guido Gezelle mocht nog eens in herinnering gebracht die kon jubelen ‘er zijn nog schone dagen in het leven’. Het leven is toch niet totaal door brutaliteit en hardheid geëclipseerd. Door het cynisch en stelselmatig ontsluieren van wat lichtschuw is of door het automatisch en onderworpen registreren van wat de heldere geest niet zou verantwoorden, wordt inderdaad een tijdsbeeld