| |
| |
| |
Staf Weyts
Plus est en vous! De spreuke van de heren van Gruuthuse hielp ons terdege om een konkluzie te formuleren betreffend het litterair oeuvre van Staf Weyts, zulks tot op deze dag. We kunnen inderdaad, op rekening van deze, naar het ons voorkomt, van nature begaafde auteur, bezwaarlijk neerschrijven dat hij een orgelpunt vermocht in onze letteren, zoals we evenmin kunnen gewagen van een schrijver die komt en gaat. Staf Weyts lijkt ons zowat een schakel tussen de groten of sterren, en de velen die ofwel ter plaatse blijven, een stap voorwaarts doen, om uiteindelijk weer hun plaats bij de gewonen in te nemen. Kortom: de literator Staf Weyts onder de kritische loupe nemen is lang niet gemakkelijk. En vandaar waarschijnlijk dat, afgezien van de gebruikelijke recensies over z'n boeken, ons niet één uitvoerige of overtuigende bijdrage over z'n werk bekend is. Het feit dat we veronderstellen dat Weyts nog niet gaf, in verhouding tot de talenten waarover hij schijnt te beschikken, wat logischerwijze van hem verwacht wordt, is oorzaak dat we ons verschuilen achter de leuze van de heren van Gruuthuse: Plus est en vous!
Ten jare 1954 verscheen de roman Ontmoeting met Denise, Staf Weyts' beste litteraire vrucht. Dit verhaal met allure is tevens de laatste ons bekende uitgave op het aktief van de auteur.
Natuurlijk dat het verkeerd zou zijn de bibliografie van een schrijver tot norm te nemen. Al zal de lezer van Weyts' proza gaarne opwerpen - en o.i. terecht - dat het literair inventaris van deze prozaïst alles behalve indrukwekkend is. Wanneer mocht verlangd en verhoopt dat hij méér zou publiceren, geldt zulks ongetwijfeld als een referentie. We zeiden het reeds: een bibliografie is wel eens misleidend. En toch noteren we slechts zes nummers voor adulten die allen een specifieke Weyts-toon verraden, maar anderzijds nogal aan elkaar gewaagd zijn. Hetgeen andermaal de vele mogelijkheid van de auteur onderlijnt? Ja, en neen. Intussen gaat Weyts naar de 50, en komt het ons voor dat de evolutie of hetgeen men zakelijk heet de ontwikkelingsgang van de prozaïst Staf Weyts, waarschijnlijk nog zeer weinig ruitebrekerskwaliteiten zal vertonen.
De geboren en getogen Mechelaar, sinds vele jaren echter in West-Vlaanderen woonachtig, wordt niet te onrechte een twistappel geheten in ons Vlaamse proza. Want rekening houdend met het feit dat hij zich in 1935 - of haast 25 jaar geleden - met het charmante verhaal Met Hélène op de boot tot een onmiskenbaar schrijver ontpopte, scheen het wel of niemand kon hem verhinderen al dadelijk z'n weg te gaan. Het was toch Jozef Muls die over de mooie novelle getuigde dat deze (kleine) roman die als toneel één menselijk hart had, van een buitengewone litteraire voornaamheid was. Na een dergelijke, royale mening, mocht de vraag gesteld: wie of wat kon Staf Weyts beletten dit schitterend begin door nieuw werk te bevestigen, hij die schijnbaar, zonder opvallende inspanning, het moeilijke debuut was ontgroeid?
De dadelijke verdere opgang waarop werd gewacht, kon evenwel niet zonder meer te hooi of te gras worden afgedaan. Staf Weyts zat, ten jare 1935, als het ware gekneld tussen het allernieuwste waar, naar men zei, geen jongere buiten kon. Er moet heel zeker rekening gehouden worden met het feit dat Staf Weyts één der veelbelovende jongeren was die op een vrij onzalig ogenblik, toen de tenoren Walschap, Roelants en Zielens het orkest leidden, naar een plaats dong. Heeft die heldentijd in onze op nieuwe banen zich oriënterende letteren er schuld aan dat het merkwaardige verhaal Met Hélène op de boot alleen maar hier en daar werd opgemerkt? Het had er ieder geval de schijn van, hetgeen we, vóór een paar jaren, als volgt formuleerden: Indien de uitmuntende novelle laat ons zeggen in 1933 was verschenen, lijdt het geen twijfel of de litteraire reputatie van Weyts, die aan de hand van een verworven stijl allerminst een debutant bleek en zich al dadelijk als één onzer knapste prozaïsten-in-spe of beloften-voor-de-toekomst aanmeldde, zou er beslist bij gewonnen hebben.
Neen, te veel aandacht heeft onze litteraire kritiek voor het toch verdienstelijke werk van Staf Weyts, tot op heden, nog niet over gehad. Wanneer het toch verrassend mag heten dat de waardering voor diens proza, in het buitenland, vooral in Duitsland, lang niet gering is. Uit het beperkte kritisch geschrijf om en rond Weyts, kunnen we gemakkelijk afleiden dat voor zeer velen deze auteur, een laatste, schoon niet onaardig produkt blijft van de wisselwerking Walschap-Roelants. Ligt zuks aan de auteur? Bleef hij te veel in zijn schulp? Is diens inspanning (= werkkracht) niet in evenredigheid tot z'n wérkelijk schrijverstalent? Korneel Goossens schreef, vele jaren terug dat Weyts een twijfelnatuur is die zich door het oproepen van sterke tegenstellingen leiden laat... Een mening waarop we dadelijk terugkeren.
Hoe hebben wij het nu eigenlijk met Staf Weyts? We herlezen ons oordeel dat we in 1950 neerpenden en als volgt luidt: We blijven er bij, ons steunend op het verhaal Ik heet Livine (1941) de novellenbundel Niets dan een droom (1942), en de romans Sneeuw en zonde (1945) en Langs de boord der rivier (1950), dat er een vergissing bestaat, een tweevoudige dan nog, voor wie Staf Weyts, de mens en de schrijver, niet van nabij kent. Neen, hij geniet geenszins de waardering waarop geciteerde titels mogen aanspraak maken, en moet zich met minder lauweren tevreden stellen dan hij in werkelijkheid verdient. Die desolaatheid in ons Vlaams litterair wereldje schijnt ons onverdiend, en onverantwoord. Maar daarnaast moet het gezegd dat Weyts niet schuld-vrij is aan de beperkte ruchtbaarheid rondom z'n naam en faam. Neen, in deze gaat hij niet vrij uit. Hij blijft o.i. nog te veel, ook te gemakkelijk dobberen op het kanaaltje waarin tal van Vlaamse auteurs met hun bescheiden kano varen; hij geraakt maar niet uit hun zog wanneer, aan de hand van het gepresteerde, Weyts sinds lang ‘de boord der rivier’ ontgroeid is, en gerust z'n kansen op wilder water mag gaan. Een tweede vergissing nog in het geval Staf Weyts, als zou de inhoud van z'n proza in onvoldoende mate op het reële leven afgestemd zijn of ermee verband houden, en veeleer een kunstig én kunstmatig zwerven dan een getrouwe uitbeelding van het léven zijn.
Is onze mening voor een korrektief vatbaar? Zo ja, dan wensen we ons in formeler termen uit te drukken, en nog wel als volgt: de verhouding van mens tot mens, in het
| |
| |
werk van Staf Weyts, is een waarachtige én aanvaardbare, hoewel voor velen een te beperkt kordaat-pozitieve. De figuren in Weyts' verhalen zijn levende mensen, maar ze hebben niet de wervelwind in de rug, zoals bijv. bij een Marcel Matthijs, en schijnen anderzijds het tikje dynamisme te missen waarmee een vernieuwde literatuur de lezer nu eenmaal verwend heeft.
Ontmoeting met Denise. In ieder van z'n verhalen heeft een extra, nl. iets waaraan we ons niet verwachten, de bovenhand op het gewone. Ook in deze, z'n beste roman.
Hoofdfiguur is de musicus Simon van Duyn, die z'n afkomst ignoreert en in een tehuis voor verlaten kinderen werd grootgebracht. Het voor-kind komt te weten dat z'n moeder nog in leven is, en in het huwelijk trad met de burgemeester van een gemeente nabij onze kust. Het is heel natuurlijk dat het kind, eenmaal een jonge man, z'n moeder wil leren kennen. De tegenstelling is al dadelijk aan bod, want niet hààr, maar de echtgenoot en de dochter Denise (deze laatste, naar het bloed, z'n half-zuster), zijn de mensen die hij, in zijn speurtocht naar z'n moeder, vooraf ontmoet. Die tegenstelling is naar Weyts' gading, want we volgen gedwee en toch geboeid, de auteur waar hij de fijngevoelige en kunstzinnige Denise naar een beschaafd jongmens én artiest, met name Simon van Duyn, drijft. Wat zal deze laatste aanvangen, wetend dat Denise z'n half-zuster is? Het antwoord (= de top-handeling in de roman) weegt o.i. niet zwaar op de hand, omdat de lezer van iemand als Weyts dit extrakonflikt in het leven van de jonge man, liever met méér relief zag gekruid. De auteur stuurt aan op een (kunstmatige) katastroof, die evenwel geen morele ramp wordt. De moeder is zich van haar onmogelijke situatie bewust, en gaat er, fysisch, aan ten onder. Voor een verstandig jongmens is er vanzelfsprekend maar één - door de belangstellende lezer sinds lang te raden - oplossing: de weg terug. Na inzage van het dagboek, door z'n moeder nagelaten, acht de zoon het aan haar nagedachtenis verplicht, geen ruchtbaarheid te geven aan het geheim van z'n herkomst. Tenslotte moralizeert Staf Weyts op niet-onaardige manier en duwt de ontgoochelde jonge man een riem onder het bezwaarde gemoed.
Een zeker niet banaal, evenmin alledaags gegeven. We mochten destijds de roman in handschrift lezen, waarin het dagboek van de moeder nog niet was ingeschakeld. We bekennen volgaarne dat het verhaal er heel wat bij won en de roman Ontmoeting met Denise, ook technisch, in waarde verhoogde. Het boek is één nuchtere romantiek, waarin af en toe te schuchtere wijsheden die we graag suggestiever zagen geformuleerd. Hierdoor zouden de (menselijke) tegenstellingen in dit leesbare en boeiende verhaal, dat in een onberispelijke taal is geschreven, in hogere mate punch en reliëf hebben gehad als zulks thans in bepaalde fragmenten het geval is.
Staf Weyts zou meer kracht of vaart achter z'n taal moeten zetten, en het penseel een ietsje dieper in de kleuren moeten duwen. Van een begaafd romancier mag toch gevraagd dat hij, zoniet spijkers met koppen zou slaan, op z'n minst zou bezielen. Daaruit mag evenwel niet gekonkludeerd dat de inhoud van de roman Ontmoeting met Denise vanwege de talentvolle man die Staf Weyts is - en die er trouwens een handje van weg heeft om z'n lezer te boeien,
Staf Weyts in gezelschap van wijlen Minister Alfred De Taeye en Basiel de Craene op de poëziedagen te Merendree.
zulks op rekening van z'n autentieke vertellersgave - te opvallend beschrijvingskunst zou zijn, een tocht in het luchtledige of alleen maar een gedroomde realiteit. Weyts toont zich in Ontmoeting met Denise een beheerst romancier, al is de uiteindelijke uitwerking niet altijd het gewenste effekt, waarvan de reden vanzelfsprekend te zoeken is in de egale vertellerstrant, de auteur in de meeste zijner werken eigen.
We moeten evenwel een stap achterwaarts toen Staf Weyts, nà de voortreffelijke novelle Met Hélène op de Boot, zich ten jare 1941 in de kijker plaatste met de roman: Ik heet Livine. De auteur zal het voorzeker niet met ons eens kunnen zijn wanneer we vooropstellen dat de gebeurtenissen o.i. bij het haar getrokken zijn, nl. de dood bij een verkeersongeval van het kind dat boet voor het buitenechtelijk verlangen van de hoofdfiguur Paul naar een vrouw die de broer huwt van haar beminde om steeds met deze laatste in voeling te blijven! En toch houden wij het er bij dat het verhaal Ik heet Livine een mooi boek is, want Weyts, de verteller van formaat, weet het steeds zo te zeggen, dat geen enkele figuur tegenvalt. Ook in dit boek houdt hij zowat het midden tussen te-veel en te-weinig, en schijnt er op bedacht te zijn nooit gensters te slaan waar het vuur uitspat!
De volle lading van een haast speels vernuft werd de lezer overigens reeds geschonken in de novellenbundel Niets dan een Droom, waarvan de vier verhaaltjes alvast naar de zin zullen geweest zijn van elegisch- tot romantisch-aangelegde lezers én lezeressen. Hoe vèr zijn we - anno 1941! - verwijderd van een literatuur die - zeer terecht trouwens! - opgang maakte, en ons boeken ter hand deed die ons de harde weg opdreven en waarin we ervaarden wat des levens is: sarkasme, ironie, wrangheid, kleinheid enerzijds en goedheid, volheid anderzijds. Hoe steekt een melankolische Weyts schril af met z'n Schumann-atmosfeer tegen het Wagner-geweld van z'n tijdgenoten! Wat een afstand tussen het bekoorlijk harmonium-geluid in Niets dan een Droom en de felle, menselijke klank, in het werk van een Maurits Roelants, toch ook een aristokraat-onzerletteren? Bij Weyts is alles zacht, schoon, lief, weemoedig, enz... We stelden reeds de vraag: wààr blijft de bezieling, de punch, de kracht?
| |
| |
Ook Staf Weyts moet voor zichzelf ongetwijfeld dezelfde vraag gesteld hebben, zoniet ware de roman Sneeuw en Zonde nooit verschenen. Een sterk boek overigens dat o.i. geenszins die zware kwotatie verdiende en vandaar nooit de verspreiding, evenmin de waardering, mocht kennen waarop een zo hard labeur recht had. Inderdaad, hoofdschuldige in die averechtse reklaam was Ernest van der Hallen die onder het verdacht pseudoniem Dr. B. Raes (van aard dat Priester J. Baers lange tijd als dé verdachte met de vinger werd gewezen) Sneeuw en Zonde zonder meer als streng voorbehouden bestempelde, en er een uitvoerige kroniek aan wijdde welke allerminst uit het brein kwam van een bezadigd kritikus. Naar de mening van Van der Hallen was dit werk een Walschapiaans produkt. Wij kunnen dit al te subjektief oordeel geenszins bijtreden. We waren trouwens reeds jaren geleden in de gelegenheid onze opvatting tegenover deze van de betreurde literator en vriend Ernest van der Hallen te stellen, en doen het thans ook nog.
De inhoud van Sneeuw en Zonde is niet zo maar in een paar tekstregels neer te schrijven. We moeten haast 50 jaar terug. Een jonge man van het platteland verlooft zich, doch wanneer hij in 1914 onder de wapens wordt geroepen, is hij in de onmogelijkheid het huwelijk - dat zich opdrong - aan te gaan. Na de oorlog blijkt het dat de toekomstige echtgenoot en vader als vermist of gesneuveld dient beschouwd. Het mangelt het meisje echter niet aan kandidaten, en het is een dorpsonderwijzer - een stuk bruut van het ergste soort - die de wettige man wordt. Maar daar keert de eerste verloofde op zekere dag uit Duitsland terug, en bij het vernemen van de walgelijke berichten ten laste van de echtgenoot, besluit hij kategoriek deze laatste van kant te maken. Ongeacht de kinderen uit het huwelijk gesproten, heeft de jonge man maar één doel: z'n vroegere verloofde, thans gehuwd en moeder van een gezin, gelukkig te zien. Hij moet z'n voornemen, een manslag te plegen, niet ten uitvoer brengen, want de schoolmeester wordt door een bedrogen jonge dochter neergeschoten, op het ogenblik dat de onderwijzer het gevang verliet waarin hij terecht kwam wegens sluikslachting.
Aldus de hoofdlijnen uit een o.i. zeer leesbaar oorlogsdokument, waarvan de waarde vanzelfsprekend met terugwerkende kracht dient beoordeeld - hetgeen Van der Hallen blijkbaar ontsnapte. Want in dit boek hebben we een àndere Weyts aan het woord, iemand die het vermag een atmosfeer te scheppen, vol kontrasten, die niet alléén kontrasten zijn. Er kan zeker niét gezegd dat het verhaal lijdt aan anemie; er is leven én adem, terwijl het moreel-kranke wereldje uit Sneeuw en Zonde lang niet denkbeeldig is.
Het knaleffekt in mineurtoon - want ook in voornoemde roman wenst Staf Weyts de bewogen oppervlakte niet te overschrijden - is eveneens aan bod in het verhaal Langs de boord der Rivier (1950). Een niet-banaal onderwerp, dat ons evenwel de indruk laat enigermate gezocht te zijn. De vrouw van een dokter wordt haar man ontrouw; de zoon doodt de vermeende minnaar; de geneesheer, overstuur door de fatale gebeurtenis, vindt de dood in een verkeersongeval; de vrouw is zich thàns bewust van haar schuld... en komt tot inkeer en bezinning.
Vanzelfsprekend is de daad van de jonge man de spil in de roman, waarbij we ons nog steeds de vraag stellen: waarom doodt hij? Alles samen: een normaal geval voor wie het aldus aanvaarden wil; een verkeerde berekening voor wie een àndere (= redelijker) oplossing van de ontrouw verwacht. Het komt ons echter voor dat Staf Weyts, in dit vrij-ingewikkeld en bij ons weten nieuw geval in onze literatuur, wou bewijzen meerdere pijlen op de boog te hebben. Neen, sensatie - in de bekende betekenis van het woord - moet de lezer vanwege de romancier Staf Weyts allerminst verwachten, ook niet in het verhaal Langs de boord der Rivier, een roman die het evenwel, naar onze formele mening, geenszins kan halen op z'n laatste proza Ontmoeting met Denise. Daarvoor ontbreekt het de prozaïst in hogergeciteerde roman aan een krachtig fundament, hetgeen ons andermaal doet besluiten dat Weyts het nooit nodig oordeelde sterke pijlers te zoeken om z'n stramien te stutten.
Staf Weyts: een romancier-met-faam? Ja, en neen. Heel zeker wanneer wij het over de verteller hebben die voor geen enkele Vlaamse prozaïst moet onderdoen waar het op een boeiende tot meeslepende inhoud op aankomt; te beperkt echter omdat Weyts bij wijlen die verlangde én waaràchtige emotie mist die meteen de hoog-spanning uit z'n proza weert. Wil hij dan werkelijk niet weten van die toch normale ekspansiekracht, o.i. een onontbeerlijk ingrediënt die de grote prozaïst kenmerkt? Wellicht dat hij, Staf Weyts, ons - en niet zonder reden naar we vermoeden! - de vraag zou stellen: welk jammerlijk lot werd m'n roman Sneeuw en Zonde beschoren?
We zouden, bij herlezing van Weyts' proza, met een variante op hetgeen Bert Ranke destijds schreef, wel kunnen wensen dat de talentvolle auteur die Weyts toch is, een beetje nadrukkelijker én bewuster de verhouding, tevens de verantwoordelijkheid van het door hem behandelde zondige individu en het verhevene, in de mens zou aandurven. We zijn zeker niet te vleiend in ons oordeel wanneer we overtuigd zijn dat de romancier, even goed als de beste onder onze huidige prozaïsten, het zou vermogen de nadruk te leggen op wat zich afspeelt in de ziel der dramatis personae, dan ons doorlopend te boeien met voortreffelijk gekonterfeite, maar wel eens oppervlakkige externe gebeurtenissen. Voorzeker, hetgeen we zouden heten, de analytische vorsing, alpha en omega in de Skandinaafse literatuur, is lang niet de kracht onzer Vlaamse, ook niet der Noord-Nederlandse proza-schrijvers, uitzondering gemaakt dan voor een paar verhalen van Vestdijk.
Opvallend is het ook dat Staf Weyts een sterke voorliefde heeft voor alles wat sereen en zacht is, en eerder sporadisch de arena van de diepere, volgehouden analyse ingaat. Het is vanzelfsprekend z'n goed recht, maar anderzijds én uiteindelijk komen we dan weer terecht in die alledaagse wereld waarin z'n hoofdfiguren zich wel eens opmerkelijk beperken tot een koel gehouden innerlijk gevecht. We zouden het liefst zo zeggen: er is te weinig ontstijging naar een wereld van absolute waarheid én daad.
We geloven niet, voortgaande op hetgeen we over de tot-nog-toe gepubliceerde verhalen van Staf Weyts lazen, dat deze auteur overschat wordt. Het tegendeel is eerder waar. Vandaar dat een poging van onzentwege om deze knappe auteur te geven wat hem toekomt, in opbouwende zin moet opgevat en verstaan worden. Ten slotte: niemand twijfelt
| |
| |
aan Weyts' kreatieve kracht en aangeboren talent, wél durven we de restriktie aan dat de door hem opgeroepen én aangesneden zintuigelijke én emotionele elementen niet à fond werden behandeld. Onze maatstaf inzake de mogelijkheden van de romancier Staf Weyts is geen subjektieve, veeleer een erkenning van diens ontegensprekelijke maar o.i. nog steeds in onvoldoende mate uitgediepte schrijversgaven.
Er is evenwel nog een àndere Staf Weyts die niet langer mag voorbijgezien worden, nl. de auteur van enkele verhalen voor de jeugd, vertellingen die we alleszins tot de beste rekenen uit het bestaand repertorium ten bate onzer opgroeiende kinderen. En hoe eigenaardig ook: er zit méér temperament in dit werk, meer léven in z'n figuren dan in zijn eigenlijke litteraire produktie. Anderzijds hebben we, in ons taalgebied, niet zovéél gedegen schrijvers voor onze jeugd, dat we graag de biezondere aandacht vragen voor hetgeen Weyts, in die zeer moeilijke en delikate tak, reeds presteerde. Wij zijn ervan overtuigd dat hij, voortaan, heel vooraan z'n plaats heeft onder onze auteurs van het jeugdboek.
Toen we, in ons boek Mens en Kunstenaar (deel I), de letterkundige André Demedts, die onder schuilnaam Koen Lisarde, een viertal uitmuntende verhalen voor het jonge volkje publiceerde, de vraag stelden hoe hij dacht over de waarde van de lektuur ten profijte onzer opgroeiende kinderen, luidde het interessante antwoord: Ik stel mij voor dat in het ideale jeugdboek gesproken wordt over zaken die de jeugd aanbelangen, die binnen de kring van haar levenservaring liggen, en dat er zodanig over gesproken wordt dat het iedereen kan boeien en ontroeren. Het soort literatuur dat jong wil doen en daarom fantastisch onwaarschijnlijk is, trekt mij niet aan. Ik zie er, misschien heb ik ongelijk, een vervalsing van het leven in. Jeugdliteratuur behoort tot de letterkunde, kortweg. Het moet een moeilijk genre zijn, aangezien er in de wereldletterkunde zo weinig zulke boeken bestaan, die klassiek geworden zijn.
Het boek voor de jeugd! Moét een verhaal voor korte broeken en rokjes natuurgetrouw zijn? Hoe moet de schrijver het aan boord leggen om de jeugd te boeien, te bezielen, te overtuigen, in te palmen? Hij zal, naar het ons voorkomt, uit z'n eigen wereld treden, en anderzijds vanuit het grote mensenleven het kind ontdekken en herkennen. Hij zal zich hoeden voor de narren-wijsheid welke jarenlang de (o.i. verkeerde) voedingsbodem was, tevens het nec plus ultra van het ideale jeugdboek. We houden het erbij dat de kinderpsyche het best achterhaald wordt door een auteur die het volkomen begrip aan een gelukkige formulering - ongeacht een boeiende én verantwoorde inhoud - paart. Méér nog: het opgroeiend kind moet zich her-vinden in dit soort lektuur, en zoniet rechtstreeks, dan toch onrechtstreeks betrokken worden in de diverse handelingen. Kortom, de ideale auteur voor de jeugd is ongetwijfeld diegene die het kind-zijn niet deserteerde, vandaar dat bv. een 12-jarige zich onmiddellijk in de atmosfeer, door de schrijver opgeroepen, thuis voelt.
Een ander vraagje dringt zich in dit verband op: wàt met de verbeelding, of het rijk-der-verbeelding? Dit wondere wereldje van moderne elfen en nimfen, diertjes en kabouters, Assepoesters en Sneeuwwitjes, mag zeker niet in zo 'n mate verbeelding zijn, dat de jongen of het meisje zich een vreemde voelt in dit verbeeldingsrijk. Een fantazierijk auteur is nog geen gedroomd schrijver voor de jeugd, alvast niet langer in onze tijd. We denken al dadelijk aan een pionier van het jeugdboek, met name Paul Kiroul, die nagenoeg 100 nummertjes op z'n aktief nam. Hoewel niemand er zal aan denken de vele verdiensten van deze grote kindervriend in twijfel te trekken, komt het ons voor dat de door Paul Kiroul gehuldigde vizie welke vaak eenzijdig georiënteerd was, en vandaar een te beperkte levensechtheid, bezwaarlijk van aard is hem de titel van eerste én beste schrijver voor de jeugd toe te kennen. Onze jeugd vraagt lektuur waarin haar woord én handeling zó uit de kinderwereld is afgekeken, én weer-gegeven.
Staf Weyts heeft zulks uitstekend begrepen. In tegenstelling tot het stramien van de auteurs voor onze jeugd van vóór enkele jaren, voert Weyts grote mensen ten tonele, waarover onze opgroeiende kinderen een eigen oordeel kunnen vellen. En het ook doen! De jeugd van heden, tuk op het boek, bewondert de goede mens, en beklaagt of verfoeit het boze individu. Vandaar: de handelingen van Weyts' helden zijn geen puzzle's. Fraai en bevattelijk geformuleerd praat de auteur tot en met de kinderen, houdt ze aan de klap via een evenwichtige, losse, al dan niet schalkse, maar steeds boeiende handeling. Die daden moeten niet noodzakelijk heroïsch of misdadig, evenmin super-idealistisch uitvallen; bij Staf Weyts, die in deze blijk geeft van een waarachtig talent, is de inhoud steeds aanvaardbaar: oprecht én menselijk, nl. een waarachtige kunst door de jeugd zeer op prijs gesteld.
We denken aan Wispel en Kwispel, o.i. Weyts' allerbeste vertelling voor onze opgroeiende kinderen, zijnde een even plezierig als serieus en pikant verhaal voor groten en kleinen. Het serieuze en pikante zijn elementen in het boek-voor-de-jeugd die geenszins de hoofddeugden door het kind gesteld, nl. goedheid en levensmoed, in de weg staan. Integendeel! De twee broertjes Wispel en Kwispel hebben het voortdurend aan de stok met grote mensen - en we voelen het met beide ellebogen aan - mensen uit onze tijd, van rondom ons. Beide kinderen hebben één doel: de adulten er op attent maken dat het kind bewonderend opziet naar het voorbeeld van de mens die goed is, rechtvaardig, en oprecht in z'n levenswijze. En zich verheugen om de ontmoeting met een schoon mens. Priester Vermuyten mocht dan ook getuigen: Daarom steekt het boek van Staf Weyts torenhoog uit boven vele kinderboeken die zo arm zijn aan inhoud. Een uitspraak die we integraal tot de onze maken. En de toekomst zal uitwijzen in hoeverre de verwachtingen die we op de ideale schrijver voor de jeugd, met name Staf Weyts, bouwen, werkelijkheid worden.
Een jeugdschrijver-van-formaat toonde Weyts zich eveneens in z'n zopas verschenen verhaal Kwib en Kwab, waarvan de inhoud in feite vervat ligt in de hoofdvraagjes op blz. 128: Was op dit stukje vaste aardbodem dan geen greintje rechtvaardigheid meer? Geen klein plaatsje voor een mens van goede wil?
Aldus de gehele Staf Weyts: ontegensprekelijk een litterator van betekenis, een auteur van wie nog steeds verwacht wordt dat hij het materieel objekt totaal zou uitdiepen. En toch is z'n gedachtenwereld, tevens z'n bewijsmateriaal nooit minderwaardig, maar niet altijd - naar de wens van de lezer - door-gevoerd. Naast de mooie novelle
| |
| |
Met Hélène op de boot, welke ongetwijfeld een schitterende aanloop was, is z'n laatste roman Ontmoeting met Denise, ons het liefst. Hetgeen evenwel bij iemand als Marcel Matthijs overheerst, nl. een volgehouden dynamisme, zouden we wel graag in zekere mate in het proza van Weyts willen aantreffen: méér kracht. Technisch voldoet z'n werk in hoge mate, en geldt hij dan ook terecht als een verfijnd verteller die uitmuntende volkslektuur met litteraire standing schonk. Maar we houden het erbij - en we staan voorzeker niet alleen in onze overtuiging - dat Weyts, de prozaïst, méér vermag. Voorzeker, Jan Walravens heeft het goed voor waar hij schrijft: Vrijheid en autenticiteit zijn de enige eisen die men een kunstwerk, vooruitstrevend of anders, stellen kan. De uitspraak geldt evenzeer voor de literatuur. Niemand echter zal ontkennen dat Weyts' verhaalkunst doorlopend die sterke emotie mist, waardoor de oppervlakte der dingen nog te zelden overschreden wordt. En toch mangelt het deze charmante auteur allerminst aan de ruimte van blik en een diepe menselijkheid, hoewel al te beperkt aan bod in z'n proza. Neen, Weyts is niet iemand die in één adem meesleurt, al vermag hij de lezer doorlopend in spanning te houden, een spanning echter die sporadisch hoog-spanning wordt.
Daarnaast is er de auteur voor de jeugd. Haast een meester in het genre, zouden we durven zeggen. Hetgeen hij als romanschrijver maar niet schijnt te kunnen bewijzen, levert hij in z'n verhalen voor de jeugd op onbetwistbare wijze: een vollédigheid, een zich totaal-inléven in een stof die hem wel biezonder moet liggen. De intelligente Weyts die we, mits een krachtiger toonaard, een romancier-met-allure zouden betitelen, hebben we herhaaldelijk aan bod in z'n bezwaarlijk overtroffen levens- én wezensechte vertellingen voor de jeugd.
Staf Weyts, de romanschrijver: plus est en vous!
Louis Sourie
| |
Bio-bibliografie
Weyts, Staf, geboren te Mechelen op 15 april 1909. Hoger middelbaar onderwijs in z'n geboortestad. In 1933 staatsambtenaar en verbonden aan de inspektie van het Ministerie van Ekonomische Zaken, is hij sedert 1951 gehecht aan deze van Volksgezondheid en Gezin. Woonachtig te St.-Kruis-Brugge, Bisschopsdreef, 57.
Werk: Poëzie: Gedichten, 1930; Proza: De donkere weg, 1931; Coletje en Belleke, 1933; Met Hélène op de boot, 1935; Niets dan een Droom (novellen), 1941 (waarvan in 1944 een tweede druk, waarin tevens opgenomen werd ‘Met Hélène op de Boot’); Ik heet Livine, 1941; De laatste der Volders, 1944; Sneeuw en Zonde, 1945; Langs de boord der Rivier, 1950; Ontmoeting met Denise, 1955.
Verhalen voor de jeugd: De geheimzinnige Hand, 1947; Anne-Marietje, 1949; De gestolen Kroon, 1953; Wispel en Kwispel, 1957; Kwib en Kwab, 1958.
Detektief: Geheim rond Mr. Brone (persklaar).
Toneel: Wispel en Kwispel (3 bedrijven, 7 taferelen), 1958.
Van Staf Weyts werden vertaald: Sneeuw en Zonde (Fins en Zweeds); Langs de boord der Rivier (Duits); De geheimzinnige Hand (Duits).
|
|